ECLI:NL:RBROT:2025:5966

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
11422022 CV EXPL 24-29753
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing eis tot betaling van bruidsgave en teruggave van sieraden in het kader van een Islamitische huwelijksovereenkomst

In deze zaak vordert eiseres, na beëindiging van haar affectieve relatie met gedaagde, een bedrag van € 10.000,- en de teruggave van sieraden, gebaseerd op een Islamitische huwelijksovereenkomst die op 26 juni 2021 is getekend. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen rechtsgeldig huwelijk is gesloten en dat de overeenkomst niet duidelijk is. De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst niet voldoende duidelijkheid biedt over de verplichtingen van gedaagde. De kantonrechter wijst erop dat de uitleg van de overeenkomst niet enkel taalkundig kan worden benaderd, maar dat ook de context en de bedoelingen van partijen in aanmerking moeten worden genomen. De kantonrechter concludeert dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering en wijst deze af. Tevens wordt bepaald dat partijen hun eigen proceskosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11422022 CV EXPL 24-29753
datum uitspraak: 16 mei 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. N. Çiçek,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. T. Kocabas.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 november 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlage;
  • de nadere producties 8 en 9 van [eiseres] .
1.2.
Op 15 april 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [eiseres] met mr. Çiçek en een tolk;
  • [gedaagde] met mr. Kocabas en een tolk.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben op 26 juni 2021 een (huwelijks)overeenkomst getekend die door een imam zou zijn opgesteld. Zij woonden toen allebei in Nederland. Op 21 mei 2022 hebben zij in Nederland een Islamitisch huwelijksfeest gehouden. Er is nooit een (in Nederland) rechtsgeldig huwelijk gesloten. De affectieve relatie tussen partijen is vanaf 10 december 2022 beëindigd. [eiseres] vordert nu dat [gedaagde] haar € 10.000,- betaalt, omdat partijen dat volgens haar zo hebben afgesproken in het huwelijkscontract. Ook eist [eiseres] dat [gedaagde] de door haar benoemde gouden sieraden moet afgeven die zij tijdens het trouwfeest zou hebben gekregen. [gedaagde] is het hier niet mee eens. Volgens hem was er geen bedrag ingevuld op de overeenkomst toen hij die ondertekende, en zelfs als dat wel zo was geweest, was het nooit de bedoeling van partijen dat hij dat bedrag aan [eiseres] moet betalen. Volgens [gedaagde] hebben partijen tijdens het trouwfeest niet alle gouden sieraden gekregen die [eiseres] noemt, waren de sieraden die ze daadwerkelijk hebben gekregen een geschenk voor beiden en heeft [eiseres] al die sieraden bovendien zelf meegenomen uit de gezamenlijke kluis. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niets hoeft te betalen of (terug) te geven aan [eiseres] . Hierna wordt uitgelegd waarom dit de uitkomst is.
Nederlands recht van toepassing
2.2.
De overeenkomst is in Nederland gesloten, zonder specifieke rechtskeuze. Beide partijen woonden toen en wonen nog steeds in Nederland. Daarom is Nederlands recht van toepassing op de overeenkomst. Hierover zijn beide partijen het ook eens.
Moment van handgeschreven bedrag op de overeenkomst van 26 juni 2021 is niet relevant
2.3.
Partijen hebben op 26 juni 2021 een Islamitische huwelijksovereenkomst getekend. Op de versie die [eiseres] in het geding heeft gebracht staat handgeschreven
’10.000 EURO’genoteerd achter
‘Mehri’(bruidsgave). [gedaagde] betwist dat dit bedrag er al stond toen hij de overeenkomst tekende. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] dit bedrag zelf ingevuld voordat hij de overeenkomst tekende. [gedaagde] verdenkt [eiseres] er op zijn beurt van dat zij dit er later heeft bijgeschreven, nadat hij de overeenkomst had getekend. Voor de uitkomst van deze procedure is het niet relevant om vast te stellen wanneer het bedrag op de overeenkomst is geschreven. Daarom wordt hiervoor geen bewijsopdracht gegeven. Ook als er vanuit wordt gegaan dat het handgeschreven bedrag er al op stond toen [gedaagde] de overeenkomst tekende, hoeft hij dit namelijk niet aan [eiseres] te betalen.
Geen duidelijke afspraak
2.4.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Bij deze uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427).
2.5.
De bepaling ‘
Mehri: 10.000 EURO’in de overeenkomst is niet zonder meer duidelijk en partijen verschillen van mening over de uitleg en bedoeling hiervan. [eiseres] voert aan dat de bepaling uitgelegd moet worden volgens Islamitische gewoontes. Dan zou de bepaling volgens haar betekenen dat [gedaagde] dit bedrag aan [eiseres] moet betalen bij een scheiding, om haar financiële zekerheid te geven. [gedaagde] betwist dat de bepaling betekent of dat partijen hiermee zouden hebben bedoeld dat hij dit bedrag bij een scheiding aan [eiseres] moet betalen, al afgezien van het feit dat partijen uiteindelijk nooit zijn gehuwd en dus ook niet gescheiden. De manier waarop [eiseres] de bepaling uitlegt naar Islamitische gewoontes is volgens hem niet de enig mogelijke uitleg op basis van Islamitische gewoontes. [gedaagde] voert aan dat in dit geval de overeenkomst die ze hebben getekend alleen een symbolisch karakter had en dat – anders dan [eiseres] stelt – het overeenkomen van een ‘Mehri’ geen vereiste is voor een Islamitisch huwelijk. Het is volgens hem nooit de bedoeling geweest van partijen dat hij [eiseres] daadwerkelijk een bedrag moest geven. Daarbij wijst hij erop dat hij al ‘sinds jaar en dag’ in de bijstand zit, waardoor het ook niet realistisch is dat hij zou toezeggen een bedrag van € 10.000,00 te betalen. Als er een ‘Mehri’ wordt overeengekomen naar Islamitische gewoontes, horen daar volgens [gedaagde] afspraken bij over het moment van opeisbaarheid, bijvoorbeeld een deel tijdens en een deel na het huwelijk. In de overeenkomst staat hierover niets. In het geval van een scheiding gelden volgens [gedaagde] ook Islamitische regels die bepalen in welke gevallen de vrouw nog wel en in welke gevallen de vrouw geen recht (meer) heeft op (het restant van) de bruidsgave. Als een vrouw zelf de scheiding (zonder “goede” reden) initieert, hetgeen volgens [gedaagde] hier het geval is, heeft zij geen aanspraak op de bruidsgave. [eiseres] betwist deze nadere toelichting op de gewoontes niet. Dat betekent dat met haar enkele verwijzing naar Islamitische gewoontes in het algemeen voor de uitleg van de overeenkomst niet vastgesteld kan worden dat [gedaagde] haar € 10.000,00 moet betalen. Uit haar verwijzing naar Islamitische gewoontes blijkt de bedoeling van partijen niet zonder meer. [eiseres] heeft de grondslag van haar vordering, namelijk de overeenkomst tussen partijen, dus onvoldoende onderbouwd gezien de gemotiveerde betwisting daarvan, zodat haar vordering wordt afgewezen.
Sieraden
2.6.
Partijen verschillen van mening over wie eigenaar is van de sieraden. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat volgens Turks recht en Turkse gebruiken alleen zij dat is maar volgens [gedaagde] zijn de partijen gezamenlijk eigenaar van de sieraden. Aan een beoordeling hierover komt de kantonrechter niet toe. De vordering wordt namelijk al afgewezen omdat niet vastgesteld kan worden wat er met de sieraden is gebeurd en wie ze heeft. Wie de sieraden op de dag van het bruiloftsfeest heeft meegenomen is daarbij niet van belang. Partijen zijn het er namelijk over eens dat ze uiteindelijk in de gezamenlijke kluis terecht zijn gekomen.
2.7.
Over het vervolg geven partijen tegenstrijdige verklaringen. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] de sieraden meegenomen uit de gezamenlijke kluis, en volgens [gedaagde] heeft juist [eiseres] dat gedaan. Omdat [eiseres] teruggave van de sieraden of betaling van de geldwaarde daarvan eist, moet zij haar stellingen ter vaststelling daarvan voldoende onderbouwen. Dat heeft zij tegenover de betwisting van [gedaagde] onvoldoende gedaan, zodat haar eis wordt afgewezen. Hierna wordt dit uitgelegd.
2.8.
De vraag is wie de sieraden uit de kluis heeft meegenomen. Beide partijen hebben daarbij een ander verhaal, waarbij zij verwijzen naar het logboek van het bedrijf waar zij de kluis huurden:

[ Afbeelding van logboek met hierin gegevens van partijen ]

Uit het logboek blijkt dat zij de eerste vier keer samen de kluis hebben bezocht, daarna [eiseres] alleen en vervolgens [gedaagde] vier keer alleen.
Het verhaal van [gedaagde] past bij die gegevens. Hij verklaart dat hij een mail van de Nederlandse Kluis kreeg over het bezoek van [eiseres] alleen, dat partijen daarover ruzie hebben gekregen en [eiseres] hem de toezegging deed dat ze alles weer terug in de kluis zou leggen. [gedaagde] verklaart de kluis daarna een aantal maal alleen te hebben bezocht om te controleren of [eiseres] deze toezegging nakwam, wat niet het geval was. Na een aantal keer heeft hij het opgegeven en de kluis opgezegd, omdat er geen spullen meer in lagen, aldus [gedaagde] . [eiseres] erkent dat zij op 15 oktober 2022 naar de kluis is geweest, maar volgens haar was zij toen samen met [gedaagde] . Dat blijkt weliswaar niet uit de administratie van de Nederlandse Kluis, want daar staat bij het betreffende bezoek alleen de naam van [eiseres] , maar [eiseres] verklaart dat [gedaagde] deze keer wel mee was, maar niet mee naar binnen is gegaan omdat hij in zijn werkkleding was. [gedaagde] betwist dit gemotiveerd. [gedaagde] betwist ook de niet onderbouwde stelling van [eiseres] dat hij op een moment na 15 oktober haar kluissleutel heeft afgepakt en alleen naar de kluis is gegaan om die leeg te halen.
Al met al kan uit de processtukken en stellingen en betwistingen over en weer niet worden vastgesteld dat [gedaagde] de sieraden uit de kluis heeft gehaald, zoals [eiseres] stelt. Daarom wordt de eis van [eiseres] afgewezen.
Partijen dragen de eigen proceskosten
2.9.
De kantonrechter bepaalt dat partijen de eigen proceskosten dragen. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
bepaalt dat partijen de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
703