ECLI:NL:RBROT:2024:11322

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
C/10/668332 / HA ZA 23-965
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie van Stichting Data Bescherming Nederland tegen Amazon wegens schending van de AVG

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een collectieve actie die is ingesteld door de Stichting Data Bescherming Nederland (SDBN) tegen verschillende entiteiten van Amazon. SDBN vertegenwoordigt de belangen van ongeveer 5 miljoen accounthouders van Amazon in Nederland, die stellen dat hun persoonsgegevens in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) zijn verwerkt. De rechtbank heeft in deze fase van de procedure niet inhoudelijk geoordeeld over de vorderingen van SDBN, maar heeft zich gericht op de rechtsmacht, het toepasselijke recht en de ontvankelijkheid van de collectieve actie. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen en dat de vorderingen naar Nederlands recht moeten worden beoordeeld. Tevens heeft de rechtbank aangegeven dat zij prejudiciële vragen zal stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de verhouding tussen de WAMCA en de AVG, en over de ontvankelijkheidseisen voor belangenorganisaties die collectieve schadevergoedingsacties willen instellen. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich over deze vragen uit te laten, en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/668332 / HA ZA 23-965
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van
STICHTING DATA BESCHERMING NEDERLAND,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. P. Haas te Rotterdam,
tegen

1.AMAZON EUROPE CORE S.A.R.L.,

gevestigd te Luxemburg,
2.
AMAZON EU S.A.R.L.,
gevestigd te Luxemburg,
3.
AMAZON MEDIA EU S.A.R.L.,
gevestigd te Luxemburg,
(4.
AMAZON SERVICES EUROPE S.A.R.L.,
gevestigd te Luxemburg,)
5.
AMAZON.COM, INC.,
gevestigd te Seattle, Verenigde Staten van Amerika,
gedaagden,
advocaat mr. A.M. Arnbak te Amsterdam.
Eiseres wordt hierna SDBN genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk Amazon Europe Core, Amazon EU, Amazon Media EU, Amazon Services Europe en Amazon.com genoemd en gezamenlijk (in vrouwelijk enkelvoud) Amazon.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
Deze zaak betreft een collectieve actie. Daarin komt SDBN op voor de belangen van accounthouders van Amazon in Nederland (door SDBN aangeduid als de Benadeelden). Het gaat om ongeveer 5 miljoen accounthouders. Kern van het verwijt van SDBN is dat Amazon persoonsgegevens van haar accounthouders in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) verwerkt. SDBN wil door middel van deze collectieve actie bereiken dat Amazon hiermee stopt en dat Amazon de schade van haar achterban vergoedt. Het gaat daarbij om materiële en immateriële schade.
1.2.
In deze voorfase van de procedure gaat het nog niet om een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van SDBN. Eerst moet de rechtbank beoordelen:
1) of de Nederlandse rechter over de zaak mag oordelen (rechtsmacht),
2) welk recht van toepassing is, en
3) of SDBN de collectieve actie mag instellen (de ontvankelijkheid).
1.3.
In dit vonnis oordeelt de rechtbank dat zij bevoegd is (rechtsmacht heeft) en dat de vorderingen van SDBN moeten worden beoordeeld naar Nederlands recht. Gelet op de vorderingen zoals die nu voorliggen, vindt de rechtbank het op het punt van de ontvankelijkheid van SDBN nodig om vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). De rechtbank schetst in dit vonnis kort de aanleiding voor deze prejudiciële vragen en stelt partijen in de gelegenheid zich over deze vragen uit te laten. In het volgende vonnis waarbij de rechtbank de prejudiciële vragen aan het HvJEU zal stellen, zal de rechtbank uitgebreider de context waarbinnen deze vragen worden gesteld weergeven. Verder zal de rechtbank in dat vonnis (verder) beoordelen in hoeverre SDBN aan de ontvankelijkheidseisen voldoet.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 oktober 2023,
  • de betekeningsstukken,
  • de akte overlegging producties van SDBN, met producties 1 tot en met 127,
  • de incidentele conclusie van Amazon tot onbevoegdverklaring, tevens conclusie van antwoord op grond van artikel 1018c lid 5 Rv ten aanzien van niet-ontvankelijkheid, met producties A-1 tot en met A-11,
  • het bericht van partijen van 27 februari 2024, inhoudende dat zij procedure-afspraken hebben gemaakt,
  • het bericht van de rechtbank aan partijen van 30 april 2024, waarbij de rechtbank een zitting heeft bepaald,
  • het bericht van de rechtbank van 19 juli 2024, waarbij een zittingsagenda aan partijen is verstuurd,
  • de akte overlegging aanvullende productie van Amazon, met productie A-12,
  • de akte houdende aanzegging en hervatting ex artikelen 225 en 227 Rv van Amazon, met productie A-13,
  • de akte overlegging producties van SDBN, met producties 128 tot en met 139,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 26 augustus 2024.
