ECLI:NL:RBROT:2025:652

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
ROT 24/3649
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de berekening van het dagloon van de WAZO-uitkering door het UWV

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de berekening van het dagloon van de WAZO-uitkering. Eiseres, werkzaam voor [naam bedrijf] en [naam stichting], had een zwangerschap- en bevallingsuitkering aangevraagd, maar was van mening dat het door het UWV vastgestelde dagloon van € 61,49 te laag was. Eiseres stelde dat het UWV bij de berekening van het dagloon alleen rekening had gehouden met haar dienstverband bij [naam bedrijf], terwijl zij in de referteperiode ook inkomsten had uit haar werk bij [naam stichting]. Het UWV had het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep aantekende.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiseres was sinds 1 september 2022 in dienst bij [naam bedrijf] en had een ZW-uitkering ontvangen na zich ziek te melden. Het UWV had de WAZO-uitkering gebaseerd op het dagloon van de ZW-uitkering, waarbij de referteperiode van 1 september 2022 tot en met 30 april 2023 werd gehanteerd. De rechtbank oordeelde dat het UWV op juiste gronden had geconcludeerd dat het recht op de WAZO-uitkering was ontstaan uit de dienstbetrekking bij [naam bedrijf].

De rechtbank concludeerde dat de strikte toepassing van de geldende bepalingen niet onevenredig nadelig was voor eiseres. Eiseres had verzocht om een afwijkende referteperiode of om het dienstverband bij [naam stichting] mee te nemen in de berekening, maar de rechtbank oordeelde dat de wetgeving dit niet toestond. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en kreeg zij geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3649

