ECLI:NL:RVS:2018:2790

Raad van State

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
201709477/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor carport in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep van de appellant tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Hattem ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning was verleend voor het bouwen van een carport op een perceel dat volgens het bestemmingsplan de bestemming 'Groen' had. De appellant, wonend in Hattem, had bezwaren tegen de vergunning, omdat hij vreesde voor het verlies van de groenstrook en de impact op zijn uitzicht.

De rechtbank oordeelde dat de 'Nota groenbeleid 2013' geen toetsingskader was voor de verlening van de omgevingsvergunning, maar dat deze nota wel een rol kon spelen in de ruimtelijke afweging van het college. De rechtbank concludeerde dat het college de belangen van de betrokken partijen had afgewogen en in redelijkheid de vergunning had kunnen verlenen. De appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de 'Nota groenbeleid 2013' geen rol speelde in de afweging van het college.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het college rekening had gehouden met zijn beleid en dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wogen dan die van de appellant. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de omgevingsvergunning kon worden verleend, ondanks de bezwaren van de appellant. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201709477/1/A1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hattem,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 oktober 2017 in zaak nr. 17/3395 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hattem.
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2017 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het bouwen van een carport op het perceel [locatie] te Hattem (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 juni 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. Kwint, advocaat te Groningen en het college, vertegenwoordigd door A. Jaspers, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] ter zitting gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    [vergunninghouder] heeft van de gemeente een strook grond naast zijn woning gekocht. Op deze strook was ten tijde van de overdracht een groenstrook gelegen ter afscheiding van het perceel van [vergunninghouder] en een speeltuin. [vergunninghouder] wenst op deze strook grond een carport te realiseren. [appellant] is woonachtig op het perceel Waalstraat 51 te Hattem en kijkt uit op de voorzijde van het perceel en heeft bezwaren tegen het gebruik van dat perceel voor het plaatsen van een carport en het verloren gaan van de groenstrook.
Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Hattem" de bestemming "Groen" en het bouwen van een carport op deze bestemming is daarmee in strijd. Het college heeft aan [vergunninghouder] met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) gelezen in verbinding met artikel 4, onder 1, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) omgevingsvergunning verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan bouwen van een carport op het perceel.
2.    De rechtbank heeft onder meer overwogen dat de bij besluit van 23 september 2013 van kracht verklaarde "Nota groenbeleid 2013" geen toetsingskader is voor het verlenen van een omgevingsvergunning, maar wel een rol kan spelen bij de ruimtelijke afweging die het college maakt in het kader van de afwijking van het bestemmingsplan als deze nota betrekking heeft op het perceel. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het perceel waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft onderdeel uitmaakte van een speelplek en dat speelplekken buiten de reikwijdte van de nota vallen. Dit leidt de rechtbank allereerst af uit het feit dat de speelplaatsen in de "Nota groenbeleid 2011" expliciet waren opgenomen als belangrijke groenstroken in de buurt en dat dit in de "Nota groenbeleid 2013" niet is opgenomen. Daarnaast blijkt uit het raadsvoorstel dat ten grondslag heeft gelegen aan de wijziging van de "Nota groenbeleid 2011" dat de speelplekken uit de nota zijn gehaald om verkoop van groenstroken mogelijk te maken. Volgens de rechtbank maakte de door [vergunninghouder] gekochte groenstrook onderdeel uit van de speelplek en om die reden valt deze strook niet meer aan te merken als buurtgroen als bedoeld in de "Nota groenbeleid 2013", zodat deze nota volgens de rechtbank geen rol speelt bij de ruimtelijke afweging.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college de betrokken belangen heeft geïnventariseerd en tegen elkaar heeft afgewogen. Volgens de rechtbank heeft het college in redelijkheid omgevingsvergunning kunnen verlenen.
Hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de "Nota Groenbeleid 2013" geen rol speelt bij de ruimtelijke afweging van het college om omgevingsvergunning te verlenen. Hij verwijst daarbij naar pagina 11 van deze nota waar staat dat in de woonbuurten veel groen aanwezig is.
[appellant] voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij de weging van de bij het besluit van 13 januari 2017 betrokken belangen een zwaarder gewicht aan de uitgangspunten opgenomen in de "Nota Groenbeleid 2013", zoals het behouden van aaneengesloten buurtgroen, had dienen toe te kennen. [appellant] verwijst in dit kader naar de omschrijving van de buurtgroenstructuur voor de buurt "Gaperslanden" waarin te kennen is gegeven dat de aaneengesloten stukken groen langs de Hilsdijk en de Waalstraat en de Galenshoeve van toegevoegde waarde zijn voor het karakter van de buurt. Verder wijst [appellant] er op dat de groenstrook geen groenstrook is die ingevolge de "Nota groenbeleid 2013" aangemerkt kan worden als een voor verkoop in aanmerking komende groenstrook, nu deze groenstrook nog een openbare functie had, te weten een speelplek.
3.1.    Bij de beantwoording van de vraag of het college omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wenst te verlenen, is uitgangspunt dat het college rekening dient te houden met zijn beleid, zoals bijvoorbeeld de "Nota groenbeleid 2013". De rechtbank heeft in dit kader terecht overwogen dat de "Nota groenbeleid 2011" is aangepast waarmee, gelet op het daaraan ten grondslag gelegde raadsvoorstel, is beoogd een speeltuin niet meer aan te merken als een groenstrook in de "Nota groenbeleid 2013". Daarmee kan meer verkoop van grond aan bewoners worden mogelijk gemaakt. Die verkoop heeft in dit geval ook plaatsgevonden. Het perceel waarop de carport wordt gerealiseerd fungeerde als afscheiding van de speeltuin en door wijziging van de "Nota groenbeleid 2013" valt deze strook grond waarop groen was geplant niet aan te merken als buurtgroen. Daarbij is van belang dat figuur 1.5 'Kaart met speelplekken' in tegenstelling tot in de "Nota groenbeleid 2011" niet meer is opgenomen in de "Nota groenbeleid 2013". Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de "Nota groenbeleid 2013" in zoverre niet in de weg staat aan vergunningverlening.
Voorts heeft het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de bij het besluit betrokken belangen geïnventariseerd en afgewogen. Weliswaar zal [appellant] wat betreft zijn uitzicht en de groenbeleving in enige mate nadeel ondervinden, maar mede gezien de geringe ruimtelijke impact van de carport en de door [vergunninghouder] onweersproken gestelde verbetering van lichtinval, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het belang van [vergunninghouder] bij verlening van de omgevingsvergunning zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij het behoud van de groenstrook.
De Afdeling is gelet op het vorenstaande met de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen aan [vergunninghouder].
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
700.