ECLI:NL:RBROT:2025:6254

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
C/10/670559 / HA ZA 23-1087
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie van Stichting Data Bescherming Nederland tegen Adobe Systems Software Ireland Limited en Adobe Inc. inzake schending van de AVG

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een collectieve actie die is ingesteld door Stichting Data Bescherming Nederland (SDBN) tegen Adobe Systems Software Ireland Limited en Adobe Inc. SDBN vertegenwoordigt de belangen van ongeveer zeven miljoen Nederlandse internetgebruikers die stellen dat Adobe inbreuk maakt op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) door persoonsgegevens onrechtmatig te verwerken via haar softwareproducten, waaronder het Data Management Platform ‘Adobe Audience Manager’. De rechtbank heeft in deze fase van de procedure geoordeeld dat zij rechtsmacht heeft en dat de vorderingen van SDBN moeten worden beoordeeld naar Nederlands recht. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat SDBN op dit moment niet voldoet aan de representativiteitseis van artikel 3:305a lid 2 BW, wat betekent dat de ontvankelijkheid van de collectieve actie niet kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft de procedure aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen die in een andere procedure aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) zullen worden gesteld. Deze vragen betreffen de verhouding tussen de ontvankelijkheidseisen van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) en de AVG, en de mogelijkheid voor een belangenorganisatie om schadevergoeding te vorderen zonder expliciete opdracht van de betrokkenen. De rechtbank heeft de zaak naar de parkeerrol verwezen, wat betekent dat verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden totdat er meer duidelijkheid is over de prejudiciële vragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/670559 / HA ZA 23-1087
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
STICHTING DATA BESCHERMING NEDERLAND,
gevestigd te Oud-Beijerland,
eiseres,
advocaat mr. C.C.A. van Rest te Amsterdam,
tegen

1.ADOBE SYSTEMS SOFTWARE IRELAND LIMITED,

gevestigd te Dublin, Ierland,
2.
ADOBE INC.,
gevestigd te Californië, Verenigde Staten,
gedaagden,
advocaat mr. M.H.C. Sinninghe Damsté te Amsterdam.
Eiseres wordt hierna SDBN genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk Adobe Ierland en Adobe Inc. genoemd en gezamenlijk (in vrouwelijk enkelvoud) Adobe.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
Deze zaak betreft een collectieve actie. Daarin komt SDBN op voor de belangen van ongeveer zeven miljoen Nederlandse internetgebruikers. Kern van het verwijt van SDBN is dat Adobe met haar softwareproducten en -diensten, waaronder haar Data Management Platform ‘Adobe Audience Manager’, partijen de mogelijkheid biedt persoonsgegevens van internetgebruikers in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) te verwerken dan wel zelf haar verplichtingen onder de AVG schendt. SDBN wil door middel van deze collectieve actie bereiken dat Adobe hiermee stopt en dat Adobe de schade van haar achterban vergoedt. Het gaat daarbij om materiële en immateriële schade.
1.2.
In deze fase van de procedure en dus in dit vonnis gaat het nog niet om een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van SDBN. Eerst moet de rechtbank beoordelen:
1) of de Nederlandse rechter over de zaak mag oordelen (rechtsmacht),
2) welk recht van toepassing is (voor zover nu vast te stellen), en
3) of SDBN de collectieve actie mag instellen (de ontvankelijkheid).
1.3.
In dit vonnis oordeelt de rechtbank dat zij bevoegd is (rechtsmacht heeft) en dat de vorderingen van SDBN in deze fase moeten worden beoordeeld naar Nederlands recht. Op het punt van de ontvankelijkheid oordeelt de rechtbank dat op dit moment niet is voldaan aan het waarborgvereiste van artikel 3:305a lid 2 BW. SDBN voldoet vooralsnog aan de governance- en transparantie-eisen die dit artikel stelt, maar niet aan de representativiteitseis. SDBN voldoet op dit moment wel aan de ontvankelijkheidseisen die de AVG stelt. In de procedure tussen SDBN en Amazon (zaak- en rolnummer 668332 HA ZA 23-965) is de rechtbank voornemens om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Deze vragen gaan – kort gezegd – over 1) de verhouding tussen de ontvankelijkheidseisen die de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) aan een belangenorganisatie stelt en de eisen die de AVG aan een belangenorganisatie stelt en 2) het vorderen van schadevergoeding door een belangenorganisatie op grond van de AVG. Met het oog hierop wordt de procedure aangehouden in afwachting van deze mogelijke rechtsgang naar het HvJEU.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 13 december 2023, met producties 1 tot en met 19,
  • de berichten van partijen van 3 april 2024, met een gezamenlijk procesvoorstel voor de eerste fase van de procedure,
  • het bericht van de rechtbank aan partijen van 30 mei 2024, waarbij de rechtbank een zitting heeft bepaald,
  • de conclusie van antwoord inzake bevoegdheid en ontvankelijkheid, met producties 1 tot en met 43,
  • het bericht van de rechtbank van 15 november 2024, waarbij een zittingsagenda aan partijen is verstuurd,
  • de akte overlegging producties ten behoeve van de mondelinge behandeling van SDBN, met producties 20 tot en met 34,
  • de akte houdende overlegging nadere producties van Adobe, met producties 44 tot en met 57,
  • de mondelinge behandeling van 17 december 2024 en de door beide partijen overgelegde spreekaantekeningen.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
SDBN is een stichting met volledige rechtsbevoegdheid en is op 20 december 2021 opgericht. Het doel van SDBN is in artikel 2 van haar statuten als volgt vastgelegd:
“DOEL
ARTIKEL 2
1.
De stichting heeft ten doel het behartigen van de belangen van Gedupeerden, waaronder begrepen maar niet beperkt tot:
a. het onderzoeken en (laten) vaststellen van de gang van zaken die heeft geleid tot en betrekking heeft op een (of meer) Privacy Schending(en) jegens Gedupeerden;
b. het onderzoeken en (laten) vaststellen van de onrechtmatigheid van de onder artikel 2 lid 1 sub a genoemde gedragingen en de (direct of indirect) daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid jegens Gedupeerden;
c. het onderzoeken en (laten) vaststellen van de financiële of anderszins nadelige gevolgen van de onder artikel 2 lid 1 sub a genoemde gedragingen voor Gedupeerden;
d. het verkrijgen en verdelen van compensatie voor het nadeel dat Gedupeerden als gevolg van de onder artikel 2 lid 1 sub a genoemde gedragingen hebben geleden;
e. het instellen van ge- of verbodsacties in rechte en/of het leggen van beslagen;
f. al hetgeen met vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.
(…)”.
3.2.
Adobe is wereldwijd actief. Zij houdt zich bezig met het ontwerpen en leveren van digitale ervaringen met behulp van software. Eén van haar diensten is een Data Management Platform genaamd Adobe Audience Manager. Adobe Inc. richt zich op de markt in de Verenigde Staten. Haar dochteronderneming Adobe Ierland richt zich op de markt buiten Noord-Amerika, waaronder de Europese Unie inclusief Nederland.
3.3.
Bij brief van 1 augustus 2023 heeft SDBN – kort samengevat – Adobe aansprakelijk gesteld voor de door haar achterban geleden schade als gevolg van inbreuken op het recht op bescherming van privacy en het recht op bescherming van persoonsgegevens vanaf 25 mei 2018, de datum waarop de AVG in werking is getreden. SDBN heeft Adobe daarbij uitgenodigd om met haar in overleg te treden om een redelijke oplossing te bereiken.
3.4.