2.2.
De dagvaarding is ook uitgebracht tegen Amazon Services Europe. Bij akte heeft Amazon verzocht het geding te laten voortzetten door Amazon EU in plaats van Amazon Services Europe, omdat Amazon EU en Amazon Services Europe met elkaar zijn gefuseerd en Amazon EU de verkrijgende rechtspersoon is. Hiertegen is door SDBN geen bezwaar gemaakt. Amazon EU was al procespartij. Amazon Services Europe is dus niet langer procespartij. Daarom staat haar naam in de kop van dit vonnis tussen haakjes.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
SDBN is een stichting met volledige rechtsbevoegdheid en is op 20 december 2021 opgericht. Het doel van SDBN is in artikel 2 van haar statuten als volgt vastgelegd:
“DOEL
ARTIKEL 2
1.
De stichting heeft ten doel het behartigen van de belangen van Gedupeerden, waaronder begrepen maar niet beperkt tot:
a. het onderzoeken en (laten) vaststellen van de gang van zaken die heeft geleid tot
en betrekking heeft op een (of meer) Privacy Schending(en) jegens Gedupeerden;
b. het onderzoeken en (laten) vaststellen van de onrechtmatigheid van de onder
artikel 2 lid 1 sub a genoemde gedragingen en de (direct of indirect) daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid jegens Gedupeerden;
c. het onderzoeken en (laten) vaststellen van de financiële of anderszins nadelige gevolgen van de onder artikel 2 lid 1 sub a genoemde gedragingen voor Gedupeerden;
d. het verkrijgen en verdelen van compensatie voor het nadeel dat Gedupeerden als gevolg van de onder artikel 2 lid 1 sub a genoemde gedragingen hebben geleden;
e. het instellen van ge- of verbodsacties in rechte en/of het leggen van beslagen;
f. al hetgeen met vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.
(…)”.
3.2.
De Amazon groep is wereldwijd actief en bestaat uit een groot aantal vennootschappen, waaronder Amazon Europe Core, Amazon EU en Amazon Media EU. Amazon.com staat aan het hoofd van de Amazon groep.
3.3.
Bij brief van 23 juni 2023 heeft SDBN – kort samengevat – Amazon aansprakelijk gesteld voor de door haar achterban geleden schade als gevolg van inbreuken op het recht op bescherming van privacy en het recht op bescherming van persoonsgegevens vanaf 25 mei 2018, de datum waarop de AVG in werking is getreden. SDBN heeft Amazon daarbij uitgenodigd om met haar in overleg te treden om een redelijke oplossing te bereiken.
3.4.
Op 12 september 2023 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Partijen hebben geen regeling kunnen treffen.

4.De collectieve vorderingen

4.1.
