ECLI:NL:RBROT:2025:628

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
ROT 23/7984
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor aanbouw en dakopbouw in Rotterdam

In deze zaak hebben eisers, bewoners van een woning aan de [straatnaam] 52 in Rotterdam, beroep ingesteld tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De vergunning betreft het bouwen van een aanbouw, een dakopbouw en een verhoogd terras bij de woningen aan de [straatnaam] 53 en 54. Eisers zijn van mening dat hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast door de voorgenomen bouwactiviteiten. Ze voeren aan dat de uitbreidingen niet in verhouding staan tot hun woning en dat dit negatieve gevolgen heeft voor hun bezonning, uitzicht, daglicht en privacy. De rechtbank heeft de zaak op 21 november 2024 behandeld en heeft vastgesteld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van eisers zorgvuldig zijn afgewogen. Hoewel er een motiveringsgebrek was, is dit hersteld door een aanvullend welstandsadvies van 27 mei 2024. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, waardoor de omgevingsvergunning behouden blijft. Eisers krijgen wel hun griffierecht vergoed, maar hun verzoek om vernietiging van de omgevingsvergunning is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7984

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2025 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. A.J.J. van der Vlist en mr. P.J. Dudok).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [persoon A] en [persoon B] uit [plaats] en
[vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2] uit [plaats] (vergunninghouders).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning voor het bouwen van een aanbouw, een dakopbouw en een verhoogd terras bij twee woningen aan de [straatnaam] 53 en 54 in Rotterdam. Deze vergunning heeft het college verleend aan vergunninghouders. Eisers zijn het niet eens met deze vergunning. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Zij vinden dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met hun woon- en leefklimaat. De uitbreidingen van de woningen staan niet in verhouding tot de oorspronkelijke woning van eisers. Dit heeft gevolgen voor hun bezonning, uitzicht, daglicht en privacy. Ook vinden eisers dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het verlenen van de omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college een juiste beslissing heeft genomen. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van eisers niet onevenredig wordt aangetast. Het college heeft de belangen zorgvuldig afgewogen en het besluit voldoende gemotiveerd. Het college heeft met het aanvullend welstandsadvies van 27 mei 2024 het motiveringsgebrek hersteld. Doordat er een motiveringsgebrek is, is het beroep gegrond. Maar eisers krijgen uiteindelijk niet wat ze willen, namelijk vernietiging van de omgevingsvergunning. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit (het in stand laten van de omgevingsvergunning) namelijk in stand, omdat het motiveringsgebrek ten aanzien van de welstandseisen is hersteld. Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers wel hun griffierecht vergoed, dat het college aan eisers moet betalen. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staat de beoordeling door de rechtbank, waarin ook te lezen valt welk recht van toepassing is, en waar de zaak over gaat. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.2.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Op 26 september 2020 heeft [persoon C] de omgevingsvergunning aangevraagd voor de woningen aan de [straatnaam] 53 en 54 . De woning aan de [straatnaam] 53 is vervolgens verkocht aan [vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2] en de woning aan de [straatnaam] 54 is verkocht aan [persoon A] en [persoon B] . De omgevingsvergunning heeft een zaaksgebonden karakter (zie artikel 2.25 van de Wabo), zodat de nieuwe eigenaren vergunninghouder zijn (geworden).
2.1.
Met het besluit van 10 maart 2024 (het primaire besluit) heeft het college, na aanvankelijk de omgevingsvergunning te hebben geweigerd, alsnog de omgevingsvergunning verleend. Met de beslissing op bezwaar van 13 juli 2021 heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Met de uitspraak van 19 april 2023 (zaaknummer ROT 21/4513) heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 13 juli 2021 vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de uitspraak. Het college heeft met het bestreden besluit van 25 oktober 2023 een nieuw besluit genomen waarbij onder aanvullende motivering het primaire besluit in stand is gelaten. Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.
2.2.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft met de uitspraak van 25 april 2024 (zaaknummer ROT 24/3299) het verzoek om voorlopige voorziening tegen het bestreden besluit afgewezen en een bij een eerdere voorlopige voorziening opgelegde ordemaatregel opgeheven. Het door het college in de voorlopige voorziening ingediende verweerschrift is tevens ingebracht als verweerschrift tegen het beroepschrift.
2.3.
Het college heeft nadien nog een welstandadvies van 27 mei 2024 ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van het college en vergunninghouders.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 26 september 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4. De rechtbank beoordeelt het in stand laten door het college van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
6. Met het bouwplan worden de woningen aan de [straatnaam] 53 en 54 aan de achterzijde vergroot door middel van het bouwen van een aanbouw en een dakopbouw. [straatnaam] 53 en 54 liggen tegen elkaar aan. Eisers wonen aan de [straatnaam] 52. Deze woning ligt naast [straatnaam] 53.
6.1.
Het bestemmingsplan “Zestienhoven” is van toepassing. Op basis van dit bestemmingsplan hebben de percelen de bestemming “Wonen – 1” (artikel 31 van de planregels) en “Tuin – 1” (artikel 21 van de planregels). Het bouwplan is in strijd met de artikelen:
 21.2.2, 21.2.2, onder b, van de planregels, omdat de maximale toegestane aanbouw aan de achtergevel van 3 meter wordt overschreden;
 21.2.2, 21.2.2, onder c, van de planregels, omdat de maximale toegestane goothoogte van aanbouwen wordt overschreden. Er wordt een nieuwe bouwlaag gecreëerd door de dakopbouwen;
 21.2.2, 21.2.2, onder f, van de planregels, omdat gebouwde terrassen hoger dan 0,20 cm niet zijn toegestaan; en
 21.2.2, 31.2.2, onder a, van de planregels, omdat de maximale toegestane 2 bouwlagen wordt overschreden met 1 nieuwe bouwlaag.
6.2.
Met het primaire besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan. [1] Het college heeft de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan vergund met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo, in samenhang met artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en artikel 4, aanhef, eerste lid, van bijlage II, van het Bor.
6.3.