In haar brief van 20 september 2023 heeft Adobe aansprakelijkheid betwist. In die brief schrijft Adobe dat zij
“sees no reason to enter into settlement negotiations of any kind”.

4.De collectieve vorderingen

4.1.
SDBN vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Benoeming exclusieve belangenbehartiger
i. SDBN aan te wijzen als exclusieve belangenbehartiger in de zin van artikel 1018e lid 1 Rv.
II.
Definitie van de Nauw Omschreven Groep
i. te bepalen dat SDBN in deze collectieve actie de belangen behartigt van de volgende groep van natuurlijke personen, die een nauw omschreven groep vormt in de zin van artikel 1018d Rv: alle natuurlijke personen die:
in de periode vanaf 25 mei 2018 tot en met heden in Nederland woonachtig zijn of waren en die in ieder geval onder één van de hierna te noemen categorieën vallen, voornoemde personen die:
a) momenteel het demdex.net en/of het everesttech.net cookie op hun apparaat hebben in de browsergeschiedenis van hun Google Chrome browser; of
b) één of meer websites die automatisch het demdex.net en/of het everesttech.net Adobe tracking cookies plaatst/plaatsen hebben bezocht; of
c) één of meer apps hebben gebruikt die een van de Adobe SDK’s (Software Development Kits) gebruiken of hebben gebruikt; of
d) over het algemeen op de “accepteer alles” cookie knop/toestemmingsknop drukken wanneer zij een website bezoeken of app gebruiken
(“Nauw Omschreven Groep”); en
daarbij te bepalen dat ieder persoon van de Nauw Omschreven Groep die in Nederland woonachtig is of domicilie heeft, gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging in de zin van artikel 1018f lid 3 Rv van de uitspraak tot aanwijzing van SDBN tot exclusieve belangenbehartiger de mogelijkheid heeft bij schriftelijk bericht aan de griffie van de rechtbank te laten weten zich aan de behartiging van hun belangen in deze collectieve actie te onttrekken (“Opt Out”);
daarbij te bepalen dat ieder persoon van de Nauw Omschreven Groep die niet in Nederland woonachtig is of domicilie heeft, gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging in de zin van artikel 1018f lid 3 Rv van de uitspraak tot aanwijzing van SDBN tot exclusieve belangenbehartiger de mogelijkheid heeft bij schriftelijk bericht aan de griffie van de rechtbank te laten weten van de Opt Out (de rechtbank begrijpt dat SDBN hier bedoelt: Opt In) gebruik te willen maken.
III.
Verklaringen voor recht
i. voor recht te verklaren dat:
a) Adobe onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Nauw Omschreven Groep;
b) Adobe zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt ten nadele van de Nauw Omschreven Groep; en
c) Adobe hoofdelijk aansprakelijk is voor vergoeding van de door de Nauw Omschreven Groep geleden en nog te lijden schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis.
IV.
Bevelen tot bescherming van de Nauw Omschreven Groep
i. Adobe te bevelen om binnen drie maanden na de datum van het te wijzen vonnis maatregelen te treffen om de rechten en belangen van de Nauw Omschreven Groep te beschermen, in het bijzonder door:
a) de overtredingen van de AVG en de Telecommunicatiewet (Tw) te beëindigen, en alle personen in de Nauw Omschreven Groep via haar website te instrueren hoe zij reeds geplaatste Adobe tracking cookies en andere tracking technieken kunnen verwijderen;
b) alle persoonsgegevens die in strijd met de AVG en/of de Tw zijn verwerkt te vernietigen; en
Adobe te bevelen om binnen een termijn van zes maanden na de datum van het eindvonnis van de rechtbank in deze procedure, te voldoen aan de geboden onder IV. i., en daaraan de verplichting te koppelen om hierover te rapporteren aan SDBN, door de verstrekking van een gedegen schriftelijke onderbouwing binnen één week na afloop van de hiervoor vermelde termijn, waaruit moet blijken dát en hoe Adobe zich aan die bevelen houdt, met concreet bewijs daarvan;
te bepalen dat de bevelen onder IV. i. worden opgelegd onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per persoon uit de Nauw Omschreven Groep per overtreding en € 250,00 per dag dat de overtreding voortduurt tot een maximum van € 25.000,00 per gebruiker uit de Nauw Omschreven Groep.
V.
Veroordeling tot betaling van een schadevergoeding
i. primair: Adobe hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schade van alle personen van de Nauw Omschreven Groep, welke schade al dan niet op basis van artikelen 6:97 en/of 6:104 BW door de rechtbank in goede justitie wordt vastgesteld, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
subsidiair: te bepalen dat de schade nader zal worden opgemaakt bij staat en zal worden vereffend overeenkomstig het bepaalde in artikel 612 Rv en de verwijzing naar de schadestaatprocedure uit te spreken.
VI.
Veroordeling tot schadeafwikkeling
i. te bepalen dat alle door Adobe aan de Nauw Omschreven Groep verschuldigde vergoedingen aan SDBN zullen worden betaald onder nader door de rechtbank te stellen voorwaarden van collectieve schadeafwikkeling met inachtneming van het bepaalde in artikel 1018i lid 2 Rv.
VII.
Proceskostenveroordeling en buitengerechtelijke kosten
i. primair: Adobe hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan SDBN binnen vier weken na het te wijzen vonnis van:
a) de volledige, werkelijke proceskosten en andere kosten van dit geding, waaronder de volledige kosten van de Funder, op grond van artikel 1018l lid 2 Rv en/of 6:96 BW, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
b) de volledige door SDBN gemaakte buitengerechtelijke kosten, waaronder de volledige door SDBN te maken kosten voor de schadeafwikkeling, op grond van artikel 6:96 BW, het een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
subsidiair: te bepalen dat SDBN de aan de Funder te betalen vergoeding in mindering zal mogen brengen op de aan de Nauw Omschreven Groep uit te keren schadevergoedingen.

5.Het standpunt van Adobe inzake bevoegdheid en ontvankelijkheid

5.1.
Adobe verzoekt de rechtbank om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. zich (geheel of gedeeltelijk) onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van de door SDBN ingestelde vorderingen jegens Adobe;
subsidiair:
2. SDBN (geheel of gedeeltelijk) niet-ontvankelijk te verklaren in deze procedure;
en voorts primair en subsidiair:
3. SDBN te bevelen op grond van artikel 22 Rv om gegevens in het geding te brengen. Die gegevens zouden in ieder geval moeten bestaan uit de volgende informatie:
a. het aantal personen dat zich bij SDBN heeft aangemeld althans hun steun hebben uitgesproken op:
i. 13 december 2023; en
ii. op de datum van het bevel van de rechtbank.
beschrijving per aangemelde persoon:
i. op welke wijze hij zich heeft aangemeld;
ii. welke contactgegevens hij heeft opgegeven;
iii. of hij zijn registratie heeft afgerond;
iv. of hij al dan niet in Nederland woonachtig is;
v. of hij al dan niet in Nederland woonachtig was;
vi. binnen welke subgroep (a-d) van de door SDBN gedefinieerde Groep hij valt; en
vii. het bewijs dat hij heeft overgelegd om te onderbouwen dat hij een vordering heeft op Adobe.
een accountantsverklaring waarmee de juistheid van de opgegeven gegevens kan worden geverifieerd;
de (oorspronkelijke) Financieringsovereenkomst;
eventuele aanvullende financieringsafspraken die golden in de periode tussen 13 december 2023 en de datum van de Gewijzigde Financieringsovereenkomst; en
4. SDBN op grond van artikel 22 Rv te bevelen om alle wijzigingen van de Financieringsovereenkomst en daarmee verband houdende afspraken met Adobe en de rechtbank te delen;
5. SDBN te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, alsmede de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
5.2.
