ECLI:NL:RBROT:2025:5169

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
AWB-24_3174
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam over de herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering. Eiseres ontving sinds 13 augustus 2020 een bijstandsuitkering, maar het college heeft deze herzien over de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 mei 2022, omdat er contante stortingen en bijschrijvingen door derden op haar bankrekening zijn gedaan. Het college heeft op basis van deze gegevens € 2.347,15 teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiseres geen melding heeft gemaakt van de stortingen en bijschrijvingen, wat in strijd is met de inlichtingenplicht. Eiseres betoogde dat de stortingen eigen geld waren en dat het college ten onrechte deze als inkomen had aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de stortingen geen inkomen waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde het besluit van het college, waardoor eiseres het griffierecht niet terugkreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Inleiding

1. Met het besluit van 19 september 2023 (het primaire besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode 1 mei 2021 tot en met 31 mei 2022 herzien en over de maanden mei, juli, december 2021 en mei 2022 € 2.347,15 van eiseres teruggevorderd.
1.1.
Met het besluit van 1 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 9 december 2024 heeft eiseres aanvullende beroepsgronden met bijlagen ingediend.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift van 10 december 2024.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de gemachtigde van eiseres in de gelegenheid te stellen te reageren op het verweerschrift van 10 december 2024 en het college te laten reageren op het aanvullend beroepschrift van eiseres van 9 december 2024 en de daarbij overgelegde bijlagen.
1.6.
Bij brief van 19 februari 2025 heeft het college gereageerd op de aanvullende beroepsgronden van beroep van 9 december 2024.
1.7.
Bij brief van 10 maart 2025 heeft eiseres gereageerd op het verweerschrift van
10 december 2024.
1.8.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2025. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvang sinds 13 augustus 2020 een bijstandsuitkering. Het college is in 2022 een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstandsuitkering. In het kader van dat onderzoek heeft eiseres onder meer bankafschriften overgelegd. Hieruit is gebleken dat eiseres in de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 mei 2022 contante stortingen en/of bijschrijvingen door derden zijn gedaan. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om verklaringen omtrent de herkomst van het geld te verstrekken. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage bestuurlijk onderzoek van 19 juni 2023.
2.1
Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen. Hierbij is de bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 mei 2022 herzien, omdat in die periode contant geld op de bankrekening van eiseres is gestort en bedragen van derden zijn bijgeschreven. Eiseres heeft desgevraagd omtrent de herkomst van deze bedragen geen of onvoldoende verifieerbare inlichtingen verstrekt. Het college heeft deze bedragen als inkomen aangemerkt en heeft de uitkering over de maanden mei, juli, december 2021 en mei 2022 teruggevorderd. Over het kalenderjaar 2021 is rekening gehouden met een vrijlating van € 1.200,- op grond van het giftenbeleid.
2.2.
Het college heeft aan het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft de inlichtingenplicht geschonden. Gegevens waarvan het redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, moet eiseres onverwijld, dat
betekent binnen twee weken, uit eigen beweging doorgeven. Voor zover daarover
onduidelijkheid bestond, was het aan eiseres om hierover uitleg te vragen bij
Werk en Inkomen. In beginsel worden contante stortingen en/of bijschrijvingen als inkomen aangemerkt voor de bijstandsuitkering. Een uitzondering hierop is als deze bedragen volgens het de Beleidsregels giften en kostenvoordelen Participatiewet Rotterdam 2023 (beleidsregels) als gift worden aangemerkt.

Standpunt eiseres

3. Eiseres betoogt de inlichtingenplicht niet te hebben geschonden. Het college heeft ten onrechte gelden die van haar zelf zijn teruggevorderd. Deze gelden kunnen niet worden aangemerkt als inkomen. Eiseres stelt dat het college niet adequaat heeft toegelicht waarom de € 1.500,- van de contante storting van € 2.700,- niet als gift is beschouwd. Verder stelt eiseres dat het meerdere van € 1.200,- op grond van de beleidsregels op grond van een belangenafweging niet moeten worden teruggevorderd. Eiseres stelt dat de bijschrijving op 22 juni 2021 van € 100,- op haar bankrekening, bedoeld voor de kosten van een paspoort voor haar dochter, ten onrechte als inkomen is aangemerkt. Tot slot stelt eiseres dat het bedrag van € 80,- ontvangen van [naam] op 4 december 2021 een aan eiseres terugbetaalde lening is en niet als inkomen moet worden aangemerkt.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Middelen en inkomen
7. Niet in geschil is dat in de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 mei 2022 op de bankrekening van eiseres diverse stortingen van contant geld en bijschrijvingen door derden hebben plaatsgevonden. Ook is niet in geschil dat eiseres hiervan geen melding heeft gemaakt bij het college.