Het college heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 19 april 2023 een bezonningsstudie laten uitvoeren. Daarnaast heeft de welstandscommissie op 25 juli 2023 een nader advies uitgebracht. Het college heeft het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard.
Toetsingskader
7. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen en te handelen in strijd met het bestemmingsplan.
7.1.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder a tot en met d, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning door het college geweigerd indien deze, samengevat, in strijd is met het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Als het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan wordt de aanvraag op grond van het tweede lid mede aangemerkt voor die activiteit (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo).
7.2.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo kan een omgevingsvergunning door het college worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en onder artikel 4, van bijlage II van het Bor valt.
Heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening?
8. Eisers stellen dat het besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat hun woon- en leefklimaat door het bouwplan onevenredig wordt aangetast. Eisers voeren daartoe aan dat de uitbreiding ten opzichte van hun oorspronkelijke woning onevenredig is. Een uitbreiding van de woning met meer dan 50% doet afbreuk aan de kleinschalige stedenbouwkundige structuur. Op de verbeelding van het bestemmingsplan volgt dat is gekozen voor een afgewogen, kleinschalig patroon waarin uitbouwen aan de achterzijde specifiek zijn bestemd. Er is sprake van een zeer ingrijpende afwijking die niet op beleid steunt. De door het college aangedragen soortgelijke vergunde woningen, op basis waarvan het college wel instemt met de uitbreiding van deze omvang, zijn volgens eisers niet dezelfde. Deze liggen verder af van de woningen van vergunninghouders. De omvang van het bouwwerk heeft enorme gevolgen voor de bezonning voor eisers. De maximale planologische invulling van het bestemmingsplan is in het bezonningsonderzoek onjuist weergegeven. De uitbreiding ligt verder naar achter. Bovendien heeft het college ook ten onrechte alleen naar bezonning gekeken. Het gaat echter ook om uitzicht, privacy en daglicht. Verder vormt het bouwplan ook een ongewenst precedent. Dat betekent dat ook meerdere woningen zo groot kunnen worden, zoals de woning aan [straatnaam] 51. Deze woning wordt inmiddels ook al uitgebouwd. Het college heeft daarmee geen rekening gehouden in de bezonningsstudie. De bezonningstudie gaat ook niet in op daglichttoetreding. Eisers kijken vanuit hun keuken op de grijze muur van alle drie de woonlagen. Daar komt ook hun daglicht vandaan. Verder heeft het bouwplan effect op hun privacy. Het bouwplan maakt het mogelijk dat er vanuit de derde woonlaag in de woning van eisers kan worden gekeken.
8.1.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State (Afdeling) van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4225).
8.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het college een omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wenst te verlenen, is uitgangspunt dat het college rekening dient te houden met zijn beleid (zie de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2790).
Het staat het college vrij om beleid te maken voor de uitoefening van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Als dat beleid er niet is, wil dat nog niet zeggen dat het gebruik van de bevoegdheid onrechtmatig is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 juli 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:3630 r.o. 6.3).
8.3.
Voor zover eisers een beroep doen op de Dienstenrichtlijn, oordeelt de rechtbank dat deze niet van toepassing is, omdat vergunninghouder geen dienstverrichter is (zie artikel 2, eerste lid, in samenhang met artikel 4, tweede lid van de Dienstenrichtlijn). De Dienstenrichtlijn is bedoeld om belemmeringen voor de vrijheid van vestiging van dienstverrichters in de lidstaten en voor het vrije verkeer van diensten tussen lidstaten te verwijderen en de afnemers en verrichters van diensten de nodige rechtszekerheid te bieden (zie overweging 5 van de preambule van de Dienstenrichtlijn).
Maximale planologische invulling
8.4.
Het is vaste rechtspraak dat het college bij de afweging van de bij de besluitvorming betrokken belangen mag meewegen dat negatieve gevolgen van een bouwplan ook kunnen worden veroorzaakt door de fictieve realisering van een bouwplan dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1259).
8.5.
Dat het bouwplan in maat en schaal afwijkt van de oorspronkelijke woning, zoals eisers naar voren brengen, is voor het bepalen wat binnen het bestemmingsplan maximaal mogelijk is niet van belang. Van belang is wat binnen het bestemmingsplan mogelijk is (fictieve realisering van het bouwplan). Hierbij zijn de verbeelding en de planregels bepalend. Het college heeft geen beleidsruimte om een aanvraag af te wijzen als het bouwplan zou voldoen aan artikel 2.10 van de Wabo. Op grond van artikel 2.10 van de Wabo moet het college de omgevingsvergunning verlenen. Voor zover het bouwplan verder afwijkt heeft het college wel beleidsruimte. Daar ziet de afweging op.
8.6.
In het bezonningsonderzoek van 15 september 2023 heeft het college de effecten van de maximale planologische invulling op bezonning vergeleken met het bouwplan. Het college had met het bezonningsonderzoek van 25 juli 2023 in eerste instantie de maximale planologische invulling onjuist weergegeven. Dit is met een aanvullend verweer van 28 september 2023 hersteld door het bezonningsonderzoek van 15 september 2023 erbij te voegen.
8.7.
Volgens eisers klopt de verbeelding van de maximale planologische invulling van de bezonningstudie nog steeds niet. Zij stellen dat de aanbouw conform het bestemmingsplan dieper naar achteren ligt. De diepte van de bestemming wonen is 9 meter en aan de achterzijde loopt deze voor een smaller gedeelte uit naar 12 meter.
8.8.
Het bestemmingsvlak “Wonen – 1” is aangegeven op de plankaart. Op grond van artikel 31.2.2, onder a, van de planregels mogen gebouwen niet hoger worden dan twee bouwlagen, tenzij er een beperking geldt met de aanduiding ‘maximaal aantal bouwlagen’ of ‘maximum bouwhoogte’. Het bestemmingsvlak heeft niet een dergelijke aanduiding, zodat er twee bouwlagen en een kap (tot 4 meter) zijn toegestaan (zie artikel 52.1 in samenhang met artikel 52.7 van de planregels).
8.9.
Binnen de bestemming “Tuin – 1” (groen) is een aanbouw mogelijk (artikel 21.1, onder c, en artikel 21.2.1, onder c, van de planregels), mits aan de bebouwingsnormen wordt voldaan (artikel 21.2.2 van de planregels). Zo mag een aanbouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw niet dieper dan 3 meter zijn, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw.
8.10.