Op de relevante stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

6.De beoordeling

Rechtsmacht

6.1.
Dit is een internationale zaak omdat Adobe buiten Nederland gevestigd is. Adobe stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter ten aanzien van haar geen rechtsmacht heeft. Daarom (en ook ambtshalve) moet de rechtbank haar internationale bevoegdheid beoordelen.
Adobe Ierland
6.2.
De vorderingen van SDBN zijn onder meer gebaseerd op vermeende schendingen van de AVG. SDBN spreekt Adobe Ierland (en Adobe Inc.) aan als verwerkingsverantwoordelijke(n) in de zin van de AVG (artikel 4 onder 7 AVG). Adobe betwist dat zij als zodanig kwalificeert, maar erkent wel verwerker in de zin van de AVG (artikel 4 onder 8 AVG) te zijn.
6.3.
Artikel 79 lid 2 AVG geeft een bevoegdheidsregeling ingeval een betrokkene (degene wiens gegevens worden verwerkt) een procedure wil starten tegen een verwerkingsverantwoordelijke of een verwerker vanwege een schending van zijn rechten uit hoofde van de AVG. Het artikel bepaalt dat een procedure tegen een verwerkingsverantwoordelijke of een verwerker wordt ingesteld bij de gerechten van de lidstaat waar de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker een vestiging heeft. Een dergelijke procedure kan ook worden ingesteld bij de gerechten van de lidstaat waar de betrokkene gewoonlijk verblijft, tenzij de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker een overheidsinstantie van een lidstaat is die optreedt in de uitoefening van het overheidsgezag.
6.4.
Adobe voert aan dat SDBN voor de bevoegdheid geen beroep kan doen op de (gewone) verblijfplaats van de betrokkenen, maar de rechtbank deelt dat standpunt niet. In artikel 80 AVG is namelijk bepaald dat een belangenorganisatie (onder meer) de in artikel 79 bedoelde rechten namens betrokkenen kan uitoefenen. Dat is bevestigd door het HvJEU in het arrest van 28 april 2022 in de zaak Meta [1] . Artikel 80 AVG noch het HvJEU maakt daarbij onderscheid tussen materiële en formele rechten, zodat ook wat de bevoegdheid betreft door de belangenorganisatie een beroep kan worden gedaan op artikel 79 AVG. Het argument van Adobe dat het recht om de procedure in te stellen bij de gerechten van de gewone verblijfplaats van de betrokkene is aan te merken als een ‘bevoegdheidsprivilege’ voor uitsluitend de individuele betrokkene zelf, gaat dus niet op. Anders dan Adobe betoogt, is die bevoegdheidsgrond geen uitzondering op een hoofdregel. Dat blijkt niet uit de tekst van artikel 79 lid 2 AVG en ook niet uit considerans 145 bij de AVG, waarin is vastgelegd dat de klager kan ‘kiezen’ om de zaak aanhangig te maken bij de gerechten in de lidstaat waar de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker een vestiging heeft, of dit te doen in de lidstaat waar de betrokkene zelf verblijft. Enige rangorde in bevoegdheidsgronden volgt daar niet uit. Tegen deze achtergrond gaat ook de vergelijking die Adobe maakt met Brussel I bis [2] en met de arresten van het HvJEU in de zaken Schrems [3] , Shearson Lehman Hutton [4] en Kolassa [5] niet op. Het onderscheid dat Adobe maakt tussen woon- en verblijfplaats is zonder belang, nu de AVG de gewone verblijfplaats als criterium noemt. Of woon- en verblijfplaats samenvallen is dus niet relevant.
6.5.
SDBN komt in deze procedure op voor natuurlijke personen die in Nederland verblijven of verbleven en in de relevante periode vielen onder één van de categorieën die zijn opgesomd in 4.1 onder II. i. Adobe voert aan dat de rechtbank in elk geval geen bevoegdheid heeft om kennis te nemen van de vorderingen voor zover deze zien op personen die niet (meer) in Nederland wonen. Het debat op dit punt kan zo nodig nader worden uitgediept als in een eventueel later stadium van de procedure wordt toegekomen aan de beschrijving van de gebeurtenis en de nauw omschreven groep.
6.6.
Vervolgens moet worden beoordeeld of deze rechtbank relatief bevoegd is om van de door SDBN ingestelde vorderingen kennis te nemen, niet ambtshalve want relatieve bevoegdheid is geen kwestie van openbare orde maar omdat Adobe een verweer van die strekking voert. Voor zover Adobe betoogt dat artikel 79 lid 2 AVG zowel de absolute als de relatieve rechtsmacht regelt faalt dat betoog. Hoewel er Unierechtelijke bevoegdheidsbepalingen bestaan waarvan kan worden aangenomen dat ze in het algemeen zowel de absolute als de relatieve bevoegdheid beogen te regelen is artikel 79 lid 2 AVG niet zo’n bepaling. De tekst rept immers van de
gerechten van de lidstaat; ook de jurisprudentie van het HvJEU geeft geen aanleiding tot een dergelijke interpretatie.
6.7.
Dat betekent, dat het aankomt op andere bepalingen dan artikel 79 lid 2 AVG aangaande de bevoegdheid. Niet in geschil is dat de rechtbank in ieder geval bevoegd is ten aanzien van de vorderingen ten behoeve van het deel van de achterban van SDBN dat zijn gewone verblijfplaats heeft in dit arrondissement. Adobe betwist dat de rechtbank ook bevoegd is ten aanzien van de vorderingen ten behoeve van het overige deel van de achterban. De rechtbank acht dit verweer in strijd met de eisen van de goede procesorde en daarmee niet aanvaardbaar.
Immers, als SDBN bij andere rechtbanken vorderingen zou instellen ten behoeve van het deel van haar achterban dat zijn gewone verblijfplaats buiten dit arrondissement heeft, zou deze rechtbank na verwijzingen en voegingen van deze procedures met de onderhavige procedure eveneens bevoegdheid toekomen ten aanzien van de vorderingen ten behoeve van de gehele achterban. De andere in dat geval geadieerde rechtbanken hebben immers in beginsel niet de vrijheid de zaak aan zich te houden, nu het WAMCA-procesrecht voorschrijft dat alle collectieve vorderingen aangaande dezelfde gebeurtenis worden behandeld bij hetzelfde gerecht, te weten deze rechtbank als het eerst aangezochte gerecht. Artikel 1018d juncto artikel 1018c lid 6 Rv bevestigen dat dit resultaat zo nodig door verwijzing wordt bereikt; uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever de bundeling bij één gerecht een wezenlijk onderdeel van de procedure vond. Het standpunt van Adobe betekent, dat op strikte toepassing van de gewone interne bevoegdheidsregels een op voorhand zinloze ronde verwijzingen en voegingen zou volgen, met alle kosten en tijdverlies van dien, zonder dat daarmee enig rechtens te respecteren belang wordt gediend. Dat een keuze voor het instellen van een procedure in Nederland, als de lidstaat waar de betrokkenen verblijven, mee zou brengen dat in alle arrondissementen procedures aanhangig moeten worden gemaakt, is ook niet goed te rijmen met het hoge beschermingsniveau dat de AVG de betrokkenen beoogt te bieden.
6.8.
De conclusie is dat de rechtbank bevoegd is met betrekking tot de vorderingen tegen Adobe Ierland.