7.1.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:83) volgt dat kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw worden beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. Een geldlening is in artikel 31, tweede lid, van de Pw, niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandontvangers worden - ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt - en waarover vrijelijk kan worden beschikt naar vaste rechtspraak als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:182. Dit betekent dat de bewijslast op eiseres rust om aannemelijk te maken dat de stortingen en bijschrijvingen door derden geen middelen zijn in de zin van de Pw.
7.2.
De rechtbank zal hieronder de diverse contante stortingen en bijschrijvingen van derden, zoals door eiseres betwist, bespreken.
Contante storting van € 2.700,- op 11 mei 2021
8. Eiseres stelt dat de storting betrekking heeft op een terugbetaling van een lening van € 3.000,- aan haar broer en dat het college niet adequaat heeft toegelicht waarom de € 1.500,- van de contante storting van € 2.700,- niet als gift is beschouwd. Verder stelt eiseres dat het meerdere van € 1.200,- op grond van de beleidsregels op grond van een belangenafweging niet moeten worden teruggevorderd.
8.1.
De verklaring van eiseres dat de kasstorting van € 2.700,- op 11 mei 2021 een terugbetaling van een lening door haar broer aan eiseres is, heeft ze niet aannemelijk gemaakt. Er zijn geen verifieerbare bewijsstukken waaruit blijkt dat het bedrag betrekking heeft op de terugbetaling van een onderhandse lening. Gelet op de beleidsregels kan maximaal € 1.200,- per jaar niet tot de middelen van eiseres worden gerekend. Voor de maand mei 2021 had eiseres (€ 2.700,- minus € 1.200,- =) € 1.500,- inkomen beschikbaar om te voorzien in haar levensonderhoud. Van het bedrag van € 1.500,- heeft het college de ontvangen bijstand, € 1.075,44, teruggevorderd, omdat eiseres in haar eigen levensonderhoud heeft kunnen voorzien met de ontvangen inkomsten en € 424,65 is aangemerkt als toename van het vermogen van eiseres. Eiseres had het meerdere van die
€ 1.200,- vrij kunnen aanwenden om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Anders dan eiseres stelt heeft het college dat voldoende gemotiveerd. Het college heeft de storting dan ook terecht aangemerkt als inkomen.
Bijschrijving van € 100,- op 22 juni 2021
9. Eiser stelt dat dit bedrag niet als inkomen kan worden aangemerkt, nu dat is bedoeld voor de kosten van een paspoort voor haar dochter.
9.1.
De bijschrijving op 22 juni 2021 van € 100,- op de bankrekening van eiseres voor de kosten van een paspoort voor de dochter heeft het college niet aangemerkt als inkomen en dit bedrag is dan ook niet teruggevorderd. De stelling van eiseres dat dit bedrag ten onrechte is aangemerkt als inkomen, slaagt dan ook niet.
Bijschrijving van € 80,- op 4 december 2021
10. Eiseres stelt dat zij dit bedrag van [naam] heeft ontvangen en dat het een terugbetaling is van een lening. Het kan dus niet als inkomen worden aangemerkt.
10.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Dat het gaat om een terugbetaling van een lening heeft eiseres niet onderbouwd met concreet verifieerbaar bewijs. Er is geen formele schriftelijke overeenkomst, waaruit blijkt dat eiseres het geld daadwerkelijk heeft uitgeleend en dat er een verplichting tot terugbetaling was. Eiseres heeft over dit geld kunnen beschikken en zij kon dit geld gebruiken voor haar levensonderhoud. Het college heeft de bijschrijving terecht aangemerkt als inkomen.
Contante storting van € 2.200,- op 12 mei 2022
11. Eiseres stelt dat de storting van € 2.200,- op 12 mei 2022 niet als inkomen, maar als eigen geld dient te worden aangemerkt. Eiseres stelt € 1.288,- met haar creditcard te hebben betaald voor haar broer. Het betreft een boeking voor een hotel en heeft in december 2021 plaatsgevonden. Daarbij heeft eiseres ook een aanbetaling van € 46,- gedaan. Het bedrag € 1.242,- op de afschrijving van haar creditcard en de aanbetaling van € 46,- vormen samen het betalingsbedrag van het hotel. Verder heeft eiseres gesteld dat haar schoonzus haar creditcard heeft geleend om een bril van € 850,- te kopen voor de broer van eiseres. Verder had eiseres zelf in april 2022 € 200,- gepind, en het restant daarvan op 12 mei 2022 teruggestort.
11.1.
De stelling van eiseres dat het bedrag van € 2.200,- een contante terugbetaling door haar broer voor een hotelboeking en een terugbetaling door de vriendin van haar broer betreft, heeft eiseres onvoldoende onderbouwd met concrete en objectief verifieerbare bewijsstukken. De schriftelijke verklaring van de broer van eiseres van 9 december 2024 dat er een hotelboeking met de creditcard van eiseres is gedaan, is bovendien achteraf opgesteld. Met de in bezwaar overgelegde factuur van een opticien, een weergave van whatsapp-gesprekken en een in beroep overgelegde schriftelijke verklaring van de schoonzus van eiseres van 9 december 2024 is onvoldoende aangetoond dat een bril voor de broer is gekocht en het geld contant is terugbetaald. Ook de stelling van eiseres dat ze in april 2022 € 200,- heeft gepind en dat bedrag op 12 mei 2022 weer grotendeels heeft teruggestort, heeft ze niet met bewijsstukken onderbouwd . Gelet op wat hiervoor is overwogen kon eiseres vrij beschikken over de op haar bankrekening ontvangen gestorte bedrag van € 2.200,-. Het college heeft dan ook de hiervoor besproken contante stortingen en bijschrijvingen terecht als inkomsten aangemerkt.
Schending inlichtingenplicht
12. Eiseres stelt dat de inlichtingenplicht niet is geschonden. Nu het hier gaat om stortingen en bijschrijvingen van eigen geld, geldt de inlichtingenplicht niet.
12.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals hiervoor is overwogen heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de contante stortingen en de bijschrijvingen van derden eigen geld betreft. De contante stortingen en bijschrijvingen door derden op een bankrekening van eiseres zijn dus relevant voor het recht op bijstand. Eiseres had deze contante stortingen en bijschrijvingen binnen twee weken, uit eigen beweging aan het college moeten doorgeven. Dat heeft eiseres niet gedaan. Indien eiseres twijfelde over de vraag of het “eigen geld” betrof had zij uitleg kunnen vragen aan het college. Het college heeft dan ook op goed gronden aangenomen dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Herziening en terugvordering
13. Het college is gelet op de hiervoor besproken stortingen en bijschrijvingen terecht tot herziening van de uitkering van eiseres overgegaan en heeft de over de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 mei 2022 ten onrechte verleende bijstand teruggevorderd. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd is geen reden om aan te nemen dat er dringende redenen waren om van herziening en terugvordering af te zien.
Evenredigheidsbeginsel
14. Ter zitting van 14 april 2025 heeft eiseres nog een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel.
14.1.
De rechtbank laat het beroep op het evenredigheidsbeginsel wegens schending van de goede procesorde buiten beschouwing, nu dat eerst tijdens de zitting van 14 april 2025 naar voren is gebracht. Eiseres is voldoende in de gelegenheid geweest om dit eerder naar voren te brengen.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
16. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Participatiewet
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Pw heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, van de Pw wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen, voorzover deze betreffen uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel naar zijn aard met deze uitkeringen overeenkomen.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, voor zover van belang, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid. Op grond van het achtste lid kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beleidsregels giften en kostenvoordelen Participatiewet Rotterdam 2023
Artikel 2 Verantwoorde giften en kostenvoordelen
1. De door de bijstandsgerechtigde of leden van diens gezin ontvangen giften of kostenvoordelen hebben geen gevolgen voor de hoogte van de uitkering dan wel de bijstandsnorm, voor zover deze in het betreffende kalenderjaar tezamen minder bedragen dan het grensbedrag van € 1.200.
2. In afwijking van het eerste lid geldt een grensbedrag van € 2.250 voor giften of kostenvoordelen:
a. ontvangen in de periode van 1 oktober 2022 tot en met 31 december 2022; of
b. ontvangen in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023.