SDBN vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
ontvankelijkheid en exclusieve belangenbehartiger
1) voor recht te verklaren dat SDBN ontvankelijk is in deze collectieve actieprocedure,
2) SDBN aan te wijzen als exclusieve belangenbehartiger in de zin van artikel 1018e lid 1 Rv,
opt out
3) te bepalen dat:
i. i) iedere Benadeelde met woonplaats of verblijf in Nederland gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging van de uitspraak waarbij SDBN als exclusieve belangenbehartiger wordt aangewezen, de griffie van de rechtbank schriftelijk kan laten weten zich van de behartiging van diens belangen in deze collectieve vordering te onttrekken (opt-out, artikel 1018f lid 1 Rv),
ii) iedere Benadeelde zonder woonplaats of verblijfplaats in Nederland gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging van de uitspraak waarbij SDBN als exclusieve belangenbehartiger wordt aangewezen, de griffie van de rechtbank schriftelijk kan laten weten zich van de behartiging van diens belangen in deze collectieve vordering te onttrekken (opt-out, artikel 1018f lid 5 slotzin Rv);
verklaringen voor recht
4) voor recht te verklaren dat:
i) Amazon onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Benadeelden,
ii) Amazon hoofdelijk aansprakelijk is voor vergoeding van de door de Benadeelden geleden en nog te lijden schade,
iii) Amazon over de aan de Benadeelden te betalen schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de dag van dagvaarding,
vorderingen tot schadevergoeding
5) Amazon hoofdelijk te veroordelen aan de Benadeelden de schade te vergoeden die zij hebben geleden, door middel van betaling aan hen van een nader in goede justitie door de rechtbank vast te stellen schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
collectieve schadeafwikkeling
6) te bepalen dat alle door Amazon aan de Benadeelden verschuldigde vergoedingen aan SDBN zullen worden betaald onder nader door de rechtbank te stellen voorwaarden van collectieve schadeafwikkeling met inachtneming van het bepaalde in artikel 1018i lid 2 Rv,
bevelen
7) Amazon te bevelen om binnen drie maanden na de datum van het vonnis maatregelen te treffen in het bijzonder door:
a. a) de overtredingen van de AVG en de Tw te beëindigen,
b) een privacy-beleid op te stellen en te implementeren die in overeenstemming is met de eisen van de AVG en de Tw,
c) een systeem te implementeren om de adequate beveiliging van door Amazon verwerkte persoonsgegevens te waarborgen, en die in overeenstemming is met de eisen van de AVG, zodat de beveiligingsrisico's zoals beschreven in Hoofdstuk VI.2.6 van de dagvaarding niet langer bestaan,
d) alle persoonsgegevens die in strijd met de AVG en/of de Tw zijn verwerkt te vernietigen en daarvan bewijs te verstrekken aan SDBN,
8) Amazon te verbieden om persoonsgegevens die in strijd met de AVG en/of de Tw zijn verwerkt te gebruiken,
9) te bepalen dat de geboden en verboden sub 7 en 8 worden opgelegd onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per Benadeelde per overtreding en € 250,00 per dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 30.000,00 per Benadeelde,
Buitengerechtelijke kosten en (proces)kosten (artikel 6:96 BW en artikel 1018l lid 2 Rv)
10) Amazon hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan SDBN van:
i) de volledige door SDBN gemaakte buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het in deze procedure te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
ii) de volledige proceskosten van SDBN en andere kosten, waaronder de volledige kosten van haar procesfinancier, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het in deze procedure te wijzen eindvonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
iii) de kosten die SDBN zal maken in verband met de handelingen die SDBN in haar hoedanigheid van exclusieve belangenbehartiger tot aan het eindvonnis geacht zal worden uit te voeren, waaronder maar niet beperkt tot kosten ex artikel 1018f lid 3 BW,
iv) de volledige kosten van SDBN die zij in verband met de schadeafwikkeling zal maken vanaf het eindvonnis in deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het eindvonnis in deze procedure tot aan de dag van algehele voldoening, en
v) de kosten die SDBN zal maken ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het eindvonnis in deze procedure tot aan de dag van algehele voldoening.
4.2.
Amazon concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van SDBN, althans tot het ontzeggen aan SDBN van haar vorderingen, met veroordeling van SDBN in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Het geschil in het bevoegdheidsincident

5.1.
Amazon vordert, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart met betrekking tot de vorderingen van SDBN, met veroordeling van SDBN in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.2.
SDBN stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bevoegd is om van de vorderingen van SDBN kennis te nemen.

6.De beoordeling

Rechtsmacht

6.1.
Hier is sprake van een internationale zaak omdat Amazon buiten Nederland gevestigd is. Amazon stelt met het incident aan de orde of de Nederlandse rechter ten aanzien van haar rechtsmacht heeft. Daarom (en ook ambtshalve) moet de rechtbank haar internationale bevoegdheid beoordelen.
Amazon Europe Core, Amazon EU en Amazon Media EU
6.2.