6.9.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding de beantwoording van de prejudiciële vragen die de rechtbank Amsterdam heeft gesteld [6] aan het HvJEU over – kort gezegd – de uitleg van artikel 7 Brussel I bis af te wachten. Dezelfde vorderingen zijn immers zowel op de AVG als op onrechtmatige daad gebaseerd. Daarbij komt dat de grondslagen van de vorderingen in de zaak die de rechtbank Amsterdam behandelt anders zijn dan die in deze zaak.
6.10.
Dat SDBN haar vorderingen niet alleen baseert op schending van de AVG, maar ook op schending van de Telecommunicatiewet en het Europees Handvest, maakt het voorgaande niet anders. Beide partijen hebben ter zitting desgevraagd verklaard dat het beroep van SDBN op de Telecommunicatiewet niet tot een eigen bevoegdheidsgrondslag leidt. Dat dit anders zou zijn ten aanzien van het beroep op het Europees Handvest, is niet gesteld en valt ook niet in te zien.
Adobe Inc.
6.11.
Adobe Inc. is gevestigd in de Verenigde Staten. Tussen Nederland en de Verenigde Staten is geen verdrag van toepassing met betrekking tot de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank moet haar internationale bevoegdheid voor Adobe Inc. daarom beoordelen aan de hand van het commune internationaal bevoegdheidsrecht, zoals neergelegd in de artikelen 1-13 Rv.
6.12.
Omdat er in deze zaak meerdere gedaagden zijn, is de bevoegdheidsbepaling van artikel 7 lid 1 Rv van belang. Artikel 7 lid 1 Rv bepaalt dat, indien in zaken waarbij een vordering is ingesteld tegen meerdere gedaagden de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, hem ook rechtsmacht toekomt ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de tegen de onderscheiden gedaagden ingestelde vorderingen een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
6.13.
Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat zij bevoegd is ten aanzien van Adobe Ierland. Zij kan de rol van ankergedaagde voor Adobe Inc. vervullen, omdat er zodanige samenhang tussen de vorderingen tegen beide gedaagden bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. De grondslagen van de vorderingen van SDBN zijn namelijk voor beide gedaagden hetzelfde en ook het feitencomplex is hetzelfde. Het verweer van Adobe op dit punt slaagt niet. De enkele omstandigheid dat Adobe Ierland zich op de Europese markt richt en Adobe Inc. alleen op de Amerikaanse markt actief is, betekent niet dat in dit geval sprake is van relevante verschillen in de feitelijke en/of juridische situatie die tot gevolg zouden hebben dat de rechtbank ex artikel 7 Rv niet bevoegd zou zijn ten aanzien van de ingestelde vorderingen tegen Adobe Inc. Anders dan door Adobe betoogd, was het voor Adobe Inc. ook voorzienbaar dat zij in een geschil over een vermeende inbreuk op privacyrechten van Nederlandse internetgebruikers voor de Nederlandse rechter zou kunnen worden opgeroepen. Adobe Inc. richt zich via haar dochteronderneming Adobe Ierland immers ook op de Nederlandse markt. Dat Adobe Inc. zelf geen activiteiten ontplooit en diensten aanbiedt in Nederland, doet daar niet aan af. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit recente jurisprudentie van het HvJEU blijkt dat voorzienbaarheid slechts een in algemene zin in aanmerking te nemen aspect is, geen separaat vereiste.
Conclusie
6.14.
De conclusie is dat de rechtbank bevoegd is om van de vorderingen van SDBN tegen Adobe kennis te nemen.
Toepasselijk recht
6.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vraag of SDBN ontvankelijk is, moet worden beoordeeld naar Nederlands recht. De rechtbank verstaat dit als een (processuele) rechtskeuze van partijen voor Nederlands recht voor deze fase van de procedure. Dit geldt ongeacht het materiële recht dat van toepassing is op de verschillende (grondslagen van de) vorderingen van SDBN. Adobe heeft zich uitdrukkelijk het recht voorbehouden om de vraag naar het toepasselijk recht in het eventuele vervolg van de procedure aan de orde te stellen en de aard van de vorderingen kan bij de inhoudelijke behandeling nader onderzoek op dit punt meebrengen. Het is niet nodig daarop nu vooruit te lopen.
Ontvankelijkheid
6.16.
SDBN heeft op 13 december 2023 collectieve vorderingen ingesteld op grond van artikel 3:305a BW. Het gaat om vorderingen die vallen onder het regime van titel 14A van Boek 3 Rv, zoals dat per 1 januari 2020 is ingevoerd met de WAMCA en per 25 juni 2023 is gewijzigd na implementatie van de Richtlijn representatieve vorderingen voor consumenten [7] . Voor de ontvankelijkheid van deze collectieve vorderingen geldt een aantal – ook ambtshalve te beoordelen – vereisten.
6.17.
De rechtbank stelt allereerst vast dat is voldaan aan de op straffe van niet-ontvankelijkheid voorgeschreven handelingen als bedoeld in artikel 1018c lid 2 Rv (indienen en aantekenen van de dagvaarding in het centraal register).
6.18.
Op grond van artikel 1018c lid 5 Rv kan een inhoudelijke behandeling van de collectieve vorderingen van SDBN alleen plaatsvinden indien en nadat de rechtbank heeft beslist:
dat SDBN voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1 tot en met 3 BW, zoals het statutenvereiste, het gelijksoortigheidsvereiste, het overlegvereiste, en het waarborgvereiste (waaronder begrepen representativiteit, governance en transparantie),
dat SDBN voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het instellen van deze collectieve vorderingen efficiënter en effectiever is dan het instellen van individuele vorderingen;
dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de collectieve vorderingen.
6.19.
De vorderingen van SDBN zijn (onder meer) gebaseerd op schendingen van de AVG. De AVG stelt ook ontvankelijkheidseisen aan belangenorganisaties. Een belangenorganisatie moet (i) een orgaan, organisatie of vereniging zijn dat of die op geldige wijze volgens het recht van een lidstaat is opgericht, (ii) zij mag geen winstoogmerk hebben, (iii) haar statutaire doelstellingen moeten het algemeen belang dienen en (iv) zij moet actief zijn op het gebied van de bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokkene in verband met de bescherming van diens persoonsgegevens (artikel 80 lid 1 AVG). Deze ontvankelijkheidseisen gelden ook voor belangenorganisaties die onafhankelijk van een opdracht van de betrokkenen optreden (artikel 80 lid 2 AVG).
6.20.
Zowel de WAMCA als de AVG stellen dus ontvankelijkheidseisen aan organisaties die een collectieve actie willen starten. Deze vereisten lopen voor een groot deel parallel aan elkaar, maar komen niet volledig overeen. Zo moet de belangenorganisatie op grond van artikel 3:305a lid 2 BW voldoende representatief zijn, gelet op de achterban en de omvang van de vorderingen die zij vertegenwoordigt, terwijl artikel 80 lid 1 AVG op het punt van representativiteit geen eisen stelt aan de belangenorganisatie. Dat betekent dat voor vorderingen op grond van de AVG voor belangenorganisaties in Nederland ingevolge de WAMCA deels nadere – en strengere – eisen gelden. De vraag is of de WAMCA daarmee in de weg staat aan een effectieve werking van de AVG.
6.21.
