ECLI:NL:RBROT:2025:5703

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
11280852 CV EXPL 24-21288
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding aannemingsovereenkomst en betaling van schadevergoeding in geschil tussen opdrachtgever en aannemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een opdrachtgever, aangeduid als [eiseres], en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], over een aannemingsovereenkomst voor de realisatie van een aanbouw aan de woning van [eiseres]. De opdrachtgever vorderde ontbinding van de overeenkomst en betaling van een aanbetaling van € 14.000,00, die zij had gedaan aan [gedaagde 1]. De gedaagden betwistten de overeenkomst en de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gedaagde 2]. De kantonrechter oordeelde dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand was gekomen, omdat [eiseres] gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gedaagde 2]. De kantonrechter ontbond de overeenkomst en veroordeelde [gedaagde 1] tot betaling van het aan [eiseres] verschuldigde bedrag, evenals de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en rente. De vorderingen tegen [gedaagde 2] werden afgewezen, omdat er geen deugdelijke grondslag voor was. De proceskosten werden toegewezen aan [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11280852 CV EXPL 24-21288
datum uitspraak: 2 mei 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: Rotterdam,
eiseres in conventie, verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: mr. C.J.H. Anker,
tegen

1.[gedaagde 1],

vestigingsplaats: Amsterdam,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: mr. T.P. Monteiro Medonca,
2. [gedaagde 2],
woonplaats: Amsterdam,
gedaagde sub 2, eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: mr. M. Booij.
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’, ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 augustus 2024, met bijlagen;
  • het antwoord van [gedaagde 1], met bijlagen;
  • het antwoord van [gedaagde 2] met eis in reconventie;
  • het antwoord in reconventie met akte wijziging eis, met bijlagen.
1.2.
Op 25 februari 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
- [eiseres] met haar gemachtigde, [naam 1], tolk in het Mandarijn-Chinees en twee zoons van [eiseres] [naam 2] en [naam 3];
- [naam 4] (bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 1], verder [naam 4]) namens [gedaagde 1] met de gemachtigde van [gedaagde 1] en [naam 5], tolk in het Mandarijn-Chinees;
- [gedaagde 2] met zijn gemachtigde en zijn zoon [naam 6] als tolk.
[naam 6] heeft aan het begin van de zitting de belofte afgelegd dat hij nauwgezet, precies en eerlijk zal tolken.

