In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een opdrachtgever, aangeduid als [eiseres], en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], over een aannemingsovereenkomst voor de realisatie van een aanbouw aan de woning van [eiseres]. De opdrachtgever vorderde ontbinding van de overeenkomst en betaling van een aanbetaling van € 14.000,00, die zij had gedaan aan [gedaagde 1]. De gedaagden betwistten de overeenkomst en de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gedaagde 2]. De kantonrechter oordeelde dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand was gekomen, omdat [eiseres] gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gedaagde 2]. De kantonrechter ontbond de overeenkomst en veroordeelde [gedaagde 1] tot betaling van het aan [eiseres] verschuldigde bedrag, evenals de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en rente. De vorderingen tegen [gedaagde 2] werden afgewezen, omdat er geen deugdelijke grondslag voor was. De proceskosten werden toegewezen aan [eiseres].