Adobe voert – kort samengevat – aan dat SDBN niet aan alle ontvankelijkheidseisen van de WAMCA en de AVG voldoet. SDBN voldoet niet aan het representativiteitsvereiste en verschillende governance-vereisten. Verder zijn de belangen die SDBN stelt te behartigen onvoldoende gelijksoortig en is niet voldaan aan de
scope rule. Ook heeft SDBN een winstoogmerk. SDBN treedt bovendien op zonder opdracht van de personen (als bedoeld in artikel 82 AVG) waarvoor zij beweert op te komen, zodat zij geen schadevergoeding kan vorderen.
SDBN betwist deze stellingen en voert ten aanzien van dat laatste primair aan dat een
dergelijke opdracht niet vereist is.
Aanhouding van de procedure in afwachting van beantwoording prejudiciële vragen
6.22.
De rechtbank is voornemens om in de procedure tussen SDBN en Amazon (zaak- en rolnummer 668332 HA ZA 23-965, hierna ook: de Amazon-zaak) prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU over – kort gezegd – 1) de verhouding tussen de ontvankelijkheidseisen die de WAMCA aan een belangenorganisatie stelt en de eisen die de AVG aan een belangenorganisatie stelt en 2) het vorderen van schadevergoeding door een belangenorganisatie op grond van de AVG [8] . Hoewel in de Amazon-zaak nog niet definitief is besloten tot het stellen van prejudiciële vragen, ziet de rechtbank aanleiding om de onderhavige procedure aan te houden in afwachting van de mogelijke rechtsgang naar het HvJEU. Het voornemen tot het stellen van prejudiciële vragen in de Amazon-zaak en de eventuele gevolgen daarvan voor de onderhavige procedure, zijn ter zitting met partijen besproken. De rechtbank licht het oordeel om de procedure aan te houden hierna toe.
Ad 1): verhouding tussen de ontvankelijkheidseisen van de WAMCA en de AVG
6.23.
Artikel 3:305a lid 2 BW bepaalt dat de belangen van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, voldoende zijn gewaarborgd wanneer de belangenorganisatie voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen en wanneer zij voldoet aan de vereisten die volgen uit artikel 3:305a lid 2 sub a tot en met f BW. Zoals hierna zal worden toegelicht, voldoet SDBN – op dit moment – wel aan de governance- en transparantie-eisen van artikel 3:305a lid 2 sub a tot en met f BW, maar niet aan de representativiteitseis. Dit zou ertoe moeten leiden dat SDBN op grond van de WAMCA niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen. De procedure van SDBN tegen Adobe kan bij de huidige stand van zaken alleen worden voortgezet, als uit de beantwoording van de voorgenomen prejudiciële vragen in de Amazon-zaak zal blijken dat de nadere ontvankelijkheidseisen in de WAMCA niet mogen worden gesteld aan belangenbehartigers die ten behoeve van betrokkenen een collectieve schadevergoedingsactie willen instellen vanwege schendingen van de AVG. SDBN voldoet thans wel aan de ontvankelijkheidseisen die de AVG stelt, zoals hierna nader wordt besproken.
6.24.
Adobe heeft aangevoerd dat de voorgenomen prejudiciële vragen in de Amazon-zaak een acte claire dan wel acte éclairé betreffen en bevestigend moeten worden beantwoord. Lidstaten hebben namelijk ruimte voor eigen invulling bij
opening clausesen hebben bovendien procedurele autonomie, aldus Adobe. Zij verwijst in dit kader naar de arresten Meta [9] en Österreichische Post [10] van het HvJEU. De ontvankelijkheidseisen in de WAMCA doen volgens Adobe geen afbreuk aan het gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel. De ontvankelijkheidseisen in de WAMCA en de AVG bestaan dan ook naast elkaar en aan die cumulatieve eisen moet worden getoetst, aldus Adobe. Deze stellingen leiden niet tot een ander oordeel. In het tussenvonnis van 13 november 2024 in de Amazon-zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van vragen van uitleg van het Unierecht, waarover de bestaande rechtspraak van het HvJEU nog geen duidelijkheid geeft. Evenmin is het antwoord op deze vragen boven alle twijfel verheven. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover in deze procedure anders te oordelen; de sinds 13 november 2024 gepubliceerde beslissingen van het HvJEU geven geen nadere duidelijkheid op dit punt.
6.25.
Hierna zal worden toegelicht dat:
de ontvankelijkheidseisen ex nunc moeten worden getoetst,
op dit moment niet kan worden geoordeeld dat is voldaan aan de representativiteitseis van artikel 3:305a lid 2 BW,
op dit moment wel kan worden geoordeeld dat is voldaan aan de andere waarborgeisen van artikel 3:305a lid 2 BW en
op dit moment wel kan worden geoordeeld dat is voldaan aan de ontvankelijkheidseisen die de AVG stelt.
Ad a): toetsing ex nunc
6.26.
Partijen twisten over de vraag naar welk moment de ontvankelijkheidseisen moeten worden getoetst. Volgens SDBN moet worden uitgegaan van de stand van zaken op het moment dat de rechter een beslissing neemt over de ontvankelijkheid (ex nunc-toets). Adobe heeft daartegenover aangevoerd dat SDBN al op de dag van dagvaarding aan alle ontvankelijkheidseisen moest voldoen (ex tunc-toets). Volgens Adobe blijkt dit uit:
  • de bedoeling van de wetgever dat alleen een belangenorganisatie die aan de ontvankelijkheidseisen voldoet, bevoegd is een rechtsvordering in te stellen;
  • de ‘filterfunctie’ die van de aangescherpte ontvankelijkheidseisen uitgaat en
  • het gegeven dat een toetsing na de dagvaardingsdatum misbruik van de WAMCA-procedure faciliteert, als gevolg waarvan de belangen van gedaagden worden ondermijnd.
6.27.
De rechtbank is van oordeel dat toetsing ex nunc dient plaats te vinden. Dat wordt als volgt toegelicht.
6.28.
Het hof Amsterdam heeft in het arrest TPC/Oracle en Salesforce [11] geoordeeld dat de ratio van de verscherpte ontvankelijkheidseisen onder de WAMCA onder meer is gelegen in de wens tot het weren van ongewenste eisers, waarbij vooral gedacht is aan eisers met (financiers met) oneigenlijke, eigen commerciële beweegredenen en aan eisers die niet op hun taak berekend zijn. Die ratio zou moeten leiden tot het voortdurend in de gaten houden van de inrichting van eiser, zodat het eens en voor altijd toelaten van een eiser zodra zijn inrichting, helemaal aan het begin, in orde is bevonden ongewenst is. Dat pleit voor toetsing ex nunc, waarbij alle ontwikkelingen (tot aan de rechterlijke beslissing op de vorderingen) in de beschouwingen kunnen worden betrokken. Adobe onderschrijft dit oordeel van het hof en leidt daaruit af dat een belangenorganisatie zowel op de dag van dagvaarding, maar ook nadien aan de ontvankelijkheidseisen moet (blijven) voldoen.
6.29.
Dat toetsing van de ontvankelijkheid moet plaatsvinden aan de hand van (alleen) de feiten en omstandigheden die in de dagvaarding zijn genoemd, althans op basis van de toestand zoals die toen was, volgt niet uit de tekst van de wet. In het bij invoering van de WAMCA gewijzigde artikel 3:305a BW wordt het moment waarop aan de ontvankelijkheidseisen moet zijn voldaan (nog steeds) niet genoemd. Uit het in artikel 1018c lid 1 aanhef en sub d Rv neergelegde voorschrift dat de dagvaarding een omschrijving bevat van de wijze waarop voldaan is aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW volgt niet dat er (ook) een ontvankelijkheidstoets ex tunc moet plaatsvinden. Dit volgt evenmin uit de wetsgeschiedenis of de door Adobe genoemde rechtspraak. Er bestaat ook geen algemene rechtsregel van Nederlands burgerlijk procesrecht waaruit dat volgt.