De vorderingen van SDBN zijn onder meer gebaseerd op vermeende schendingen van de AVG. SDBN spreekt Amazon Core, Amazon EU en Amazon Media EU aan als verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de AVG (artikel 4 onder 7 AVG). Amazon heeft erkend dat deze vennootschappen als zodanig kwalificeren.
6.3.
Artikel 79 lid 2 AVG geeft een bevoegdheidsregeling ingeval een betrokkene (degene wiens gegevens worden verwerkt) een procedure wil starten tegen een verwerkingsverantwoordelijke (of verwerker) vanwege een schending van zijn rechten uit hoofde van de AVG. Een dergelijke procedure kan worden ingesteld bij de gerechten van de lidstaat waar de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker een vestiging heeft of bij de gerechten van de lidstaat waar de betrokkene gewoonlijk verblijft.
6.4.
SDBN komt in deze procedure op voor natuurlijke personen die in de periode vanaf 25 mei 2018 (de dag waarop de AVG in werking is getreden) accounthouder bij Amazon zijn (of waren) op enig moment dat zij gedurende deze periode in Nederland woonden. Het gaat dus om betrokkenen die in Nederland verblijven of verbleven en in de relevante periode accounthouder waren.
6.5.
Amazon voert aan dat SDBN voor de bevoegdheid geen beroep kan doen op de verblijfplaats van de betrokkenen, maar de rechtbank deelt dat standpunt niet. In artikel 80 AVG is namelijk bepaald dat een belangenorganisatie (onder meer) de in artikel 79 bedoelde rechten namens betrokkenen kan uitoefenen. Dat is bevestigd door het HvJEU in het arrest van 28 april 2022 (Meta; ECLI:EU:C:2022:322). Artikel 80 AVG noch het HvJEU maakt daarbij onderscheid tussen materiële en formele rechten zodat ook wat de bevoegdheid betreft door de belangenorganisatie een beroep kan worden gedaan op artikel 79 AVG. Tegen deze achtergrond gaat de vergelijking die Amazon maakt met artikel 18 Brussel I bis [1] en het arrest Schrems van het HvJEU (ECLI:EU:C:2020:559) niet op.
6.6.
De omstandigheid dat het HvJEU zich (nog) niet heeft uitgelaten over de vraag of vertegenwoordigende partijen die op grond van artikel 80 AVG een procedure instellen, voor de bevoegdheid een beroep kunnen doen op de gewone verblijfplaats van de betrokkenen in de zin van artikel 79 lid 2 AVG, doet daar niet aan af. Gelet op hetgeen onder 6.5 is overwogen, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om zelf prejudiciële vragen op dit punt aan het HvJEU te stellen. De omstandigheid dat er nog hoger beroep loopt tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam [2] waarin is geoordeeld dat een belangenorganisatie voor de bevoegdheid een beroep kan doen op de gewone verblijfplaats van de betrokkenen, maakt het bovenstaande evenmin anders. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de uitkomst van dat hoger beroep af te wachten. In dat verband weegt mee dat de effectieve werking van het Unierecht met deze uitleg wordt gediend.
6.7.
De relatieve bevoegdheid van deze rechtbank om van de door SDBN ingestelde vorderingen kennis te nemen, is door Amazon niet betwist.
In dit kader overweegt de rechtbank, ten overvloede, dat zij in ieder geval bevoegd is ten aanzien van de vorderingen ten behoeve van het deel van de achterban van SDBN dat haar gewone verblijfplaats heeft in dit arrondissement. Ingeval SDBN bij andere rechtbanken vorderingen zou instellen ten behoeve van het deel van haar achterban dat zijn gewone verblijfplaats buiten dit arrondissement heeft, zou deze rechtbank na verwijzingen en voegingen van deze procedures met de onderhavige procedure, eveneens bevoegdheid toekomen ten aanzien van de vorderingen ten behoeve van de gehele achterban. Dit is ook ter zitting met partijen besproken. Amazon heeft zich daarom ter zitting op voorhand akkoord verklaard om, ingeval de rechtbank ten aanzien van een deel van de achterban van SDBN internationaal en relatief bevoegd is om van de ingestelde vorderingen kennis te nemen, in te stemmen met de bevoegdheid van deze rechtbank tot beoordeling van de door SDBN ingestelde vorderingen. Die situatie doet zich voor.
6.8.
De conclusie is dat de rechtbank bevoegd is met betrekking tot de vorderingen tegen Amazon Core, Amazon EU en Amazon Media EU.
6.9.
Omdat de rechtbank bevoegd is op grond van de AVG, kan in het midden blijven of de rechtbank mogelijk (ook) op grond van Brussel I bis bevoegd is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de beantwoording van de prejudiciële vragen die de rechtbank Amsterdam heeft gesteld [3] aan het HvJEU over – kort gezegd – de uitleg van artikel 7 Brussel I bis af te wachten.
Amazon.com
6.10.
Amazon.com is gevestigd in de Verenigde Staten. Tussen Nederland en de Verenigde Staten is geen verdrag van toepassing met betrekking tot de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank moet haar internationale bevoegdheid voor Amazon.com daarom beoordelen aan de hand van het commune internationaal bevoegdheidsrecht, zoals neergelegd in de artikelen 1-13 Rv.
6.11.
Omdat er in deze zaak meerdere gedaagden zijn, is de bevoegdheidsbepaling van artikel 7 lid 1 Rv van belang. Artikel 7 lid 1 Rv bepaalt dat, indien in zaken waarbij een
vordering is ingesteld tegen meerdere gedaagden de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, hem ook rechtsmacht toekomt ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de tegen de onderscheiden gedaagden ingestelde vorderingen een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
6.12.
Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat zij bevoegd is ten aanzien van Amazon Europe Core, Amazon en Amazon Media EU. Zij kunnen de rol van ankergedaagden voor Amazon.com vervullen, omdat er zodanige samenhang tussen de vorderingen tegen alle gedaagden bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. De grondslagen van de vorderingen van SDBN zijn namelijk voor alle gedaagden hetzelfde en ook het feitencomplex is hetzelfde. Amazon heeft deze samenhang op zich ook niet betwist.
Conclusie
6.13.
De conclusie is dat de rechtbank bevoegd is om van de vorderingen van SDBN tegen Amazon kennis te nemen.
Toepasselijk recht
6.14.
Partijen zijn het erover eens dat de vorderingen van SDBN naar Nederlands recht moeten worden beoordeeld. De rechtbank verstaat dit als een (processuele) rechtskeuze van partijen voor Nederlands recht.
Ontvankelijkheid
6.15.
SDBN heeft op 18 oktober 2023 collectieve vorderingen ingesteld op grond van artikel 3:305a BW. Het gaat om vorderingen die vallen onder het regime van titel 14A van Boek 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), zoals dat per 1 januari 2020 is ingevoerd met de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) en per 25 juni 2023 is gewijzigd na implementatie van de Richtlijn representatieve vorderingen voor consumenten [4] . Voor de ontvankelijkheid van deze collectieve vorderingen geldt een aantal – ook ambtshalve te beoordelen – vereisten.
6.16.
De rechtbank stelt allereerst vast dat is voldaan aan de op straffe van niet-ontvankelijkheid voorgeschreven handelingen als bedoeld in artikel 1018c lid 2 Rv (indienen en aantekenen van de dagvaarding in het centraal register).
6.17.
Op grond van artikel 1018c lid 5 Rv kan een inhoudelijke behandeling van de collectieve vorderingen van SDBN alleen plaatsvinden indien en nadat de rechtbank heeft beslist:
dat SDBN voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1 tot en met 3 BW, zoals het statutenvereiste, het gelijksoortigheidsvereiste, het overlegvereiste, en het waarborgvereiste (waaronder begrepen representativiteit, governance en transparantie),
dat SDBN voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het instellen van deze collectieve vorderingen efficiënter en effectiever is dan het instellen van individuele vorderingen;
dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de collectieve vorderingen.
6.18.