2.De beoordeling

Het geschil
2.1.
[eiseres] vordert in deze procedure primair - na eiswijziging – dat de aannemingsovereenkomst tussen haar en [gedaagde 1] wordt ontbonden en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot hoofdelijke betaling van € 14.000,00 aan hoofdsom, een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en rente worden veroordeeld.
2.2.
Zij baseert haar vorderingen op het volgende.
Tussen [eiseres] en [gedaagde 1] is een aannemingsovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de realisatie van een aanbouw aan de woning van [eiseres]. [gedaagde 2] trad op als vertegenwoordiger van [gedaagde 1], althans [eiseres] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde 2] [gedaagde 1] mocht vertegenwoordigen.
De totale aanneemsom bedroeg € 50.000,00. [eiseres] heeft conform afspraak een aanbetaling verricht van € 14.000,00, waarop [gedaagde 1] met de werkzaamheden is gestart. [gedaagde 1] bleek echter niet volledig geëquipeerd om deze werkzaamheden goed uit te voeren en heeft de werkzaamheden beëindigd. [gedaagde 2] deed daarbij de toezegging het aanbetaalde bedrag van
€ 14.000,00 terug te betalen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben dit echter niet gedaan, ondanks sommatie daartoe.
2.3.
[gedaagde 1] is het niet eens met de eis. Volgens [gedaagde 1] heeft zij geen aannemingsovereenkomst gesloten met [eiseres]. [gedaagde 2] is niet bevoegd om overeenkomsten namens [gedaagde 1] aan te gaan, aldus [gedaagde 1].
2.4.
[gedaagde 2] stelt zich op het standpunt dat hij op persoonlijke titel een overeenkomst van aanneming van werk met [eiseres] is aangegaan. Volgens hem gebeurde dat omdat [eiseres] tijdens de onderhandelingen had aangegeven dat zij de totale aanneemsom contant wilde betalen en [gedaagde 1] in geen enkel geval contante betalingen accepteert.
[gedaagde 2] is het verder niet eens met de eis van [eiseres] tegenover hem en heeft op zijn beurt een vordering in reconventie ingesteld.
De schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid
2.5.
De kantonrechter gaat er in deze zaak van uit dat tussen [gedaagde 1] en [eiseres] een overeenkomst tot aanneming van werk tot stand is gekomen. De kantonrechter vindt namelijk dat aan [gedaagde 1] de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid door [gedaagde 2] kan worden toegerekend. De kantonrechter legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Juridisch kader
2.6.
Op grond van de wet kan, als een rechtshandeling in naam van een ander is verricht, tegen de wederpartij, als zij op grond van een verklaring van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van die veronderstelling geen beroep worden gedaan (artikel 3:61 lid 2 BW). Volgens rechtspraak van de Hoge Raad [1] is, anders dan de wettekst lijkt te suggereren niet steeds een toedoen, namelijk een verklaring of gedraging, van de achterman (in deze zaak: [gedaagde 1]) vereist om de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid aan te nemen. Volgens die jurisprudentie kan voor toerekening van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid ook plaats zijn als de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op feiten en omstandigheden die voor risico van de achterman komen en waaruit naar verkeersopvattingen schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Van zodanige feiten en omstandigheden kan ook sprake zijn in het geval van een niet-doen, waaronder het laten voortbestaan van een bepaalde situatie of bijvoorbeeld doordat de achterman de pseudo-vertegenwoordiger (in deze zaak: [gedaagde 2]) zijn gang laat gaan en geen toezicht houdt op diens handelen.
De feiten
2.7.
De kantonrechter gaat uit van de volgende gang van zaken, zoals die deels volgt uit de processtukken en deels op de zitting duidelijk is geworden:
[gedaagde 1] is een bedrijf dat in 2022 is opgericht en volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel zich onder meer bezig houdt met huisrenovaties. [naam 4] is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 1]. Zij is gehuwd met [gedaagde 2]. [naam 4] en [gedaagde 2] wonen samen op het adres [adres]. Dit adres is ook het adres van [gedaagde 1]. Toen [gedaagde 1] net was opgericht, heeft [naam 4] aan haar man, [gedaagde 2], gevraagd om als er ‘projecten’ zouden zijn, hij die aan haar, althans [gedaagde 1], zou kunnen voorstellen. [gedaagde 2] treedt dan op als bemiddelaar bij die projecten. Volgens [naam 4] raakt zij, althans [gedaagde 1], betrokken bij een project als de bemiddeling door [gedaagde 2] tot stand is gekomen en verlopen dan alle geldstromen via de bank.
[gedaagde 2] en [eiseres] hebben elkaar leren kennen. [eiseres] heeft [gedaagde 2] benaderd in verband met haar wens tot de realisatie van een aanbouw aan haar woning. [gedaagde 2] heeft vervolgens [eiseres], althans haar project, aan [gedaagde 1] voorgesteld. [eiseres] en [naam 4] hebben onderling geen direct contact gehad. Het contact tussen hen, zo begrijpt de kantonrechter, verliep via [gedaagde 2]. [eiseres] wilde de betaling voor de door haar gewenste aanbouw contant doen. [gedaagde 1] wilde geen contante betalingen accepteren. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde 2] (namens [gedaagde 1]) ondubbelzinnig heeft laten weten aan [eiseres] dat er om die reden geen overeenkomst tot stand zou komen tussen [eiseres] en [gedaagde 1]. Wellicht heeft [gedaagde 1] er (te lichtvaardig) op vertrouwd dat [gedaagde 2] dit aan [eiseres] duidelijk zou maken.
[gedaagde 2] heeft de gegevens van [gedaagde 1] aan [eiseres] doorgegeven om een schriftelijke overeenkomst voor het realiseren van de aanbouw op te stellen. [eiseres] heeft daarop een overeenkomst opgesteld en daarin de partijnamen ‘[gedaagde 1]’ en ‘[eiseres]’ opgenomen. [gedaagde 2] heeft niet aan [eiseres] doorgegeven dat dit niet juist zou zijn. [gedaagde 2] heeft een bedrag van
€ 14.000,00 van [eiseres] in ontvangst genomen.
[eiseres] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde 2] bevoegd was [gedaagde 1] te binden
2.8.
Gelet op de gegeven omstandigheden vindt de kantonrechter dat [eiseres] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde 2] bevoegd was om [gedaagde 1] te binden.
De kantonrechter licht dit als volgt toe.
[gedaagde 2] heeft zich in ieder geval in eerste instantie kennelijk voorgedaan als de vertegenwoordiger van [gedaagde 1]. Het was ook de bedoeling van [gedaagde 1] dat hij als bemiddelaar voor [gedaagde 1] zou optreden. [gedaagde 1] is via [gedaagde 2] op de hoogte geraakt van het project van [eiseres]. Het contact tussen [gedaagde 1] en [eiseres] verliep via [gedaagde 2]. Nergens uit blijkt dat [gedaagde 2] aan [eiseres] zou hebben medegedeeld dat niet [gedaagde 1], maar [gedaagde 2] in persoon, de overeenkomst tot de realisatie van de aanbouw met haar zou aangaan, nadat [gedaagde 2] het project van [eiseres] aan [gedaagde 1] had voorgesteld.
De bestuurder van [gedaagde 1] heeft op haar beurt er niet op toegezien dat [gedaagde 2] niet de naam van [gedaagde 1] als opdrachtnemer aan [eiseres] zou doorgeven en hem niet kritisch bevraagd over de afwikkeling van het contact met [eiseres]. Dit mocht van haar verwacht worden, zeker gelet op de omstandigheid dat zij getrouwd is met [gedaagde 2] en met hem samenwoont, nota bene op het adres van [gedaagde 1].
De kantonrechter is bovendien niet gebleken dat er omstandigheden zijn geweest die bij [eiseres] de indruk hadden moeten wekken dat [gedaagde 2] niet bevoegd zou zijn om het bedrijf van zijn vrouw te vertegenwoordigen.
[gedaagde 1] moet € 14.000,00 betalen aan [eiseres]
2.9.
[gedaagde 1] is in deze procedure bij het standpunt gebleven dat zij geen overeenkomst heeft gesloten met [eiseres] en heeft niets gesteld over de uitvoering van de overeenkomst, de geëiste ontbinding van de overeenkomst en de betaling van € 14.000,00.
Uit het voorgaande blijkt dat het ervoor wordt gehouden dat er wel een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen [gedaagde 1] en [eiseres]. In het verlengde hiervan wordt het ervoor gehouden dat ([eiseres] ervan mocht uitgaan dat) [gedaagde 2] het bedrag van € 14.000,00 namens [gedaagde 1] in ontvangst heeft genomen. Nu [gedaagde 1] de verdere grondslagen van de hoofdvorderingen van [eiseres] niet heeft betwist, wordt de ontbinding uitgesproken en wordt de betaling van het bedrag van € 14.000,00 toegewezen.
[gedaagde 1] moet € 915,00 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.10.
[gedaagde 1] moet ook de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 915,00 betalen, omdat voldaan is aan de voorwaarden voor toewijzing van deze vergoeding.
[gedaagde 1] moet rente betalen
2.11.
De rente wordt toegewezen, omdat [eiseres] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde 1] dat niet heeft betwist.
[gedaagde 2] hoeft niets aan [eiseres] te betalen
2.12.
[eiseres] heeft naar het oordeel van de kantonrechter niet duidelijk toegelicht waarom volgens haar [gedaagde 2] ook (hoofdelijk) veroordeeld zou moeten worden tot terugbetaling van
€ 14.000,00 en de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten met rente, als het oordeel van de kantonrechter zou zijn dat de aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen [gedaagde 1] en [eiseres], zoals nu het geval is. Deze vorderingen worden daarom afgewezen bij gebrek aan een deugdelijke grondslag.
Aan beoordeling van de voorwaardelijke subsidiaire vordering om de aannemingsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 2] te ontbinden komt de kantonrechter niet toe, gelet op het oordeel dat de aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
De voorwaardelijke vordering in reconventie
2.13.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde 2] zijn vordering in reconventie voorwaardelijk heeft ingesteld, namelijk voor het geval het oordeel van de kantonrechter zou zijn dat er een aannemingsovereenkomst is gesloten tussen [gedaagde 2] en [eiseres]. Nu aan die voorwaarde niet is voldaan, komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van de vordering in reconventie.
De proceskosten
2.14.
[gedaagde 1] wordt in de proceskosten van [eiseres] veroordeeld, omdat [gedaagde 1] voor het overgrote deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde 1] aan [eiseres] moet betalen op € 135,97 aan dagvaardingskosten, € 706,00 aan griffierecht, € 812,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 406,00) en € 135,00 aan nakosten.
Dat is in totaal € 1.788,97. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
De proceskosten in conventie en in reconventie in het geschil tussen [eiseres] en [gedaagde 2]
2.15.
[gedaagde 2] wordt formeel in conventie in het gelijk gesteld en in reconventie in het ongelijk. In principe zou hij daarom in conventie recht hebben op een vergoeding door [eiseres] van het salaris van zijn gemachtigde, en in reconventie eenzelfde bedrag aan gemachtigdensalaris aan [eiseres] moeten betalen. Uit praktische overwegingen ziet de kantonrechter daarom aanleiding de proceskosten in conventie en in reconventie tussen [eiseres] en [gedaagde 2] te compenseren, in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.16.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde 1] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de aannemingsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 1];
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] te betalen € 14.000,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 21 november 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] te betalen € 915,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 1.788,97 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.5.
compenseert de proceskosten tussen [eiseres] en [gedaagde 2] in conventie en in reconventie, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
757

Voetnoten

1.HR 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1456 en HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671