6.30.
Het argument van Adobe dat toetsing ex nunc misbruik van de WAMCA-procedure zou faciliteren, omdat belangenorganisaties vorderingen zullen instellen zonder aan de ontvankelijkheidseisen te voldoen, overtuigt niet. De eisen van een goede procesorde gelden onverkort en toetsing ex nunc neemt niet weg dat ook feiten en/of omstandigheden uit het verleden kunnen meewegen. Toetsing ex nunc maakt het evenwel mogelijk om ook rekening te houden met de actuele stand van zaken en daarmee met de materiële werkelijkheid op het moment van het nemen van de rechterlijke beslissing op de vorderingen.
Ad b): de representativiteitseis
6.31.
Het doel van de representativiteitseis in de WAMCA is te voorkomen dat een belangenbehartiger kan procederen zonder dat voldoende personen bestaan die gebaat zijn bij toewijzing van de vorderingen. De rechtbank stelt voorop dat de wet op dit punt geen getalsmatig criterium stelt. Uit de langdurige wetsgeschiedenis van de WAMCA blijkt dat van het noemen van een getal, absoluut of relatief, bewust is afgezien. Uit de omstandigheid dat niet alleen verenigingen, die vanzelfsprekend leden hebben, maar ook stichtingen die dat niet hebben als eiser kunnen optreden, volgt dat de wetgever het kennelijk niet noodzakelijk heeft geacht dat vastgesteld kan worden wie zich achter de eiser schaart. Het is ook niet nodig dat aannemelijk wordt gemaakt dat de gehele (nader nauw te omschrijven) groep die gebaat kan zijn door deze actie van SDBN, deze actie thans wenst of steunt.
Free ridingis toegestaan. Noodzakelijk, maar tevens voldoende is dat een achterban bestaat, dat wil zeggen dat een niet te verwaarlozen aantal personen behorende tot die (nauw te omschrijven) groep achter deze actie van SDBN staat.
6.32.
SDBN heeft in de dagvaarding niet gesteld hoeveel personen zich bij haar in het kader van deze procedure hebben aangemeld. SDBN heeft aangevoerd dat zij ook collectieve acties voert tegen X en Amazon met betrekking tot privacyschendingen en dat zich bij die acties duizenden personen hebben aangemeld. Het is te verwachten dat deze personen ook interesse hebben in de Adobe-actie, aldus SDBN. De rechtbank is van oordeel dat uit het aantal aanmeldingen bij andere acties van SDBN niet kan worden afgeleid of ten aanzien van de onderhavige actie aan de representativiteitseis is voldaan. De feitelijke positie van X en Amazon en de verwijten die SDBN hen maakt zijn niet gelijk aan die van Adobe in deze actie.
6.33.
Adobe heeft aangevoerd dat SDBN op de dag van dagvaarding nog geen enkele aanmelding voor de actie had. Adobe leidt dat af uit een radio-interview met de voorzitter van SDBN op 13 december 2023, waarin onder meer het volgende is gezegd:
Interviewer: “Even voor de duidelijkheid, u zegt er zijn 7 miljoen gelaedeerden door deze acties van Adobe, maar ze hebben zich nog niet allemaal gemeld?”
Voorzitter SDBN: “Ze hebben zich nog niet gemeld, want ze horen er net pas over.”
Interviewer: “Hoeveel hebben zich wel gemeld?”
Voorzitter SDBN: “Ehm, naja, we zijn net vandaag begonnen. Dus in principe iedereen die in de afgelopen jaren het internet heeft gebruikt, en wie is dat nou niet, die kan gewoon gratis onze zaak steunen op jestaattekoop.nl. En we hopen inderdaad dat veel Nederlanders zich net zo’n zorgen maken als wij doen.”
SDBN heeft het voorgaande niet betwist. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er nog geen aanmeldingen voor de actie waren toen SDBN haar dagvaarding uitbracht.
6.34.
Zoals hiervoor onder 6.26 e.v. is overwogen, toetst de rechtbank de ontvankelijkheidseisen – en dus ook de representativiteitseis – ex nunc en zijn de ontwikkelingen na de dagvaarding daarom relevant. Op de zitting heeft SDBN aangevoerd dat zich op 16 december 2024 9.421 mensen hadden aangemeld voor de actie tegen Adobe, dat wil zeggen dat zij een online registratieformulier hebben ingevuld. Daarvan hebben 4.186 mensen hun aanmelding op verzoek van SDBN ook afgerond door middel van het klikken op een link in een bevestigingsmail van SDBN. Verder heeft SDBN aangevoerd dat zij bezig is met de oprichting van een klankbordgroep en dat 64 mensen positief hebben gereageerd op een oproep voor vrijwilligers die zich voor SDBN willen inzetten. Voor een informatieavond op 18 december 2024 hebben zich 134 deelnemers aangemeld. Volgens SDBN is er dus wel degelijk een achterban voor haar actie. Adobe betwist, bij gebrek aan controleerbare gegevens, de juistheid van de genoemde aantallen en dat SDBN hiermee voldoet aan de representativiteitseis.
6.35.
De rechtbank kan op basis van de haar op dit moment bekende feiten en omstandigheden niet concluderen dat SDBN op dit moment als voldoende representatief kan worden aangemerkt. Volgens SDBN zijn ongeveer zeven miljoen internetgebruikers gedupeerd door het handelen van Adobe. In haar brief aan Adobe van 1 augustus 2023 noemt SDBN zelfs het aantal van tien miljoen internetgebruikers. Gelet op de volgens SDBN bestaande omvang van de totale achterban, is onvoldoende gemotiveerd gesteld en gebleken dat sprake is van voldoende steun vanuit die achterban voor de actie van SDBN. De in dit kader door SDBN gestelde aantallen zijn daarvoor te gering zowel in absolute als in relatieve zin. Niet geoordeeld kan daarom worden dat de door SDBN behartigde belangen voldoende zijn gewaarborgd. Dat, zoals SDBN heeft betoogd, de leden van de achterban zich niet allemaal bewust zullen zijn van de privacyschendingen door Adobe en SDBN zich mede inzet om bewustwording te creëren, maakt het voorgaande niet anders. Uit die omstandigheid kan niet worden afgeleid dat er voldoende animo voor de actie tegen Adobe is.
6.36.
De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat SDBN – los van de procedures die zij in september 2023 en oktober 2023 is gestart tegen X en Amazon – geen
track recordheeft op het gebied van behartiging van kort gezegd privacybelangen van natuurlijke personen. De stelling van SDBN dat zij, gelet op haar activiteiten op het gebied van gegevensbescherming en haar deskundigheid, geen ‘willekeurige’ belangenbehartiger is, doet daar niet aan af en kan ook niet de conclusie rechtvaardigen dat SDBN toch voldoende representatief is.
6.37.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat ook maatschappelijke organisaties met een
track record, zoals bijvoorbeeld de Consumentenbond, onderschrijven dat deze actie tegen Adobe moet worden gevoerd. Dergelijke steunbetuigingen kunnen met name van belang zijn in gevallen waarin er in absolute en relatieve zin een beperkte achterban is. De door SDBN overgelegde verklaring van Stichting Take Back Your Privacy (hierna: TBYP) van 18 november 2024, waarin TBYP haar steun uitspreekt voor de doelstellingen en de drie collectieve acties van SDBN (tegen X, Amazon en Adobe), maakt het voorgaande niet anders. Alleen deze verklaring, van een stichting van wie de
track recordonvoldoende duidelijk is, rechtvaardigt niet de conclusie dat er voldoende maatschappelijke steun is voor de collectieve actie van SDBN tegen Adobe.
