In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Dienst Toeslagen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor compensatie op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), maar deze aanvraag werd afgewezen door de Dienst Toeslagen. Eiseres stelde dat zij slachtoffer was van fraude, maar de rechtbank oordeelde dat zij geen begin van een verklaring had gegeven over hoe zij slachtoffer van fraude zou kunnen zijn geworden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag.
De rechtbank oordeelde verder dat de Dienst Toeslagen en de Staat der Nederlanden wel schadevergoeding moesten betalen aan eiseres vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn werd vastgesteld op twee jaar, maar deze was met ongeveer 13 maanden overschreden. De rechtbank kende eiseres een schadevergoeding toe van € 1.384,62 van de Dienst Toeslagen en € 115,38 van de Staat, evenals een vergoeding voor proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige afhandeling van aanvragen en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn. Eiseres kreeg geen vergoeding voor de proceskosten die zij had gemaakt voor het beroep, en het beroep zelf werd ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand bleef.