De vorderingen van SDBN zijn (onder meer) gebaseerd op schendingen van de AVG. De AVG stelt ook ontvankelijkheidseisen aan belangenorganisaties. Een belangenorganisatie moet (i) een orgaan, organisatie of vereniging zijn dat of die op geldige wijze volgens het recht van een lidstaat is opgericht, (ii) zij mag geen winstoogmerk hebben, (iii) haar statutaire doelstellingen moeten het algemeen belang dienen en (iv) zij moet actief zijn op het gebied van de bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokkene in verband met de bescherming van diens persoonsgegevens (artikel 80 lid 1 AVG). Deze ontvankelijkheidseisen gelden ook voor belangenorganisaties die onafhankelijk van een opdracht van de betrokkenen optreden (artikel 80 lid 2 AVG).
6.19.
Zowel de WAMCA als de AVG stellen dus ontvankelijkheidseisen aan organisaties die een collectieve actie willen starten. Deze vereisten lopen voor een groot deel parallel aan elkaar, maar komen niet volledig overeen. Zo moet de belangenorganisatie op grond van artikel 3:305a lid 2 BW voldoende representatief zijn, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen, terwijl artikel 80 lid 1 AVG op het punt van representativiteit geen eisen stelt aan de belangenorganisatie. Dat betekent dat voor vorderingen op grond van de AVG voor belangenorganisaties in Nederland ingevolge de WAMCA deels nadere eisen gelden. De vraag is of de WAMCA daarmee in de weg staat aan een effectieve werking van de AVG.
6.20.
Amazon voert – kort samengevat – aan dat SDBN niet aan alle ontvankelijkheidseisen van de WAMCA en de AVG voldoet. SDBN voldoet niet aan het representativiteitsvereiste. Zij vertegenwoordigt slechts 0,26% van alle accounthouders in Nederland. SDBN is ook niet actief op het gebied van gegevensbescherming en zij laat zich bovendien leiden door het winstoogmerk van de door haar ingeschakelde procesfinancier. Verder zijn de belangen die SDBN stelt te behartigen onvoldoende gelijksoortig (voor zover het gaat om de vorderingen 4 tot en met 6; zie 4.1) en beschikt SDBN niet over passende en doeltreffende mechanismen voor deelname aan besluitvorming door haar beweerde achterban. SDBN treedt bovendien op zonder opdracht van de personen waarvoor zij beweert op te komen, zodat zij geen schadevergoeding kan vorderen.
SDBN betwist deze stellingen en voert ten aanzien van dat laatste primair aan dat een dergelijke opdracht niet vereist is.
Schadevergoeding
6.21.
De verhouding tussen de WAMCA en de AVG is mede van belang voor de vraag of SDBN zonder expliciete opdrachten van haar hele achterban schadevergoeding kan vorderen.
6.22.
Een belangenorganisatie kan op grond van artikel 80 lid 1 AVG in opdracht van betrokkenen namens hen de in artikel 77, 78 en 79 AVG bedoelde rechten uitoefenen en namens hen het in artikel 82 AVG bedoelde recht op schadevergoeding uitoefenen. Op grond van artikel 80 lid 2 AVG kunnen de lidstaten bepalen dat een belangenorganisatie onafhankelijk van de opdracht van een betrokkene de in de artikelen 78 en 79 AVG bedoelde rechten kan uitoefenen. Artikel 82 AVG wordt hier niet genoemd.
6.23.
Amazon betoogt dat een belangenorganisatie zonder opdracht van de betrokkene niet het recht op schadevergoeding van artikel 82 AVG kan uitoefenen, omdat in artikel 80 lid 2 AVG artikel 82 AVG niet wordt genoemd. In de Engelse taalversie van overweging 142 bij de AVG staat ook dat claimorganisaties
“may not be allowed to claim compensation on a data subject’s behalf independently of the data subject’s mandate”.De Nederlandse taalversie zegt weliswaar wat anders, maar die Nederlandse versie van overweging 142 bevat een vertaalfout. Om een ongewenste claimcultuur te voorkomen, heeft de Uniewetgever ervoor gekozen claimorganisaties wel toe te staan vorderingen tot schadevergoeding in te stellen, maar niet zonder daartoe strekkende opdracht van de betrokkene.
6.24.
SDBN bestrijdt de uitleg die Amazon aan artikel 80 lid 2 geeft. Die uitleg doet namelijk afbreuk aan de inhoud en (een van) de doelstellingen van de AVG: een hoog beschermingsniveau van persoonsgegevens van burgers garanderen. De WAMCA is ingevoerd om ‘strooischade’ namens vele gedupeerden (zonder opdracht daartoe) op effectieve en efficiënte wijze te kunnen verhalen. Dat is iets waartoe burgers in data-beschermingszaken individueel vaak niet goed in staat zijn vanwege de hoge kosten en de complexiteit van de materie, aldus SDBN. Als de uitleg van de AVG meebrengt dat SDBN niet zonder expliciete opdracht namens haar achterban een schadevergoedingsactie zou mogen instellen, dan betekent dat nog niet dat het vorderen van schadevergoeding in de onderhavige procedure onmogelijk is. Een uitleg van het begrip ‘opdracht’ in de leden 1 en 2 van artikel 80 AVG kan namelijk ook omvatten een ‘opt-in verklaring’ of de weigering om een ‘opt-out verklaring’ af te geven. Artikel 9 lid 2 Richtlijn representatieve vorderingen schept immers een mogelijkheid voor consumenten hun wens om al dan niet vertegenwoordigd te worden door een belangenorganisatie, zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend te uiten, aldus SDBN. In elk geval kan SDBN voor een deel van haar achterban schadevergoeding vorderen, want de benadeelden die zich actief bij SDBN hebben aangemeld hebben (als onderdeel van het aanmeldproces, via de deelnemingsvoorwaarden) ook uitdrukkelijk de opdracht gegeven om een schadevergoedingsactie in te stellen.
Prejudiciële vragen HvJEU
6.25.
Zowel de vraag naar de verhouding tussen de ontvankelijkheidseisen op grond van de WAMCA en de ontvankelijkheidseisen op grond van de AVG (zie 6.19) als de vraag hoe artikel 80 lid 2 AVG met betrekking tot het recht op schadevergoeding moet worden uitgelegd (zie 6.21 tot en met 6.24), zijn vragen van uitleg van het Unierecht. De bestaande rechtspraak van het HvJEU geeft daarover nog geen duidelijkheid. Evenmin is het antwoord op deze vragen boven alle twijfel verheven. Verdere duidelijkheid is naar het oordeel van de rechtbank van belang voor de uniforme toepassing van het Unierecht en noodzakelijk om uitspraak te kunnen doen op de vorderingen zoals deze op dit moment voorliggen. Daarbij speelt mede een rol dat de Nederlandse wetgever bij de Implementatiewet richtlijn representatieve vorderingen voor consumenten tot uitgangspunt heeft genomen dat lidstaten het recht hebben te regelen dat in een collectieve actie (ook) zonder voorafgaande volmacht van een belanghebbende schadevergoeding gevorderd kan worden, en de WAMCA in die regeling voorziet. [5] Voor zover een deel van de achterban wel opdracht heeft gegeven en artikel 80 lid 2 AVG in zoverre niet in de weg staat aan ontvankelijkheid, zoals SDBN betoogt, miskent zij dat ook met het oog op de representativiteit en de gelijksoortigheid duidelijk moet zijn wie de achterban van SDBN is, hetgeen ook voor de omschrijving van de nauw te omschrijven groep noodzakelijk is.
6.26.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om prejudiciële vragen aan het HvJEU te stellen op grond van artikel 267 VWEU. De voorgenomen vragen luiden als volgt:
1. Staan de eisen die artikel 80 lid 1 AVG stelt aan een belangenorganisatie als in dat lid bedoeld eraan in de weg dat lidstaten in hun nationale regelgeving nadere ontvankelijkheidseisen opnemen voor belangenorganisaties die ten behoeve van betrokkenen vorderingen willen instellen als bedoeld in de artikelen 77, 78, 79 en 82 AVG?
2) Zijn de ontvankelijkheidseisen in de WAMCA, die de implementatie inhoudt van de Richtlijn representatieve vorderingen voor consumenten, aan belangenbehartigers die ten behoeve van betrokkenen een collectieve schadevergoedingsactie willen instellen tegen een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker vanwege schendingen van de AVG, geoorloofd in het licht van artikel 80 lid 1 AVG?
3) Staat het opdrachtbegrip in artikel 80 lid 1 AVG en/of het bepaalde in artikel 80 lid 2 AVG in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan een belangenorganisatie, die voldoet aan de eisen van artikel 80 lid 1 AVG, een collectieve schadevergoedingsvordering kan instellen ten behoeve van betrokkenen tegen een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker vanwege schendingen van de AVG, terwijl die belangenorganisatie op dat moment (nog) geen expliciete opdracht heeft van betrokkenen?
4) In hoeverre is in dit kader relevant dat op grond van die nationale regelgeving (de WAMCA) de betrokkene op twee momenten schriftelijk kan kiezen om geen gebruik te maken van de belangenbehartiging door de belangenbehartiger, namelijk (i) binnen een door de rechter te bepalen termijn te rekenen vanaf het moment dat de belangenbehartiger door de rechtbank wordt aangewezen als (exclusieve) belangenbehartiger (art. 1018f lid 1 Rv) en (ii) binnen een door de rechter te bepalen termijn nadat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten (artikel 1018h lid 5 Rv).
Mogelijkheid wijziging eis SDBN
6.27.
SDBN heeft ter zitting verklaard dat het haar in deze procedure vooral te doen is om de ver- en gebodsvorderingen (zoals opgenomen onder 7 en 8; zie 4.1).
Voor zover zij haar vorderingen zou aanpassen, in die zin dat zij de vorderingen tot schadevergoeding niet meer handhaaft, is het stellen van vragen over de toepassing van artikel 80 lid 2 AVG (vraag 3) niet aan de orde. Mocht SDBN aanleiding zien tot een eiswijziging dan kan zij dat doen ter gelegenheid van de hierna te noemen akte.
6.28.
Niet uitgesloten is voorts dat in dat geval het ‘lichte’ regime van artikel 3:305a lid 6 BW van toepassing is, waarbij niet aan de eisen van lid 2, onderdelen a t/m e en lid 5 van artikel 3:305a BW behoeft te zijn voldaan. Op grond van artikel 3:305a lid 6 BW heeft de rechtbank de ruimte om dit ‘lichte’ regime toe te passen wanneer de vordering wordt ingesteld met een ideëel doel en een zeer beperkt financieel belang, of als de aard van de vordering van de rechtspersoon of van de achterban daartoe aanleiding geeft. Dit lichte regime mag alleen worden toegepast als de rechtsvordering niet strekt tot schadevergoeding in geld. Als de rechtbank na een eisvermindering toepassing geeft aan artikel 3:305a lid 6 BW, ligt het stellen van prejudiciële vragen op het eerste gezicht niet in de rede, omdat dan wellicht de verhouding tussen de WAMCA en de AVG voor de beoordeling in deze zaak daartoe niet noopt. Voor zover SDBN haar vordering aanpast (vermindert), kan zij zich om die reden in diezelfde akte ook uitlaten over de mogelijke toepasselijkheid van artikel 3:305a lid 6 BW en op de gevolgen van de eiswijziging voor de (noodzaak van de) voorgenomen vragen aan het HvJEU. Amazon zal daar dan vervolgens bij akte op mogen reageren. Amazon kan daarbij ook aangeven wat het gevolg is van de gewijzigde vorderingen voor haar standpunt dat SDBN niet voldoet aan het gelijksoortigheidsvereiste en/of het representativiteitsvereiste.
Tot slot
6.29.
De rechtbank zal partijen, SDBN eerst, in de gelegenheid stellen zich bij akte gemotiveerd uit te laten over haar voornemen om de zojuist geformuleerde vragen aan het HvJEU voor te leggen en over de inhoud van die vragen; daarbij kan ook een eventuele eiswijziging betrokken worden.
6.30.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

7.De beslissing

De rechtbank
7.1.
verwijst de zaak naar de rol van
11 december 2024voor het nemen van een akte aan de zijde van SDBN over hetgeen is overwogen onder 6.25 tot en met 6.28, waarna Amazon op een termijn van vier weken een antwoordakte kan nemen;
7.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. F. Damsteegt en mr. J.M.J. Arts en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.
[2083/106/2148/3455]

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
2.Rb Amsterdam 30 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS: 2021:3307
3.Rb Amsterdam 20 december 2023; ECLI:NL:RBAMS:2023:8330
4.Richtlijn (EU) 2020/1828
5.Tweede Kamer 2021-2022, 36 034, nr. 3, p. 9.