6.38.
Conclusie van het voorgaande is dat op dit moment niet kan worden geoordeeld dat is voldaan aan de representativiteitseis van artikel 3:305a lid 2 BW.
Ad c): de governance- en transparantie-eisen
6.39.
Naast de representativiteitseis stelt artikel 3:305a lid 2 BW ook eisen gericht op transparantie en een goede governance. Aan deze overige vereisten is, zoals hierna wordt toegelicht, op dit moment wel voldaan. Achtereenvolgens zal worden besproken i) governance en invloed financier, ii) mechanismen voor deelname en financiering en iii) de internetpagina van SDBN.
Ad i): governance en invloed financier
6.40.
SDBN stelt dat zij voldoet aan alle eisen op het gebied van governance. Zij beschikt over een bestuur en een raad van toezicht die elk uit drie ter zake kundige personen bestaan. Zij beschikt over voldoende middelen, mede omdat zij gebruik maakt van een procesfinancier met wie afspraken gemaakt zijn, maar het beleid wordt voornamelijk en zeker in voldoende mate door SDBN zelf bepaald (artikel 3:305a lid 2 onder c BW).
6.41.
Adobe betwist dat SDBN beschikt over voldoende ervaring, expertise en professionaliteit om de vordering in te stellen en de procedure te voeren. Zij betwist daarnaast dat SDBN voldoende middelen heeft om de kosten voor het instellen van de rechtsvordering te dragen en dat de zeggenschap over de rechtsvordering in voldoende mate bij SDBN ligt. Om een volledig beeld te krijgen van de afspraken tussen SDBN en de financier wil Adobe inzage in de financieringsovereenkomst die oorspronkelijk is gesloten. SDBN heeft een (deels zwartgelakte) gewijzigde financieringsovereenkomst (gedateerd 6 september 2024) verstrekt, maar die volstaat niet. Adobe voert verder aan dat de aan de financier toegezegde beloning buitensporig (excessief en disproportioneel) is en dat de bonus voor de advocaten van SDBN problematisch is.
6.42.
De rechtbank stelt vast dat een voltallig bestuur en een voltallige raad van toezicht in functie zijn. Gelet op de door SDBN gegeven toelichting, ziet de rechtbank geen aanleiding om de kundigheid en geschiktheid van de leden van het bestuur en de raad van toezicht in twijfel te trekken. Het verweer van Adobe is op dit punt onvoldoende geconcretiseerd. Aan artikel 3:305a lid 2 sub a en e BW is dan ook voldaan. Dat de bestuurders commerciële motieven hebben die via SDBN gerealiseerd worden (artikel 3:305a lid 3 sub a BW), is gesteld noch gebleken.
6.43.
Het inschakelen van een procesfinancier is op zichzelf toegestaan en vaak noodzakelijk vanwege de kosten van een procedure als de onderhavige. In dit stadium van de procedure is voldoende aannemelijk dat de belangen van de procesfinancier en SDBN geheel parallel lopen en is het overleggen van de oorspronkelijke financieringsovereenkomst niet nodig. Of dat in een eventueel later stadium anders wordt valt nu nog niet te overzien. De rechtbank stelt vast dat SDBN tot dusver kennelijk aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen. Gelet op de beslissing in dit vonnis om de procedure aan te houden zijn er in de nabije toekomst geen grote kosten te verwachten. Tegen die achtergrond zal in een eventueel later stadium van de procedure nader moeten worden beoordeeld of SDBN dan nog steeds over voldoende middelen beschikt om de kosten van de procedure te dragen. Op dat moment zal ook moeten worden beoordeeld of sprake is van een excessieve
success feevoor de procesfinancier en de advocaten van SDBN (artikel 1018l lid 2 Rv). Dat is voldaan aan de voorwaarden voor financiering zoals vermeld in artikel 3:305a lid 2 sub f BW is niet in geschil.
6.44.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat thans aan de ontvankelijkheidseisen die de wet stelt op het gebied van governance en de verhouding tot de financier is voldaan.
Ad ii): mechanismen voor deelname en vertegenwoordiging
6.45.
Adobe voert aan dat SDBN niet beschikt over passende en doeltreffende mechanismen voor de deelname aan of vertegenwoordiging bij de besluitvorming van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, zoals vereist op grond van artikel 3:305a lid 2 onder b BW.
6.46.
Volgens SDBN is wel aan dit vereiste voldaan. Zij raadpleegt en informeert haar achterban op relevante momenten via haar website, nieuwsbrieven en informatieavonden die zij organiseert. Ook is SDBN bezig met de oprichting van een klankbordgroep en kan zij op basis van haar statuten een commissie van benadeelden instellen.
6.47.
De rechtbank acht de door SDBN getroffen maatregelen voldoende. Niet in geschil is dat SDBN beschikt over de contactgegevens (e-mailadressen) van de bij haar aangesloten deelnemers en dat zij deze deelnemers dus op eenvoudige wijze kan bereiken. Dat SDBN de identiteit van de deelnemers niet heeft geverifieerd is niet relevant. Een dergelijke verplichting zou sterke overeenkomst vertonen met een opt-in-systeem en gaat verder dan de wet vergt. Het is voldoende dat SDBN haar achterban via de internetpagina, de nieuwsbrieven en de informatieavonden op de hoogte houdt. Adobe heeft ook niet betwist dat SDBN bezig is met de oprichting van een klankbordgroep. Dat die klankbordgroep nog niet is gerealiseerd, acht de rechtbank niet van doorslaggevend belang.
Ad iii): internetpagina
6.48.
Artikel 3:305a lid 2 onder d BW schrijft voor dat de belangenorganisatie beschikt over een algemeen toegankelijke internetpagina, waarop de in deze bepaling beschreven informatie beschikbaar is.
6.49.
Adobe heeft aangevoerd dat de statutenwijziging van SDBN van 23 januari 2024 niet op de website van SDBN staat. Daarnaast geeft de website onvoldoende inzicht in (de berekening van) de vergoeding van de procesfinancier, aldus Adobe. Nadat SDBN op de zitting heeft gesteld dat de bedoelde statutenwijziging en afspraken met de financier op de website staan, is Adobe hierop niet meer teruggekomen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat zij dit standpunt niet langer handhaaft en dat aan deze eis is voldaan.
Overlegvereiste
6.50.
Aan het overlegvereiste van de WAMCA is ook voldaan. Weliswaar is het niet tot daadwerkelijk overleg gekomen, maar dat komt doordat Adobe tot overleg niet bereid was (zie 3.4). Redelijke uitleg van dit vereiste brengt mee dat een gedaagde de actie niet kan tegenhouden door overleg te weigeren.
Ad d): de ontvankelijkheidseisen van de AVG
6.51.
In de conclusie van antwoord staat dat Adobe niet betwist dat SDBN voldoet aan de vereisten (i), (iii) en (iv) zoals hiervoor onder 6.19 weergegeven. Op de zitting heeft Adobe echter aangevoerd dat SDBN niet actief is op het gebied van gegevensbescherming. Daarmee betwist zij alsnog dat is voldaan aan vereiste (iv). Adobe heeft toegelicht dat de activiteiten van SDBN beperkt zijn tot het starten van procedures tegen X, Amazon en Adobe. Dat is volgens haar niet voldoende. SDBN heeft daartegenover aangevoerd dat haar activiteiten – naast het starten van de drie collectieve procedures tegen X, Amazon en Adobe – onder meer bestaan uit het doen van onderzoek, het beheren van een website en het voeren van een publieke campagne.