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

Inleiding

Met het besluit van 1 augustus 2023 (het primaire besluit) is aan eiseres een zwangerschap- en bevallingsuitkering uitkering op grond van de Wet arbeid en Zorg (Wazo) toegekend met een dagloon van € 61,49.
Met het besluit van 8 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres was sinds 1 september 2022 werkzaam voor [naam bedrijf] voor één dag per week en verrichte daarnaast ook werkzaamheden voor [naam stichting] voor drie dagen per week. Per 1 maart 2023 werkte eiseres enkel voor [naam bedrijf] voor vier dagen per week (28 uur).
1.1.
Eiseres is op 12 juni 2023 ziek gemeld bij haar werk voor [naam bedrijf]. Aan haar is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend met een dagloon van €61,49 gebaseerd op de referteperiode van 1 september 2022 tot en met 30 april 2023.
1.2.
Met het primaire besluit heeft het UWV aan eiseres een Wazo-uitkering toegekend, waarbij is uitgegaan van een dagloon van €63,41.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft het UWV het standpunt gehandhaafd dat het dagloon van de Wazo-uitkering juist is berekend. Dit dagloon is gebaseerd op het dagloon van de ZW-uitkering en de referteperiode van 1 september 2022 tot en met 30 april 2023.
Standpunt eiseres
2. Eiseres voert in beroep aan dat het dagloon van de Wazo-uitkering te laag is vastgesteld, omdat zij in de referteperiode van 1 september 2022 tot en met 20 april 2023 inkomsten had van zowel [naam bedrijf] als [naam stichting]. Nu het UWV voor de bepaling van het dagloon alleen heeft gerekend met het dienstverband bij [naam bedrijf] en zij daar lange tijd maar 1 dag in de week werkte, is het gemiddelde dagloon laag vastgesteld. Daardoor is de Wazo-uitkering per maand aanzienlijk lager dan haar laatste maandinkomen van [naam bedrijf]. Eiseres is van mening dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 3:13, vierde lid, van de Wazo, omdat haar totale inkomen in de referteperiode aanzienlijk hoger was dan het gebruikte inkomen voor het vaststellen van het dagloon en dat het UWV hiermee in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld en zij financiële schade heeft geleden.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op grond van artikel 3:13, eerste en tweede lid, van de Wazo en de in het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) neergelegde bepalingen geldt als hoofdregel voor de vaststelling van het dagloon dat in aanmerking wordt genomen het loon dat de werkneemster in de referteperiode heeft genoten in de dienstbetrekking waaruit het recht op een Wazo-uitkering is ontstaan.
3.1.
De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden uit welke dienstbetrekking het recht op de Wazo-uitkering voor eiseres is ontstaan.
3.2.
Eiseres is door haar werkgever [naam bedrijf] op 26 juni 2023 bij het UWV ziekgemeld per datum van 12 juni 2023 en heeft een ZW-uitkering gekregen. Op dat moment was eiseres alleen in dienst bij [naam bedrijf] en niet meer bij [naam stichting], wat sinds 1 maart 2023 het geval was. De Wazo-uitkering is ontstaan vanuit de ZW-uitkering. Het UWV heeft derhalve op juiste gronden geconcludeerd dat het recht op de Wazo-uitkering is ontstaan uit de dienstbetrekking bij [naam bedrijf].
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de referteperiode voor het vaststellen van het dagloon loopt van 1 september 2022 tot en met 30 april 2023.
4.1.
Op grond van artikel 3:13, vierde lid, van de Wazo kan – kort samengevat – ten aanzien van de vaststelling en de herziening van het dagloon als bedoeld in het tweede en derde lid van dit artikel nadere afwijkende regels worden gesteld wanneer de dienstbetrekking in het tweede lid korter heeft geduurd dan een jaar.
4.2.
In dit geval heeft eiseres de Wazo-uitkering aansluitend op een ZW-uitkering ontvangen. Daarbij is uitgegaan van het dagloon vanuit de ZW, waarbij de referteperiode van 1 september 2022 tot en met 30 april 2023 liep. Uit artikel 12b van het Dagloonbesluit volgt dat de referteperiode in beginsel een jaar inhoudt. Omdat eiseres per 1 september 2022 in dienst is getreden, heeft het UWV een kortere referteperiode toegepast om haar dagloon voor de ZW (en Wazo) te berekenen. Dat betekent dat het UWV de maanden waarin geen SV-loon vanuit de dienstbetrekking van eiseres met [naam bedrijf] had, niet heeft meegenomen in de berekening voor het dagloon. Het dagloon is daarmee conform artikel 12e, eerste en tweede lid, van het Dagloonbesluit berekend. Met de mogelijkheid van artikel 12e van het Dagloonbesluit om een kortere periode dan een jaar als referteperiode te hanteren, heeft de wetgever toepassing gegeven aan artikel 3:13, vierde lid, van de Wazo. Het UWV heeft vervolgens die uitzondering toegepast, maar is niet bevoegd om zelf op basis van artikel 3:13, vierde lid, van de Wazo (verder) van de regels af te wijken.
5. De rechtbank begrijpt dat de situatie van overlappende en opvolgende dienstbetrekkingen nadelig uitpakt voor eiseres. Haar dagloon is immers alleen vastgesteld vanuit de dienstbetrekking waar zij eerst een langere periode één dag per week werkzaam was en pas later vier dagen per week werkzaam werd, terwijl ze feitelijk door haar werk tevens bij [naam stichting] in de gehele referteperiode vier dagen in de week heeft gewerkt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de financiële situatie van eiseres niet eenvoudig is geweest, is niet gebleken of onderbouwd dat de strikte toepassing van de geldende bepalingen zodanig nadelige gevolgen heeft voor eiseres dat deze onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
6. Eiseres vraagt van het UWV om in afwijking van de regels van het Dagloonbesluit ofwel een referteperiode te hanteren die begint op het moment dat zij vier dagen voor [naam bedrijf] ging werken, dan wel bij de berekening van het dagloon ook het dienstverband bij [naam stichting] te betrekken. Voor beide manieren van afwijken bieden de dwingende regels van de Wazo en het Dagloonbesluit geen grondslag.
Voor zover eiseres nog een beroep heeft gedaan op een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland die gaat over een enigszins vergelijkbare situatie geldt het volgende. [1] De rechtbank oordeelde dat aan de inhoud en de totstandkoming van artikel 12e van het Dagloonbesluit een zodanig ernstig gebrek kleeft dat dit artikel niet als grondslag kan dienen voor de berekening van het dagloon van betrokkene. Artikel 12e van het Dagloonbesluit moest daarom volgende de rechtbank buiten toepassing worden gelaten. Deze uitspraak van de Rechtbank is echter door de Centrale Raad van Beroep bij uitspraak van 29 maart 2023 vernietigd. [2] In diverse uitspraken heeft de Centrale Raad van Beroep de afgelopen jaren geoordeeld, dat de regels van het dagloon in het individuele gevallen nadelig kunnen uitpakken, maar dat dit een gevolg is van de door wetgever gekozen systematiek. Het is volgens de Centrale Raad aan de besluitgever om eventuele ongewenste effecten van de in het Dagloonbesluit neergelegde dagloonsystematiek teniet te doen. [3]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV op juiste wijze het dagloon van de WAZO-uitkering heeft berekend. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 5 oktober 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4779.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 18 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:437 en