ECLI:NL:RBROT:2025:6018

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
10/218211-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met tbs en gevangenisstraf

Op 21 mei 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1988, die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte heeft tijdens de terechtzitting op 7 mei 2025 de feitelijke gedraging bekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De verdachte heeft op 6 juli 2024 in Rotterdam opzettelijk zijn vrouw van het leven beroofd door haar keel dicht te knijpen, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren en heeft de maatregel van tbs met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding is geëist voor affectieschade, schokschade en kosten van lijkbezorging. De rechtbank heeft de vorderingen beoordeeld en een aantal daarvan afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging rechtvaardigen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/218211-24
Datum uitspraak: 21 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsvrouw mr. N.L.A.N. Weusthof, advocaat te Enschede,
raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N.J. Jacobs heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de (impliciet subsidiair) ten laste gelegde doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met bevel tot dwangverpleging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak moord, bewezenverklaring doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair tenlastegelegde moord niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken. Het impliciet subsidiair ten laste gelegde, de doodslag, is door de verdachte bekend. Dit feit zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
op 6 juli 2024 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet met kracht de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen/dichtgedrukt en
dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden,
als gevolg waarvan aan die [slachtoffer] (gedurende langere tijd) de adem werd
ontnomen, ten gevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer]is overleden
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
Op 6 juli 2024 heeft de verdachte zijn vrouw in hun woning - de plek waar zij zich het meest veilig zou moeten hebben kunnen voelen - tijdens een ruzie bij de keel gegrepen en deze langdurig dichtgeknepen. Als gevolg van deze verwurging is zij ter plekke overleden. De verdachte heeft een einde gemaakt aan het leven van een jonge vrouw, die volop in het leven stond en nota bene de moeder was van zijn eigen kind die in de kamer ernaast lag te slapen. De verdachte heeft na zijn daad de woning verlaten en daarbij hun dochtertje - een baby nog - alleen achtergelaten, terwijl het slachtoffer op dat moment dood in de woonkamer lag. Hij heeft vanuit de auto waarin hij vluchtte gebeld met de vader en zus van het slachtoffer om hen naar de woning te laten gaan om zijn kind onder hun hoede te nemen. Daarbij heeft hij verteld dat hij op een andere locatie reed dan hij daadwerkelijk deed, met het voor de rechtbank ogenschijnlijke doel om zijn verantwoordelijkheid te ontlopen en zich aan zijn berechting te onttrekken. Het is niet voor te stellen hoe afschuwelijk het voor de vader en zus van het slachtoffer moet zijn geweest om het slachtoffer levenloos en met duidelijke tekenen van verwurging aan te treffen. Het leed en het gemis voor de naaste familie en alle andere nabestaanden van het slachtoffer is enorm, zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring door en namens de zus en de moeder van het slachtoffer. Voor de nabestaanden is het extra pijnlijk dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad en geen blijk van enig oprecht zelfinzicht heeft getoond. Niet tijdens de terechtzitting, maar ook niet in (één van) zijn vele verhoren en gesprekken met verbalisanten en deskundigen. Dit werd nog eens pijnlijk onderstreept toen de verdachte zijn laatste woord gebruikte om de aanwezige nabestaanden op verwijtende toon toe te spreken, waarbij hij zijn daad bovendien in hoge mate leek te willen bagatelliseren. Dit alles neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte een uitgebreid strafblad heeft, maar niet eerder is veroordeeld voor doodslag.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Op 29 januari 2025 hebben deskundigen [persoon A] (forensisch milieuonderzoeker), [persoon B] (gezondheidszorgpsycholoog) en [persoon C] (psychiater) een Pro Justitia rapport over de verdachte uitgebracht. De deskundigen komen in dat rapport tot de conclusie dat er bij de verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met paranoïde trekken en PTSS. Daarnaast spreekt het rapport van (ernstige) stoornissen in cannabis- en stimulantiumgebruik. De deskundigen concluderen dat deze stoornissen ook aanwezig waren tijdens het plegen van het delict en komen tot de conclusie dat deze het gedrag van de verdachte ten tijde van het plegen van het delict beïnvloedden. Zo is er sprake van een beperkte impulscontrole, wantrouwen naar anderen, een instabiel zelfbeeld, zucht naar middelen en regelmatige herbelevingen die hem alert en prikkelbaar kunnen maken. Vanuit zijn beperkingen en excessief middelengebruik heeft hij geen adequate copingmechanismen gehad om de spanningen het hoofd te bieden. De pathologie en omstandigheden stonden dermate op de voorgrond dat dit zijn denken, voelen en handelen heeft beïnvloed. Zijn
keuzevrijheid was hierdoor beperkt. De problematiek werkte niet overweldigend en onontkoombaar door, maar de verdachte had wel beperkte mogelijkheden om zijn gedrag te remmen dan wel adequater bij te sturen door alle emoties en zeer beperkte impulscontrole.
