ECLI:NL:RBROT:2025:653

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
AWB - 24 - 8862
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering en beoordeling van dringende redenen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 24 januari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld. Eiseres ontvangt sinds 16 april 2022 een bijstandsuitkering en heeft in 2023 bijzondere bijstand ontvangen voor griffierecht- en advocaatkosten. Op 8 december 2023 heeft Stroomopwaarts de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken over de periode van 6 juli 2023 tot en met 31 oktober 2023 en de verstrekte bijstand teruggevorderd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 9 augustus 2024 heeft het bezwaar deels gegrond verklaard, waarbij de intrekking verviel maar de terugvordering werd gehandhaafd.

De rechtbank heeft op 20 december 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Eiseres betoogde dat er dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien, omdat zij in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde en de terugvordering onredelijk was. De rechtbank oordeelde echter dat Stroomopwaarts terecht de bijstandsuitkering heeft teruggevorderd, omdat eiseres voldoende draagkracht had door haar inkomsten uit een Persoonsgebonden Budget (PGB) en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten of griffierecht ontving.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8862

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Kaplan),
en

het dagelijks bestuur van Stroomopwaarts MVS, Stroomopwaarts

(gemachtigde: mr. N. Bensoussan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het primaire besluit van 8 december 2023 heeft Stroomopwaarts de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken over de periode van 6 juli 2023 tot en met
31 oktober 2023 en de aan eiseres verstrekte (algemene en bijzondere) bijstand over deze periode teruggevorderd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 9 augustus 2024 heeft Stroomopwaarts het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard en het primaire besluit herzien in die zin dat de intrekking vervalt en de terugvordering wordt gehandhaafd onder wijziging van de motivering.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Stroomopwaarts heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van Stroomopwaarts.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvangt sinds 16 april 2022 een bijstandsuitkering op grond van de Pw. In de toekenningsbeschikking van 24 mei 2022 heeft Stroomopwaarts eiseres met toepassing van artikel 55 van de Pw de nadere verplichting opgelegd om te onderzoeken of zij in aanmerking komt voor een Persoonsgebonden budget (PGB) in verband met haar werkzaamheden als mantelzorger voor haar zorgbehoevende dochter. Bij twee separate besluiten van 14 september 2023 heeft Stroomopwaarts aan eiseres bijzondere bijstand toegekend voor griffierechtkosten (ad € 100,-) en advocaatkosten (ad € 86,-). Bij besluit van 15 september 2023 is eiseres opnieuw bijzondere bijstand toegekend voor advocaatkosten (ad € 477,-).
2.1.
Op 1 november 2023 is de bijstandsuitkering van eiseres uit voorzorg geblokkeerd, nadat zij telefonisch bij Stroomopwaarts heeft gemeld dat het PGB met terugwerkende kracht vanaf 6 juli 2023 is toegekend. Eiseres ontvangt als zorgverlener een vast brutobedrag per maand van € 3.980,14 (inclusief 8% vakantiegeld) voor verpleging, persoonlijke verzorging en individuele begeleiding van haar dochter. Met het besluit van 30 november 2023 is de bijstand vanaf 1 november 2023 beëindigd wegens het hebben van inkomsten boven de norm. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
2.2.
Met het primaire besluit is de verstrekte algemene bijstand (ter hoogte van
€ 4.399,38) en het totaalbedrag aan bijzondere bijstand (ter hoogte van € 563) over de periode van 6 juli 2023 tot en met 31 oktober 2023 ingetrokken en teruggevorderd. Eiseres heeft vanaf 6 juli 2023 inkomsten uit PGB en deze inkomsten bedragen meer dan de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast heeft zij voldoende draagkracht om de kosten voor rechtsbijstand en griffierecht zelf te betalen.
2.3.
Stroomopwaarts heeft aan het bestreden besluit het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 6 augustus 2024 ten grondslag gelegd en het bezwaar deels gegrond verklaard. Voor een intrekking van de bijstand over de genoemde periode bestaat geen wettelijke grondslag. Wel geldt dat Stroomopwaarts bevoegd is om de algemene en bijzondere bijstand over de periode van 6 juli 2023 tot en met 31 oktober 2023 op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, sub 1, van de Pw terug te vorderen. In het gemeentelijk beleid is bepaald dat Stroomopwaarts altijd gebruik maakt van de discretionaire bevoegdheid tot terugvordering van te veel verstrekte bijstand, tenzij sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Dat is niet aan de orde. De terugvordering heeft ook geen onevenredige nadelige gevolgen in verhouding met de daarmee te dienen doelen.

Gronden van beroep

3. Eiseres betoogt dat de vordering haar niet kan worden verweten, omdat zij ten tijde van de aanvraag voor bijzondere bijstand in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde. Dat de opdracht om de mogelijkheid van een PGB te onderzoeken en het verkrijgen van een PGB uiteindelijk zou leiden tot zeer ingrijpende gevolgen, zoals deze hoge terugvordering, kon en behoefde eiseres redelijkerwijs niet te weten. Eiseres krijgt door de onrechtvaardige verwachting te maken met een hoge terugvordering die zij zich niet kan veroorloven. Daarnaast is het ontstaan van de vordering en het oplopen van de schuld te wijten aan het traag handelen van Stroomopwaarts. Deze omstandigheden maken dat er dringende redenen zijn om van een terugvordering af te zien, waartoe verwezen wordt naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB: 2024:726. De terugvordering is ook niet evenwichtig en rechtvaardig.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of Stroomopwaarts de algemene en bijzondere bijstand van eiseres over de periode van 6 juli 2023 tot en met 31 oktober 2023 heeft kunnen terugvorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Het toetsingskader

6. Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, sub 1, van de Pw, kunnen de kosten van bijstand worden teruggevorderd voor zover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Pw beschikt of kan beschikken.
6.1.
Aan artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, sub 1, van de Pw, ligt de gedachte ten grondslag dat kosten van bijstand, die niet zouden zijn verleend als de betrokkene al op een eerder tijdstip over naderhand beschikbaar gekomen middelen had kunnen beschikken, kunnen worden teruggevorderd. Dat achteraf rekening kan worden gehouden met die later beschikbaar gekomen middelen en dat de eerder verleende bijstand kan worden teruggevorderd, hangt samen met het complementaire karakter van de Pw. Dit artikel biedt dan ook een grond voor een terugvordering van de bijstand zodra over die middelen kan worden beschikt (zie ECLI:NL:CRVB:2019:3453).
6.2.
Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, sub 1, van de Pw, is ook van toepassing als het gaat om verleende bijzondere bijstand. In dat geval moet de draagkracht in de vastgestelde draagkrachtperiode opnieuw door het bestuursorgaan worden berekend met medeneming van het beschikbaar gekomen, op het draagkrachtjaar betrekking hebbende inkomen. Terugvordering is dan pas aan de orde indien de ontvangst van het middel heeft geleid tot een hogere draagkracht. Het terug te vorderen bedrag is dan gelijk aan het verschil tussen de in eerste instantie en de later berekende draagkracht, of de verstrekte bijzondere bijstand als het bedrag daarvan lager is.
6.3.
In de Beleidsregels Pw, 1OAW, IOAZ en Bbz 2004 MVS 2020 (de beleidsregels) is in artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a bepaald dat Stroomopwaarts gebruik maakt van zijn bevoegdheid om bijstand terug te vorderen op grond van de artikelen 58 tot en met 60 van de Pw. In artikel 8.3 van de beleidsregels is bepaald dat Stroomopwaarts van dringende redenen als bedoeld in artikel 58 lid 8 van de Pw, op grond waarvan Stroomopwaarts kan besluiten om van de terugvordering af te zien, sprake is als terugvordering voor de belanghebbende gelet op bijzondere omstandigheden in het individuele geval leidt tot onaanvaardbare gevolgen op financieel en sociaal-maatschappelijk gebied.
Dringende redenen
7. Partijen verschillen uitsluitend van mening of er dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Stroomopwaarts in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen dringende redenen hoeven zien om van terugvordering af te zien. Het moet volgens vaste rechtspraak van de CRvB dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2024:726). Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is.
7.1.
Uit het beëindigingsrapport dat door Stroomopwaarts is opgemaakt, volgt dat eiseres op 2 november 2023 de zorgovereenkomst heeft ondertekend en zij direct daarna telefonisch aan Stroomopwaarts heeft doorgegeven dat de PGB met terugwerkende kracht is toegekend per 6 juli 2023. Daarop heeft Stroomopwaarts adequaat gehandeld door haar bijstandsuitkering uit voorzorg per 1 november 2023 te blokkeren. Eiseres heeft op verzoek van Stroomopwaarts op 21 november 2023 een afschrift van de zorgovereenkomst verstrekt. Vervolgens heeft Stroomopwaarts met het besluit van 30 november 2023 de bijstand vanaf 1 november 2023 beëindigd wegens het hebben van inkomsten boven de norm. Op 8 december 2023 is besloten om zowel de algemene bijstand als de bijzondere in de periode vanaf 6 juli 2023 tot en met 31 oktober 2023 terug te vorderen. Gelet op de contacten over en weer en de korte periode tussen de toekenning van de PGB met terugwerkende kracht en de terugvordering van de bijstand, kan eiseres niet worden gevolgd in het betoog dat zij niet behoefde te weten dat zij de bijstand moest terugbetalen en dat Stroomopwaarts traag heeft gehandeld. De door eiseres genoemde financiële omstandigheden vormen ook geen dringende redenen om af te zien van gebruikmaking van de bevoegdheid tot terugvordering. Blijkens haar loonstrook heeft eiseres op 6 november 2023 een nettobedrag van € 10.794,82 voor de maanden juli 2023 tot en met oktober 2023 aan PGB ontvangen, terwijl de terugvordering van € 4.962,38 die kort daarop volgde een aanzienlijk lager bedrag betreft. Bovendien is op de zitting gebleken dat eiseres al een bedrag van
€ 4.329,79 heeft terugbetaald en zij voor het resterende bedrag een kwijtscheldingsverzoek kan doen. Het is de rechtbank niet gebleken dat zij door de gedane terugbetaling in de financiële problemen terecht is gekomen. Dat het bestreden besluit, gegeven de persoonlijke omstandigheden van eiseres, onevenredig nadelige gevolgen heeft in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, is de rechtbank ook niet gebleken. Voor zover het de bijzondere bijstand betreft, is de rechtbank met Stroomopwaarts van oordeel dat eiseres, vanaf het moment dat zij de beschikking had over de PGB-inkomsten, voldoende draagkracht had en dat er daarom ook geen aanleiding was om de terugvordering van de bijzondere bijstand achterwege te laten. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op dringende redenen niet.
Brutering
7.2.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres nog naar voren gebracht dat er in het primaire besluit een bruteringsberekening ontbreekt. Voor zover eiseres hiermee heeft willen betogen dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het primaire besluit geldt dat in deze beroepsprocedure het bestreden besluit ter beoordeling ligt. Daaruit volgt dat er geen brutering van het terug te betalen bedrag aan bijstand heeft plaatsgevonden, hetgeen op de zitting ook door Stroomopwaarts is bevestigd, zodat de brutering geen verdere bespreking behoeft.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Roset, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.