De vraag of SDBN voldoende actief is op het gebied van gegevensbescherming als bedoeld in artikel 80 lid 1 AVG, is een vraag die mogelijk ook aan bod kan komen in de voorgenomen prejudiciële procedure in de Amazon-zaak zodat de rechtbank hierop in de onderhavige zaak niet vooruitloopt.
6.52.
Adobe betwist verder dat is voldaan aan vereiste (ii). Volgens Adobe heeft SDBN een winstoogmerk, omdat haar belangen worden vereenzelvigd met die van haar procesfinancier. SDBN is daarom niet-ontvankelijk op grond van artikel 80 lid 1 AVG, aldus Adobe. Dit verweer slaagt bij de huidige stand van zaken niet. In artikel 2 lid 3 van haar statuten staat dat SDBN geen winstoogmerk heeft. De door SDBN ingestelde collectieve vorderingen strekken in financieel opzicht tot vergoeding van de schade die de personen voor wie zij opkomt hebben geleden. Dat de procesfinancier een winstoogmerk heeft, betekent niet dat SDBN dat ook heeft. De hoogte van de
success feezal, zoals hiervoor onder 6.43 al is geoordeeld, in een eventueel later stadium van de procedure aan de orde kunnen komen.
6.53.
Op dit moment ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te betwijfelen dat SDBN voldoet aan de ontvankelijkheidseisen die de AVG stelt.
Ad 2: schadevergoeding
6.54.
De verhouding tussen de WAMCA en de AVG is mede van belang voor de vraag of SDBN zonder expliciete opdrachten van haar hele achterban schadevergoeding kan vorderen.
6.55.
Een belangenorganisatie kan op grond van artikel 80 lid 1 AVG in opdracht van betrokkenen namens hen de in artikel 77, 78 en 79 AVG bedoelde rechten uitoefenen en namens hen het in artikel 82 AVG bedoelde recht op schadevergoeding uitoefenen. Op grond van artikel 80 lid 2 AVG kunnen de lidstaten bepalen dat een belangenorganisatie onafhankelijk van de opdracht van een betrokkene de in de artikelen 78 en 79 AVG bedoelde rechten kan uitoefenen. Artikel 82 AVG wordt hier niet genoemd.
6.56.
Adobe betoogt dat een belangenorganisatie zonder opdracht van de betrokkene niet het recht op schadevergoeding van artikel 82 AVG kan uitoefenen, omdat in artikel 80 lid 2 AVG artikel 82 AVG niet wordt genoemd. In de Engelse taalversie van overweging 142 bij de AVG staat ook dat claimorganisaties
“may not be allowed to claim compensation on a data subject’s behalf independently of the data subject’s mandate”.De Nederlandse taalversie zegt weliswaar wat anders, maar die Nederlandse versie van overweging 142 bevat een vertaalfout. Om een ongewenste claimcultuur te voorkomen, heeft de Uniewetgever ervoor gekozen claimorganisaties wel toe te staan vorderingen tot schadevergoeding in te stellen, maar niet zonder daartoe strekkende opdracht van de betrokkene.
6.57.
SDBN voert aan dat de Nederlandse wetgever het construeren van een opdracht via een opt-out procedure mogelijk heeft gemaakt in de WAMCA. Deze door de Nederlandse wetgever gecreëerde mogelijkheid draagt bij aan het doel van de AVG. Met name in gevallen van strooischade is het vaak veel efficiënter om met opt-out procedures te
werken. De Richtlijn representatieve vorderingen staat opt-out procedures voor schadevergoeding in consumentenzaken en gegevensbeschermingszaken ook met zoveel woorden toe. Artikel 9 lid 2 schept immers een mogelijkheid voor consumenten hun wens om al dan niet vertegenwoordigd te worden door een belangenorganisatie, zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend te uiten, aldus SDBN. Volgens SDBN bevestigt het HvJEU in het Meta-arrest [12] daarnaast en los daarvan dat schadevergoedingsvorderingen ook in opt-out procedures kunnen worden ingesteld onder artikel 80 lid 2 AVG.
Beide partijen beroepen zich op Unierechtelijke uitspraken. De rechtbank stelt vast dat op dit moment onvoldoende duidelijk is hoe een opt-out systeem, dat een betrokkene relatief laat in de procedure de mogelijkheid geeft om zich te onttrekken aan de werking van een rechterlijke beslissing over een schadevordering waaraan hij anders gebonden zou zijn, zich verhoudt tot de regeling in de AVG op het punt van (collectieve) schadevorderingen, die uit lijkt te gaan van een voorafgaande opdracht. Onduidelijk is daarmee welke ontvankelijkheidseisen het Unierecht toelaat voor een WAMCA-schadevorderingsprocedure over – voornamelijk – AVG-schendingen zoals de onderhavige.
6.58.
De rechtbank is voornemens om in de Amazon-zaak prejudiciële vragen te stellen over de vraag hoe artikel 80 leden 1 en 2 AVG met betrekking tot het recht op schadevergoeding moet worden uitgelegd. Omdat gelet op het vorenstaande duidelijkheid daarover ook noodzakelijk is om uitspraak te kunnen doen op de vorderingen die SDBN in de onderhavige procedure heeft ingesteld, ligt aanhouding van de procedure in afwachting van de mogelijke rechtsgang naar het HvJEU in de Amazon-zaak ook in zoverre in de rede.
Conclusie
6.59.
De zaak wordt verwezen naar de parkeerrol. Dat aanhouding leidt tot een onredelijke vertraging van de procedure is niet gesteld of gebleken. Indien zich (in de Amazon-zaak of de onderhavige zaak) ontwikkelingen voordoen die tot hervatting nopen, kunnen partijen dat aan de rechtbank meedelen en hervatting verzoeken.
6.60.
Als in de Amazon-zaak prejudiciële vragen zijn gesteld en beantwoord door het HvJEU, kunnen partijen, onder inbrenging van dat arrest, de procedure hier voortzetten als zij, althans één van hen, dat geraden acht(en).
6.61.
Voor het stellen van aanvullende prejudiciële vragen ten opzichte van de vragen die de rechtbank in haar tussenvonnis in de Amazon-zaak heeft aangekondigd, zoals Adobe heeft voorgesteld in haar spreekaantekeningen, ziet de rechtbank geen aanleiding.
6.62.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep van dit vonnis toe te staan.
6.63.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De beslissing

De rechtbank
7.1.
verwijst de zaak naar de parkeerrol,
7.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. A.C. Rop en mr. J.M.J. Arts en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
1977/106/2819/3455

Voetnoten

1.HvJEU 28 april 2022, ECLI:EU:C:2022:322
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
3.HvJ EU 25 januari 2018, ECLI:EU:C:2018:37
4.HvJ EU 19 januari 1993, ECLI:EU:C:1993:15
5.HvJ EU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37
6.Rb Amsterdam 20 december 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:8330
7.Richtlijn (EU) 2020/1828
8.Rb Rotterdam 13 november 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11322
9.HvJ EU 28 april 2022, ECLI:EU:C:2022:322 (overwegingen 57 en 60)
10.HvJ EU 4 mei 2023, ECLI:EU:C:2023:370 (overweging 53)
11.Hof Amsterdam 18 juni 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1651
12.HvJ EU 28 april 2022, ECLI:EU:C:2022:322 (overweging 75)