Gelet op al het voorgaande adviseren de deskundigen de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De situatie van verdachte is volgens de deskundigen zeer zorgelijk. Het recidiverisico op gewelddadig gedrag (in het algemeen) wordt hoog ingeschat. Dit wordt beïnvloed door allerhande factoren zoals het van jongs af aan hebben van agressieve impulsdoorbraken, het niet schuwen van geweld en hardnekkige verslavingsproblematiek. De deskundigen zien aanwijzingen dat verdachte gewelddadige opvattingen heeft, gezien zijn jarenlange betrokkenheid bij (gewelddadige) criminaliteit. Er is geen respons geweest op behandeling in het verleden, terwijl er toen ook al forse zorgen waren rondom agressie. Naast problemen in de voorgeschiedenis, wordt door de deskundigen gezien dat er bij de verdachte ook nu sprake is van een beperkt inzicht in het risico van gewelddadig gedrag, noodzaak van behandeling en de problematiek van verdachte in het algemeen. Een behandelmotivatie is er nauwelijks bij de verdachte. De verdachte lijkt vooral wat te zien in praktische begeleiding. Voor wat betreft de toekomst hebben de deskundigen eveneens zorgen omtrent (de afwezigheid van) professionele ondersteuning, persoonlijke steun en leefomstandigheden, evenals de respons op eventuele behandeling. Beschermende factoren zijn dan ook beperkt aanwezig. De deskundigen menen dat een langdurige, intensieve, klinische behandeling binnen een forensische setting, op een zeer hoog beveiligingsniveau, gericht op de beschreven (complexe) pathologie noodzakelijk is. De deskundigen zijn hiertoe gekomen op basis van de (chronische) ernst en de doorwerking van de vastgestelde persoonlijkheidspathologie, de PTSS en de stoornissen in het middelengebruik, de ernst van het huidig tenlastegelegde feit en het als hoog ingeschatte (algemene) geweldsrecidiverisico. Een voorwaardelijk tbs-kader is hiertoe volgens de deskundigen onvoldoende. Voor een voorwaardelijk tbs-kader dient er immers niet alleen voldoende motivatie, maar ook enige mate van inzicht te zijn. De deskundigen schatten de bereidwilligheid van de verdachte om zich conformeren aan behandeling beperkt in. Zij zien dan ook geen andere mogelijkheid dan te adviseren om verdachte een behandeling, en vervolgens zorgvuldige en stapsgewijze resocialisatie, in het kader van een tbs met bevel tot dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen [persoon B] en [persoon C] hun rapport nader toegelicht. Zij hebben onderstreept dat zij een voorwaardelijk tbs-kader niet mogelijk achten. Om een tbs-behandeling met voorwaarden te laten slagen is immers inzicht van de verdachte in zijn problematiek nodig. Daarnaast zien de deskundige een geringe hulpvraag bij de verdachte en een geringe motivatie voor inhoudelijke behandeling voor zijn problematiek. Verder speelt volgens de deskundigen ook de delictamnesie een belangrijke rol in hun overweging om geen tbs-behandeling met voorwaarden te adviseren. Omdat de verdachte zegt zijn handelen niet (goed) meer te kunnen herinneren, hebben de deskundigen weinig concrete bouwstenen voor een goede behandeling, gericht op de complexe problematiek van de verdachte. Deze bouwstenen zijn essentieel voor een geslaagde behandeling in een voorwaardelijk tbs-kader. Er moet immers zicht zijn op de risico’s. Een behandeling in een dergelijk kader gaat volgens de deskundigen te snel om goed zicht te krijgen op de persoonlijkheidsproblematiek en het handelen van de verdachte ten tijde van het plegen van het delict. Derhalve zien de deskundigen geen andere mogelijkheid dan om oplegging van de tbs met bevel tot dwangverpleging te adviseren.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur daarvan acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het gaat daarbij om zaken die een levensdelict betreffen, maar waarbij er geen sprake is (relationele) dwang, controle of andere vormen van intieme terreur door de dader jegens het slachtoffer. Van dergelijke omstandigheden is in de onderhavige zaak immers niet gebleken. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het Pro Justitia rapport en op hetgeen ter terechtzitting door de deskundigen daaromtrent naar voren is gebracht. De rechtbank neemt de conclusies over van de deskundigen ten aanzien van de stoornis en het feit dat daarvan ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde sprake was. De rechtbank zal de verdachte het tenlastegelegde dan ook in verminderde mate toerekenen. In lijn met het advies van de deskundigen - waarbij zij ter terechtzitting hebben toegelicht dat de verdachte ook ten aanzien van het drugsgebruik geen volledige keuzevrijheid heeft gehad - en anders dan bepleit dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze strafverminderende factor slechts minimaal mee te wegen.
Ten aanzien van de op te leggen duur van de gevangenisstraf overweegt de rechtbank dat de eis van de officier van justitie niet in lijn ligt met de hoogte van straffen die doorgaans in dergelijke vergelijkbare zaken worden opgelegd. Om die reden zal de rechtbank een aanzienlijk lagere gevangenisstraf opleggen dan zoals door de officier van justitie is geëist. Wel zal ook de maatregel van tbs met bevel tot dwangverpleging worden opgelegd. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. In het deskundigenrapport en op de terechtzitting hebben de deskundigen onderbouwd dat het opleggen van tbs met bevel tot dwangverpleging de meest passende maatregel is om de verdachte adequaat te behandelen. De rechtbank neemt de onderbouwing en het advies van de deskundigen, zoals in paragraaf 7.3.2. verwoord, over. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen vereisen de tbs met bevel tot dwangverpleging. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezenverklaarde feit en het gevaar voor herhaling. Nu ook aan de andere wettelijke eisen voor het opleggen van de tbs-maatregel wordt voldaan, legt de rechtbank deze maatregel aan de verdachte op.
De rechtbank stelt tevens vast dat het strafbare feit ter zake waarvan de tbs met bevel tot dwangverpleging zal worden opgelegd, een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. De totale duur van tbs met bevel tot dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op de aard en ernst van het feit prevaleert in onderhavig geval het strafdoel van vergelding (de gevangenisstraf) boven de noodzaak de verdachte te behandelen voor zijn stoornissen (de tbs-maatregel). De rechtbank zal - anders dan verzocht door de verdediging - dan ook niet op grond van artikel 37b lid 2 Sr adviseren de tbs-maatregel te laten aanvangen vóór de gevangenisstraf. Wel adviseert zij de tbs-maatregel zo spoedig mogelijk te doen aanvangen nadat het ten uitvoer te leggen gedeelte van de gevangenisstraf is ondergaan en hiertoe reeds voordat dit tijdstip is aangevangen stappen te ondernemen om de wachttijd tussen detentie en uitvoering van de tbs-maatregel tot een minimum te beperken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd, allen vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam:
- [benadeelde 1] . Zij vordert vergoeding van € 20.000,- (subsidiair € 17.500,-) aan affectieschade, € 30.000,- aan schade wegens aantasting in de persoon op andere wijze, € 25.000,- aan gederfd levensonderhoud (subsidiair € 24.000,- en meer subsidiair € 6.000,-), en € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
- [benadeelde 2] . Zij vordert vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade, € 40.000,- aan schokschade, € 430,40 aan zorgkosten en € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
- [benadeelde 3] . Zij vordert vergoeding van € 40.000,- aan schokschade, € 335,75 aan zorgkosten en € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
- [benadeelde 4] . Hij vordert vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade, € 40.000,- aan schokschade, € 15.863,83 aan materiële schade (bestaande uit: € 7.000,- (subsidiair € 3.444,35) kosten lijkbezorging, € 577,12zorgkosten en € 7.673,- (subsidiair € 5.521,10) verhuiskosten, als mede niet nader gespecificeerde kosten voor een grafmonument) en € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
- [benadeelde 5] . Hij vordert vergoeding van € 2.419,92 aan kosten lijkbezorging.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen.
De benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] vorderen allen schokschade. Zij kunnen hier allen aanspraak op maken. [benadeelde 3] en [benadeelde 4] hebben het slachtoffer aangetroffen. [benadeelde 2] heeft het slachtoffer niet dood aangetroffen, maar heeft uit eerste hand vernomen en heeft zich ook een voorstelling kunnen maken van hoe het slachtoffer is aangetroffen. Het gevorderde bedrag is billijk. Daarnaast vorderen [benadeelde 2] en [benadeelde 4] affectieschade. De gevorderde bedragen zijn gebaseerd op toepasselijke wet- en regelgeving en zijn daarom ook billijk. De gevorderde zorgkosten van [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] zijn voldoende onderbouwd en dus toewijsbaar. Dit geldt ook voor de door [benadeelde 4] gevorderde verhuiskosten. Ook de door [benadeelde 4] en [benadeelde 5] gemaakte kosten van lijkbezorging zijn voldoende onderbouwd en dus toewijsbaar. De door [benadeelde 1] gevorderde affectieschade, vergoeding voor aantasting in de persoon op andere wijze en vergoeding voor het gederfd levensonderhoud zijn toewijsbaar. Ten aanzien van de hoogte van de op te leggen schadevergoeding ter zake refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie vordert daarnaast de toegewezen vorderingen te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de door [benadeelde 2] en [benadeelde 4] gevorderde affectieschade, de door [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] gevorderde zorgkosten en de door [benadeelde 4] en [benadeelde 5] gevorderde kosten van lijkbezorging. De verdediging heeft verder verzocht de door [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] gevorderde “nader te onderbouwen schade” niet-ontvankelijk te verklaren en de maximale dagen gijzeling per benadeelde partij op één dag vast te stellen.
Per benadeelde partij is verder het volgende door de verdediging naar voren gebracht:
[benadeelde 1] :
De verdediging heeft ten aanzien het gederfd levensonderhoud verzocht tot toewijzing van het meer subsidiair gevorderde bedrag van € 6.000,-. De primair en subsidiair gevorderde bedragen zijn onvoldoende onderbouwd. De verdediging heeft ten aanzien van de aantasting in de persoon op andere wijze primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair een schatting te maken. De verdediging acht een bedrag van €10.000,- billijk.
[benadeelde 2] :
De verdediging heeft verzocht de schokschade af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu niet wordt voldaan aan het confrontatievereiste.
[benadeelde 3] :
De verdediging heeft ten aanzien van de schokschade primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu de vordering daaromtrent onvoldoende is onderbouwd. De onderbouwing bevat geen concrete diagnose, er is zodoende geen sprake van een erkend psychiatrisch ziektebeeld dat naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. De verdediging heeft subsidiair verzocht een schatting te maken. De verdediging acht een bedrag van €10.000,- billijk.
[benadeelde 4] :
De verdediging heeft ten aanzien van de schokschade primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu de vordering daaromtrent onvoldoende is onderbouwd. De onderbouwing bevat een document waarop vermeld staat dat de benadeelde partij PTSS-klachten vertoond. Het is echter onduidelijk wat voor document dit is, door wie het is opgesteld of welke conclusie hieruit getrokken zou moeten worden. Dit document is namelijk niet ondertekend, niet gedateerd, niet voorzien van een logo of kenmerk van de behandelaar of praktijknaam, er zijn geen BIG-nummers opgenomen en er is in het document bovendien geen diagnose gesteld. Er is zodoende geen sprake van een erkend psychiatrisch ziektebeeld dat naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. De verdediging heeft subsidiair verzocht een schatting te maken. De verdediging acht een bedrag van €10.000,- billijk. De verdediging heeft ten aanzien van de verhuiskosten primair verzocht de vordering af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu verhuiskosten conform art. 6:108 BW niet een schadepost is die voor vergoeding in aanmerking komt. De verdediging heeft subsidiair verzocht een bedrag toe te kennen ter hoogte van € 1.407,39 nu slechts dit bedrag voldoende is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
8.3.1.
Opmerkingen vooraf
De rechtbank stelt voorop dat de benadeelde partijen begrijpelijkerwijs diep zijn getroffen door het overlijden van het slachtoffer. Er is sprake van enorm verdriet en leed bij de benadeelde partijen. De vorderingen zullen desondanks beoordeeld moeten worden binnen de wettelijke context. Met andere woorden: schadevergoedingsvorderingen kunnen alleen worden toegewezen als daarvoor een wettelijke grondslag aanwezig is en de schade op grond van een juridische beoordeling voor toewijzing in aanmerking komt.
8.3.2.
Niet betwiste vorderingen
De door [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 4] gevorderde affectieschade, de door [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] gevorderde zorgkosten en de door [benadeelde 5] gevorderde kosten van lijkbezorging zullen worden toegewezen. De verdediging heeft tegen deze vorderingen geen verweer gevoerd en de genoemde schadeposten zijn ook voldoende onderbouwd (materiële schadeposten), billijk (immateriële schadeposten) en (voor wat betreft de affectieschade) in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade.
8.3.3.
Materiële schade (gederfd levensonderhoud) en immateriële schade (aantasting in de persoon op andere wijze), [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft schadevergoeding wegens gederfd levensonderhoud en aantasting in de persoon op andere wijze gevorderd.
Gederfd levensonderhoud
Op grond van art. 6:108 lid 1 BW heeft een benadeelde partij recht op vergoeding van gederfd levensonderhoud. Het uitgangspunt daarbij is dat de levensstandaard van de benadeelde partij zoveel als mogelijk gelijk blijft aan de hypothetische situatie zonder overlijden van het slachtoffer. Dit zal moeten worden begroot aan de hand van een aantal onzekere factoren, waaronder de verwachtingen omtrent de inkomsten die het slachtoffer en de nabestaande in de toekomst zouden hebben genoten als het strafbare feit niet had plaatsgevonden en de verwachtingen omtrent de toekomstige inkomsten van de nabestaande in de door dit feit veroorzaakte situatie. Voor het bepalen van de aanwezigheid en omvang van de schade is onder meer van belang de (toekomstige) behoeftigheid van de benadeelde partij en de mate waarin het slachtoffer in dit levensonderhoud zou hebben voorzien (zowel in financiële zin als in natura). Het ligt op de weg van de benadeelde partij om de in dat kader relevante - deels onzekere - feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen (vgl. Hoge Raad 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:644).