Dat komt dan neer op het volgende 3D beeld, zoals weergegeven in de bezonningsstudie:
8.11.
De groen omkaderde aanbouwen, zijn de aanbouwen zoals bedoeld in artikel 21.2.2, onder b, van de planregels (Tuin – 1). En de gele opbouw is de uitstulping waarop een tweede bouwlaag is toegestaan, zoals bedoeld in artikel 31.2.2, onder a, van de planregels (Wonen - 1). De aanbouw aan het woonoppervlak van 9 meter maakt dat het gelijk gaat lopen aan de uitstulpende woonoppervlak van 12 meter. Immers 9+3=12 meter. Achter die uitstulping van 12 meter is nog een uitbouw mogelijk van 3 meter. Er gelden verder geen eisen voor wat betreft de breedte van de uitbouw. De rechtbank leidt uit het 3D-model niet af dat de uitbouw verder naar achter ligt, zoals door eisers wordt gesteld. Dit betekent dat van de verbeelding zoals weergegeven kan worden uitgegaan ten aanzien van het bouwplan, zoals ook in het bezonningsonderzoek is gedaan.
8.12.
Zoals de Afdeling in onder meer in de uitspraak van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1101, heeft overwogen, bestaan voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen. Dat neemt echter niet weg dat in het kader van een omgevingsvergunning een afweging dient plaats te vinden van alle bij het besluit betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader moet worden gekeken naar de gevolgen van het bouwplan voor de bezonning van de woningen.
8.13.
Het college heeft toegelicht dat het geen beleid heeft voor deze situatie, omdat het bouwplan niet in de binnenstad ligt en lager is dan 25 meter, ook is het bouwplan niet hoger dan 1,5 maal de gemiddelde bouwhoogte in de omgeving. Het college heeft gebruikgemaakt van elementen uit het “Afwegingskader bezonning, versie juni 2021”. In de bezonningsstudie is berekend wat het aantal bezonningsuren op de achtergevel van de woning aan de [straatnaam] 52 in de nieuwe situatie is op 21 september. Dit is de datum die in het nieuwe beleid voor bezonning als uitgangspunt wordt gehanteerd.
8.14.
De conclusie van het college luidt dat het bouwplan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de bezonning van eisers. Er blijft op de achtergevel van de woning aan de [straatnaam] 52 minimaal 2 uur zon beschikbaar op 21 september. Op die datum heeft het bouwplan géén invloed op de mate van bezonning en daglichttoetreding op de achtergevel van de woning aan de [straatnaam] 52 afgezet ten opzichte van de maximale invulling van het bestemmingsplan. Alleen op 21 juni vanaf 17:00 uur tot het laatste moment dat de hele gevel donker wordt om 19:27 uur is er sprake van een zeer geringe afname van bezonning op de tweede en derde bouwlaag. Het laatste moment voordat de hele achtergevel van de woning aan de [straatnaam] 52 donker wordt, is om 18:08, 19:27, 17:54 en 16:28 uur, voor respectievelijk 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december. Het geringe verlies aan bezonning op 21 juni acht het college aanvaardbaar. Er blijft op elke datum minimaal 2 uur zon beschikbaar op de achtergevel van de woning aan de [straatnaam] 52.
8.15.
Op basis van de bezonningsstudie heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het geringe verlies aan bezonning op 21 juni voor eisers niet onaanvaardbaar is. Dit geldt ook voor de effecten op de daglichttoetreding. Anders dan eisers betogen, hoefde in de bezonningsstudie geen rekening te worden gehouden met een bouwplan voor [straatnaam] 51. Het college moet alleen het aangevraagde bouwplan beoordelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1765, r.o. 5.1).
Uitzicht en privacy
8.16.
Eisers stellen dat zij vanuit hun keuken op een grijze muur kijken van alle drie de woonlagen. Ook kan er vanaf de derde woonlaag in de keuken van eisers worden gekeken. De rechtbank overweegt dat het college bij zijn beoordeling de maximale planologische invulling heeft mogen betrekken. Hoewel bij de maximale planologische invulling eisers niet tegen de muur van de tweede bouwlaag zouden aankijken, hoeft hieraan geen doorslaggevend betekenis te worden gegeven in het kader van de belangenafweging. Daarbij is van belang dat er geen recht is op blijvend uitzicht, des te minder in een binnenstedelijke omgeving (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3827). Daarbij komt dat het uitzicht wordt beperkt vanaf de zijkant en niet aan de achterkant van de woning van eisers.
Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de inbreuk van het bouwplan op privacy onevenredig belastend is voor eisers. Het college heeft daarbij van belang geacht dat eisers zelf zijdelings zicht hebben op het pand en de bewoners van [straatnaam] 53 enkel zijdelings zicht hebben vanuit de vensters in hun woningen op het erf van eisers. Het (directe) uitzicht van eisers op hun achtertuin blijft verder ongewijzigd. Het college heeft bij zijn overweging meegenomen dat een dakterras op de eerste bouwlaag binnen de bestemming “Tuin-1” op grond van artikel 21.2.2, onder g, van de planregels is toegestaan.
Omvang bouwplan
8.17.
Voor zover eisers stellen dat de omvang van het bouwplan aanleiding moet zijn om het bouwplan te weigeren, overweegt de rechtbank dat het college aan het stedenbouwkundig advies doorslaggevende betekenis mocht toekennen. Uit het advies volgt dat er vanuit ruimtelijk oogpunt geen bezwaar bestaat tegen de realisatie van een aanbouw en dakopbouw bij beide woningen. In de omgeving zijn al soortgelijke aanbouwen en dakopbouwen gerealiseerd. Het voorgestelde bouwplan aan de achterzijde van de woningen komt op meerdere plekken voor bij woningen aan de Overschiese Kleiweg en [straatnaam] . Het bouwplan is dan ook passend in het straat- en bebouwingsbeeld en daarom stedenbouwkundig aanvaardbaar op deze locatie. Het staat het college gelet op de beleidsruimte die het college heeft op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo vrij om van standpunt te veranderen mits er een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden. Er geldt niet zonder meer een verzwaarde motiveringsplicht na een eerste weigering, zoals eisers stellen. Het college is immers van standpunt veranderd omdat vergunninghouder met vergelijkbare gevallen is gekomen. Het college heeft bij zijn aanvullend verweer van 2 augustus 2024 foto’s overgelegd van vergelijkbare aanbouwen in de omgeving op grond waarvan het college de initiële weigering niet in stand kon laten. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat in de omgeving vergelijkbare uitbouwen aanwezig zijn. Het is daarvoor niet noodzakelijk dat deze in dezelfde straat liggen. De omgeving is daarvoor voldoende.
8.18.
De beroepsgrond slaagt niet.
Welstand
9. Eisers stellen dat de omvang van het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Het college heeft gelet op de welstandscriteria onvoldoende gemotiveerd waarom het plan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
9.1.
Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3594).
9.2.
Het welstandadvies van 13 april 2021 luidt:

Op verzoek van de aanvrager is het eerdere negatieve advies echter in heroverweging genomen. Hierbij werd gewezen op meerdere voorbeelden van soortgelijke aanbouwen en dakopbouwen die in de directe omgeving van dit pand al zijn gerealiseerd. Bij nadere beschouwing kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de voorgestelde
aanbouw en dakopbouw is afgestemd op het straat- en bebouwingsbeeld in deze omgeving.
Omdat in maat en schaal niet wordt afgeweken van de omliggende bebouwing wordt er dan ook reden gezien om in dit geval voorbij te gaan aan het criterium waarmee in eerdere instantie strijdigheid werd geconstateerd. Alles overwegende is geconcludeerd dat het aanhouden van de criteria hier geen beter beeld oplevert.”
9.3.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 19 april 2023 (zaaknummer ROT 21/4513), hierover het volgende overwogen.

10.3. Nu onweersproken is dat een bouwplan van deze afmetingen niet bestaat in de omgeving heeft het college zich niet zonder nadere motivering kunnen baseren op het welstandsadvies waarin staat dat in maat en schaal niet wordt afgeweken van de omliggende bebouwing. Ook deze beroepsgrond slaagt.”
9.4.
Na de uitspraak heeft de welstandscommissie de motivering aangevuld in het welstandsadvies van 25 juli 2023 met de volgende motivering:

Op verzoek van de aanvrager is het eerdere negatieve advies in heroverweging genomen. De aanvrager wees op meerdere voorbeelden van soortgelijke aanbouwen en dakopbouwen die in de directe omgeving van dit pand al zijn gerealiseerd. Bij nadere beschouwing kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de voorgestelde aanbouw en dakopbouw voldoende is afgestemd op het straat- en bebouwingsbeeld in deze omgeving.
Omdat het bouwplan in maat en schaal aansluit bij de omliggende bebouwing en past in het straat- en bebouwingsbeeld van de directe omgeving aan de Overschiese Kleiweg en [straatnaam] , wordt er reden gezien om in dit geval voorbij te gaan aan het criterium waar in eerdere instantie strijdigheid mee werd geconstateerd. Alles overwegende is geconcludeerd dat het vasthouden aan de criteria hier geen beter beeld in de omgeving oplevert.”
9.5.
De rechtbank stelt evenals de voorzieningenrechter (zie de uitspraak van 25 april 2024 (zaaknummer ROT 24/ 3299) vast dat het nadere welstandsadvies van 25 juli 2023 maar weinig afwijkt van het eerdere advies van 13 april 2021.
9.6.
Na deze uitspraak heeft de welstandscommissie de motivering aangevuld in het welstandsadvies van 27 mei 2024:

Op verzoek van de aanvrager is het eerdere negatieve advies in heroverweging genomen. De aanvrager wees op meerdere voorbeelden van soortgelijke aanbouwen en dakopbouwen die in de directe omgeving van dit pand al zijn gerealiseerd. Bij nadere beschouwing kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de voorgestelde aanbouw en dakopbouw voldoende is afgestemd op het bestaande straat- en bebouwingsbeeld in deze omgeving. In de directe omgeving van de [straatnaam] en de Overschiese Kleiweg zijn reeds diverse soortgelijke aanbouwen en dakopbouwen aanwezig die net als het voorliggende plan voorzien in een tweelaagse aanbouw en een terugliggende derde bouwlaag. Omdat het bouwplan in maat en schaal aansluit bij de omliggende bebouwing en past in het straat- en bebouwingsbeeld van de directe omgeving aan de Overschiese Kleiweg en [straatnaam] , wordt er reden gezien om in dit geval voorbij te gaan aan het criterium waar in eerdere instantie strijdigheid mee werd geconstateerd. De bestaande stedenbouwkundige structuur bestaat uit een rij aaneengeschakelde woningen met vergelijkbare forse uitbreidingen aan de achterzijde. Vanuit dit bestaande beeld bezien wordt deze stedenbouwkundige structuur die door de jaren heen is ontstaan, niet verstoord door de in dit plan voorgestelde toevoegingen aan de woningen. Wat betreft de verschijningsvorm, materiaal, kleur en detaillering is het voorstel voldoende in samenhang met de reeds bestaande aanbouwen van de woningen binnen deze architectonische eenheid en het afwisselende karakter van het lint ontworpen. Daarnaast komen in deze rij woningen reeds veel uitbreidingen van woningen voor die met elkaar een divers beeld opleveren qua kleurstellingen, het voorstel past hier binnen.
Alles overwegende is geconcludeerd dat het strikt vasthouden aan de criteria hier geen beter beeld in de omgeving oplevert en omdat het voorliggende plan voldoende aansluit bij het gevarieerde gevelbeeld van de achtergevels en bij een aantal reeds gerealiseerde aan- en opbouwen aan de [straatnaam] en de Overschiese Kleiweg.”
Het college heeft dit advies overgenomen en foto’s overgelegd van vergelijkbare aanbouwen.
9.7.
De rechtbank stelt vast dat het advies van 27 mei 2024 uitgebreider is dan de voorgaande adviezen en dat daarin een begrijpelijke redenering is opgenomen als grondslag voor de getrokken conclusies die daarop aansluiten. Gelet hierop wordt geoordeeld dat het college dit advies in redelijkheid heeft kunnen volgen. Eisers hebben geen deskundig tegenrapport overgelegd waaruit een ander standpunt zou moeten blijken. Dat het college geen nadere toelichting heeft gegeven op de welstandscriteria, is niet noodzakelijk, nu juist wordt afgeweken van deze criteria. Het motiveringsgebrek heeft het college dan ook hangende beroep hersteld.
9.8.
Omdat het motiveringsgebrek hangende het beroep is hersteld slaagt de beroepsgrond.
Intrekking
10. Eisers voeren gronden aan ten aanzien van de intrekking van de geweigerde omgevingsvergunning van 16 november 2020. De rechtbank stelt vast dat zij hierover al in haar uitspraak van 19 april 2023 (zaaknummer ROT 21/4513) heeft geoordeeld. De rechtbank verwijst dan ook naar de overwegingen 5 en 6 en laat dit punt verder onbesproken.
Vooringenomenheid
11. Voorts oordeelt de rechtbank dat niet gebleken is dat het college vooringenomen heeft gehandeld, omdat deze volgens eisers als adviesbureau is opgetreden voor de aanvrager. Niet gebleken is dat het college dit heeft gedaan. Het staat een aanvrager bovendien vrij om een gesprek aan te gaan met de gemeente over het bouwplan. Het college heeft bovendien de aanvraag in eerste instantie afgewezen en daarna gemotiveerd toegelicht waarom die afwijzing niet in stand kan blijven. Ook hieruit kan niet worden afgeleid dat het college vooringenomen heeft gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel (artikel 7:12 van de Awb) zoals hiervoor onder 9.8 is uiteengezet. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb. Het college heeft het motiveringsgebrek immers met het welstandsadvies van 27 mei 2024 hersteld. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in stand kan blijven.
13. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. Eisers hebben geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 25 oktober 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. […],
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…],
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
[…].
Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.7. Planologische gebruiksactiviteiten

Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Bijlage II. Behorende bij de artikelen 2.3, 2.5a en 2.7

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
[…];
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
[…].
Bestemmingsplan Zestienhoven

Artikel 21 Tuin - 1

21.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
tuin;
[…];
aanbouwen ten behoeve van een woning die krachtens een aangrenzende woonbestemming is toegelaten.
21.2
Bouwregels
21.2.1
Algemeen
Op de voor 'Tuin - 1' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens:
[…];
[…];
aanbouwen als bedoeld in het eerste lid, onder c.
21.2.2
Bebouwingsnormen
[…];
een aanbouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag niet dieper zijn dan 3 meter, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
de goothoogte van een aanbouw mag niet hoger zijn dan het vloerniveau (+ 30 cm) van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, met dien verstande dat een aanbouw mag worden afgedekt met een schuin dakvlak met dezelfde hellingshoek als de kap/schuin dakvlak op het hoofdgebouw;
[…];
[…];
gebouwde terrassen (dakterrassen worden niet hieronder begrepen) mogen niet hoger worden dan 0,2 meter boven maaiveld;
[…].

Artikel 31 Wonen - 1

31.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor
woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, bijgebouwen, alsmede tuinen, groen, water, parkeerplaatsen en ontsluitingswegen en -paden;
[…].
31.2
Bouwregels
31.2.1
Algemeen
Op de voor 'Wonen - 1' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies.
31.2.2
Bebouwingsnormen
a. gebouwen mogen niet hoger worden dan 2 bouwlagen, tenzij anders met de aanduiding 'maximaal aantal bouwlagen' of 'maximum bouwhoogte' op de verbeelding staat aangegeven;
[…].
[…].

Artikel 52 Algemene bouwregels

52.1
Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de verbeelding (plankaart) duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
[…].
52.7
Maximum bouwhoogte
voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen terzake van de maximum toegestane bouwhoogte, gelden de maatvoeringsaanduidingen terzake op de verbeelding;
voor woningen mag de maximum bouwhoogte (nokhoogte) niet meer bedragen dan 4 meter boven de maximum goothoogte.
[…].

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo.