Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 7 november 2024, met bijlagen;
- het antwoord, met bijlage;
- de nadere producties 8 en 9 van [eiseres] .
- [eiseres] met mr. Çiçek en een tolk;
- [gedaagde] met mr. Kocabas en een tolk.
2.De beoordeling
’10.000 EURO’genoteerd achter
‘Mehri’(bruidsgave). [gedaagde] betwist dat dit bedrag er al stond toen hij de overeenkomst tekende. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] dit bedrag zelf ingevuld voordat hij de overeenkomst tekende. [gedaagde] verdenkt [eiseres] er op zijn beurt van dat zij dit er later heeft bijgeschreven, nadat hij de overeenkomst had getekend. Voor de uitkomst van deze procedure is het niet relevant om vast te stellen wanneer het bedrag op de overeenkomst is geschreven. Daarom wordt hiervoor geen bewijsopdracht gegeven. Ook als er vanuit wordt gegaan dat het handgeschreven bedrag er al op stond toen [gedaagde] de overeenkomst tekende, hoeft hij dit namelijk niet aan [eiseres] te betalen.
Mehri: 10.000 EURO’in de overeenkomst is niet zonder meer duidelijk en partijen verschillen van mening over de uitleg en bedoeling hiervan. [eiseres] voert aan dat de bepaling uitgelegd moet worden volgens Islamitische gewoontes. Dan zou de bepaling volgens haar betekenen dat [gedaagde] dit bedrag aan [eiseres] moet betalen bij een scheiding, om haar financiële zekerheid te geven. [gedaagde] betwist dat de bepaling betekent of dat partijen hiermee zouden hebben bedoeld dat hij dit bedrag bij een scheiding aan [eiseres] moet betalen, al afgezien van het feit dat partijen uiteindelijk nooit zijn gehuwd en dus ook niet gescheiden. De manier waarop [eiseres] de bepaling uitlegt naar Islamitische gewoontes is volgens hem niet de enig mogelijke uitleg op basis van Islamitische gewoontes. [gedaagde] voert aan dat in dit geval de overeenkomst die ze hebben getekend alleen een symbolisch karakter had en dat – anders dan [eiseres] stelt – het overeenkomen van een ‘Mehri’ geen vereiste is voor een Islamitisch huwelijk. Het is volgens hem nooit de bedoeling geweest van partijen dat hij [eiseres] daadwerkelijk een bedrag moest geven. Daarbij wijst hij erop dat hij al ‘sinds jaar en dag’ in de bijstand zit, waardoor het ook niet realistisch is dat hij zou toezeggen een bedrag van € 10.000,00 te betalen. Als er een ‘Mehri’ wordt overeengekomen naar Islamitische gewoontes, horen daar volgens [gedaagde] afspraken bij over het moment van opeisbaarheid, bijvoorbeeld een deel tijdens en een deel na het huwelijk. In de overeenkomst staat hierover niets. In het geval van een scheiding gelden volgens [gedaagde] ook Islamitische regels die bepalen in welke gevallen de vrouw nog wel en in welke gevallen de vrouw geen recht (meer) heeft op (het restant van) de bruidsgave. Als een vrouw zelf de scheiding (zonder “goede” reden) initieert, hetgeen volgens [gedaagde] hier het geval is, heeft zij geen aanspraak op de bruidsgave. [eiseres] betwist deze nadere toelichting op de gewoontes niet. Dat betekent dat met haar enkele verwijzing naar Islamitische gewoontes in het algemeen voor de uitleg van de overeenkomst niet vastgesteld kan worden dat [gedaagde] haar € 10.000,00 moet betalen. Uit haar verwijzing naar Islamitische gewoontes blijkt de bedoeling van partijen niet zonder meer. [eiseres] heeft de grondslag van haar vordering, namelijk de overeenkomst tussen partijen, dus onvoldoende onderbouwd gezien de gemotiveerde betwisting daarvan, zodat haar vordering wordt afgewezen.