Namens de benadeelde partij [benadeelde 1] is gesteld dat zij evident behoeftig is en blijft, dat het slachtoffer € 1.600,- per maand verdiende en dat zij 90-95% van de zorg leverde aan de benadeelde partij [benadeelde 1] . Enige nadere onderbouwing - met financiële stukken of anderszins - ontbreekt echter, zodat thans niet kan worden vastgesteld of er sprake is van te vergoeden schade en - zo ja - wat hiervan de hoogte zou zijn. De rechtbank ziet geen mogelijkheid de benadeelde partij [benadeelde 1] in de gelegenheid te stellen dit nader te onderbouwen. Indien de benadeelde partij [benadeelde 1] de gelegenheid zou worden geboden om haar vordering nader te onderbouwen, dan zou dit echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook om die reden niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Aantasting in de persoon op andere wijze
De advocaat van de benadeelde partij heeft aangevoerd dat de verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij [benadeelde 1] door het slachtoffer op gewelddadige wijze van het leven te beroven. Door het handelen van de verdachte zal benadeelde partij [benadeelde 1] vanaf haar babytijd haar biologische moeder moeten missen, hetgeen een reële bedreiging vormt voor de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van de benadeelde partij [benadeelde 1] . Om die reden is er sprake van “aantasting in de persoon op andere wijze” zoals bedoeld in art. 6:106 aanhef en onder b BW en is een schadevergoeding toewijsbaar.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat de verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij [benadeelde 1] door haar moeder opzettelijk van het leven te beroven. Hierdoor zal zij immers haar moeder vanaf zeer jonge leeftijd en voor de rest van haar leven moeten missen. Dit zeer tragische gegeven leidt echter niet tot de toekenning van een vergoeding voor een ‘aantasting in de persoon’, nu de wet hiervoor geen grondslag biedt. De wet bepaalt immers limitatief in welke gevallen immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. In het onderhavige geval is de vordering gebaseerd op art. 6:106 aanhef en onder b BW. Dit artikel biedt een mogelijkheid tot vergoeding van schade aan “
de benadeelde” indien deze “
lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast”. De persoon van de benadeelde in dit artikel is echter niet de naaste van het slachtoffer, maar betreft degene die
zelfis getroffen door de onrechtmatige daad, in dit geval de (overleden) moeder van de benadeelde partij
(vgl. ECLI:NL:PHR:2021:230, rechtsoverwegingen 81 t/m 87). Naasten van een overleden slachtoffer kunnen alleen aanspraak maken op schadeposten zoals die zijn vermeld in art. 6:108 BW: levensonderhoud, kosten van lijkbezorging en affectieschade. De enige uitzondering op dit limitatieve stelsel is de in de jurisprudentie aangenomen schokschade. De wet biedt dus geen ruimte voor een vergoeding van schade op grond van een aantasting in de persoon op andere wijze van een nabestaande, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
8.3.4.
Immateriële schade (schokschade), [benadeelde 3] , [benadeelde 2] en [benadeelde 4]
De benadeelde partijen [benadeelde 3] , [benadeelde 2] en [benadeelde 4] hebben schokschade gevorderd.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is toekenning van zogenoemde schok- of shockschade mogelijk. Het recht op vergoeding van schade bestaat als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dat zal zich met name voordoen indien iemand tot wie de getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of verwond.
Het recht op vergoeding van schokschade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige - waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Bij samenloop van affectie- en schokschade moet de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding wegens schokschade rekening moet worden gehouden met de vergoeding wegens affectieschade (vgl. Hoge Raad van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958).
De advocaat van de benadeelde partijen heeft naar voren gebracht dat [benadeelde 3] en [benadeelde 4] in de woning van het slachtoffer zijn geconfronteerd met het levenloze lichaam van het slachtoffer. [benadeelde 3] is hierop direct begonnen met reanimeren, met [benadeelde 4] in haar bijzijn. Dit is voor beiden een traumatische ervaring geweest. [benadeelde 2] is niet direct met het levenloze lichaam van het slachtoffer geconfronteerd maar is door [benadeelde 3] , kort na haar aankomst in de woning en de vondst van het slachtoffer, telefonisch op de hoogte gebracht. Later is zij ook door de politie geïnformeerd. De wijze waarop [benadeelde 2] met dit verschrikkelijke nieuws geconfronteerd werd, heeft bij haar een schok teweeggebracht, waardoor ook zij voor vergoeding van schokschade in aanmerking komt. Ter staving van deze stellingen zijn enkele schriftelijke stukken overgelegd. De verdediging heeft, gelet op de inhoud van deze stukken, de vordering betwist.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De rechtbank erkent dat het aantreffen van het slachtoffer bijzonder zwaar geweest moet zijn voor de benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4] . De rechtbank kan echter niet vaststellen dat dit een zodanig geestelijk letsel heeft veroorzaakt dat zij recht hebben op een vergoeding van schokschade. De verklaringen die de benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4] in dit verband hebben overgelegd zijn daarvoor - mede in het licht van de betwisting hiervan door de verdediging - onvoldoende. Voor beide verklaringen geldt dat zij niet op briefpapier van een (klinisch) psycholoog of psychotherapeut (of andere deskundige) gesteld zijn, niet zijn ondertekend en ook geen melding maken van een BIG-registratie, zodat de rechtbank van beide betwiste verklaringen niet kan vaststellen dat er sprake is van een verklaring of rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige. Ook voor wat betreft de benadeelde partij [benadeelde 2] geldt dat een deskundige rapportage ontbreekt. De rechtbank ziet geen mogelijkheid de benadeelde partijen in de gelegenheid te stellen dit nader te onderbouwen. Indien de rechtbank de benadeelde partijen [benadeelde 3] , [benadeelde 2] en [benadeelde 4] de gelegenheid zou bieden om nadere deskundigenrapportages in het geding te brengen, dan zou dit een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partijen om die reden dan ook niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van hun vorderingen. Dit deel van de vorderingen kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.3.5.
Materiële schade (verhuiskosten / kosten van lijkbezorging), [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zijn verhuiskosten en de kosten van lijkbezorging gevorderd.
Op grond van art. 51f Sr kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Van rechtstreekse schade is sprake als iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Het belang dat wordt beschermd door de strafbepaling “doodslag” is het menselijk leven als zodanig. Nabestaanden van een slachtoffer van een onrechtmatige daad kunnen op grond van art. 6:108 lid 1, 2 en 3 BW, aanspraak maken op vergoeding van materiële schade. Dit ziet dan op vergoeding van gederfd levensonderhoud, vergoeding van de kosten van lijkbezorging of affectieschade. Deze bepaling verhindert echter dat door nabestaanden ook aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van andere dan de daar genoemde (materiële) schade (vgl. HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583). De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de verhuiskosten dan ook afwijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de kosten van lijkbezorging (inclusief de pro-memorie aangevoerde kosten van het gedenkteken), niet-ontvankelijk verklaren nu deze kosten geheel niet worden onderbouwd. De rechtbank kan ook geen gemotiveerde schatting maken van een bedrag dat wel zou kunnen worden toegewezen, nu zij zich ook onvoldoende voorgelicht acht over de specifieke omstandigheden rondom de begrafenis in het buitenland en de kosten die daarmee gemoeid zouden zijn geweest. De rechtbank ziet geen mogelijkheid de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen dit nader te onderbouwen omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8.3.6.
Nader te onderbouwen schade
Ieder van de benadeelde partijen, met uitzondering van [benadeelde 5] , heeft een bedrag van € 5.000,- gevorderd voor vergoeding van nader te onderbouwen schade. Dit betreft (kennelijk) zowel materiële als immateriële schade die niet bekend is, dan wel toekomstig is voor een eventuele hoger beroepsprocedure. Deze vorderingen missen echter elke vorm van onderbouwing en concretisering zodat - mede gelet op de overige vorderingen tot vergoeding van materiële en immateriële schade die door de benadeelde partijen tegen de verdachte zijn ingesteld - niet gezegd kan worden dat de benadeelde partijen in dit verband aan hun (minimale) stelplicht hebben voldaan. Deze vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
8.3.7.
BEM-clausule [benadeelde 1]
De rechtbank zal bepalen dat de schadevergoeding van [benadeelde 1] zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde 1] te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule (BEM = Belegging Erfenis en andere gelden Minderjarigen). Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. [benadeelde 1] en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen tot [benadeelde 1] achttien jaar is als gevolg van deze clausule slechts met toestemming van de kantonrechter over dit vermogen beschikken.
De rechtbank bepaalt in dit verband dat de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde 1] binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij [benadeelde 1] is geopend.
8.3.8.
Gijzeling
Het verzoek van de verdediging om - in het kader van zijn (toekomstige) financiële situatie - slechts één dag gijzeling te bepalen per benadeelde partij, zal worden afgewezen. Op grond van art. 6:4:20 lid 3 Sv wordt gijzeling niet toegepast indien een veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling. Indien de financiële situatie het voor de verdachte (nu of in de toekomst) niet mogelijk maakt aan zijn financiële verplichtingen te voldoen, staat alsdan voor hem de mogelijkheid open om zijn gestelde situatie aannemelijk te maken en op die wijze een eventuele gijzeling te voorkomen.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen zoals hieronder in de tabel vermeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2024 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in art. 36f Sr passend en geboden geacht.
Benadeelde partij
Totale vordering
Toegewezen materiële schade
Toegewezen immateriële /affectie schade
Totaal toegewezen schade
Aantal dagen gijzeling
[benadeelde 1]
€ 80.000,-
€ 0
€ 20.000,-
€ 20.000,-
135 dagen
[benadeelde 2]
€ 62.930,40
€ 430,40
€ 17.500,-
€ 17.930,40
124 dagen
[benadeelde 3]
€ 45.335,75
€ 335,74
€ 0
€ 335,74
6 dagen
[benadeelde 4]
€ 78.363,83
€ 577,12
€ 17.500,-
€ 18.077,12
125 dagen
[benadeelde 5]
€ 2.419,92
€ 2.419,92
NVT
€ 2.500,-
35 dagen

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
adviseert de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege te doen aanvangen op de dag volgend op de dag waarop de opgelegde gevangenisstraf tot een einde komt, dan wel zo spoedig mogelijk daarna;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de in de onderstaande tabel genoemde benadeelde partijen te betalen de daarin genoemde bedragen aan materiële en/of immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 juli 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
Benadeelde partij
Toegewezen materiële schade
Toegewezen immateriële /affectie schade
Totaal toegewezen schade
Aantal dagen gijzeling
[benadeelde 1]
€ 0
€ 20.000,-
€ 20.000,-
135 dagen
[benadeelde 2]
€ 430,40
€ 17.500,-
€ 17.930,40
124 dagen
[benadeelde 3]
€ 335,74
€ 0
€ 335,74
6 dagen
[benadeelde 4]
€ 577,12
€ 17.500,-
€ 18.077,12
125 dagen
[benadeelde 5]
€ 2.419,92
NVT
€ 2.500,-
35 dagen
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding aan [benadeelde 1] , zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde 1] , geboren op 24 juli 2023, te openen rekening met een BEM-clausule;
wijst af het gedeelte van de vordering van de in de bovenstaande tabel genoemde benadeelde partijen, voor zover dat ziet op de nader te onderbouwen schade;
wijst af het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] dat ziet op de gevorderde materiële schade met betrekking tot de verhuiskosten;
wijst af het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] dat ziet op de gevorderde materiële schade met betrekking tot de aantasting in de persoon op andere wijze;
verklaart de in de bovenstaande tabel genoemde benadeelde partijen, met uitzondering van [benadeelde 5] , niet-ontvankelijk in het resterende deel van de hun vorderingen en bepaalt dat dit deel van de vorderingen slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de in de bovenstaande tabel genoemde benadeelde partijen gemaakt, tot nu toe aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de in de bovenstaande tabel genoemde benadeelde partijen te betalen de daarin genoemde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom aan materiële en/of immateriële schade niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van het in de bovenstaande tabel genoemde aantal dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de in de bovenstaande tabel genoemde benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de in de tabel genoemde benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en J.A. Terstegge, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.P. de Jong, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
op of omstreeks 06 juli 2024 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, in
elk geval opzettelijk,
een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
(met kracht) de keel/hals van die [slachtoffer] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of
dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden,
althans op enigerlei wijze (grote) (uitwendige) kracht/druk uitgeoefend op de
keel/hals van die [slachtoffer]
als gevolg waarvan aan die [slachtoffer] (gedurende langere tijd) de adem werd
ontnomen, althans die [slachtoffer] geen, althans onvoldoende zuurstof kon inademen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden:
( art 289 Wetboek van Strafrecht )