ECLI:NL:RBROT:2025:4680

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
ROT 23/2544
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) voor jaren 2013 tot en met 2015

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 15 april 2025, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de compensatie die haar was toegekend op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) voor de jaren 2013 tot en met 2015. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen de compensatie niet correct had vastgesteld. Over het jaar 2013 was de door eiseres betaalde heffingsrente niet meegenomen en over het jaar 2015 was de vergoeding van materiële schade berekend op een onjuist bedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Dienst Toeslagen de immateriële schadevergoeding terecht eenmaal had toegekend, maar dat er fouten waren gemaakt in de berekening van de compensatie. De rechtbank heeft de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Daarnaast is de Dienst Toeslagen veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres van € 1.416,67 en de Staat tot € 583,33, alsmede tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2544
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).
en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de hoogte van de compensatie die aan eiseres voor de jaren 2013 tot en met 2015 is toegekend op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres is het niet eens met de hoogte van deze compensatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen de immateriële schadevergoeding terecht eenmaal toegekend aan eiseres. In de berekening van de compensatie zit echter een fout.
De Dienst Toeslagen heeft de compensatie voor de jaren 2013 en 2015 daarom niet juist vastgesteld. Het beroep is gegrond.

Procesverloop

2. Met het primaire besluit van 2 april 2021, met [kenmerk] , heeft de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres om compensatie op grond van de Wht toegewezen en
€ 33.322,- toegekend voor de jaren 2013 tot en met 2015.
2.1.
Met het bestreden besluit van 14 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is de Dienst Toeslagen bij de hoogte van de berekende compensatie gebleven.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft met brieven van 4 februari 2025 vragen gesteld aan de Dienst Toeslagen. Met brieven van 12 en 20 februari 2025 heeft verweerder hierop gereageerd en aanvullende stukken ingediend.
2.5.
Eiseres heeft op 20 februari 2025 aanvullende beroepsgronden en stukken ingediend.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. De Bezwaaradviescommissie (BAC) heeft de Dienst Toeslagen geadviseerd om tweemaal een forfaitaire vergoeding voor immateriële schade toe te kennen omdat eiseres betrokken was bij twee verschillende onderzoeken. Over de jaren 2013 en 2014 was dat bij CAF (Combiteam Aanpak Facilitators) Tonga 2014 en in het verlengde daarvan over 2015 bij CAF Valreep. Het bezwaar zou daarom gedeeltelijk gegrond verklaard moeten worden en de periode waarover de immateriële schadevergoeding is toegekend, zou tot de datum van het bestreden besluit moeten worden verlengd.
3.1.
De Dienst Toeslagen heeft vastgesteld dat eiseres voor de jaren 2013 tot en met 2015 gedupeerde is van de kinderopvangtoeslagaffaire. In verband daarmee is aan eiseres compensatie toegekend van € 33.322,- waarvan € 7.000,- als vergoeding voor immateriële schade. De periode waarover de immateriële schadevergoeding is berekend is vanaf 20 mei 2014 (de eerste onterechte vermindering of beëindiging van de kinderopvangtoeslag) tot en met 18 maart 2021 (de datum van het definitieve besluit). Het advies van de BAC om tweemaal een forfaitaire vergoeding voor immateriële schade toe te kennen, heeft de Dienst Toeslagen (onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting op de artikelen 2.2. en 2.3. van de Wht) niet gevolgd.

Beoordeling door de rechtbank

Compensatie voor immateriële schade
4. Eiseres betoogt dat de Dienst Toeslagen ten onrechte is afgeweken van het advies van de BAC om de immateriële schadevergoeding toe te kennen per fraudeonderzoek. Eiseres is bij twee fraudeonderzoeken betrokken geweest, zodat zij tweemaal de vergoeding zou moeten ontvangen.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Met de Wht, die op 5 november 2022 in werking is getreden, is de Compensatieregeling gecodificeerd en verbreed naar gedupeerden van hardheid. [1] In artikel 2.3, vierde lid, van de Wht is bepaald dat het bedrag voor immateriële schade gelijk is aan € 500,- voor ieder half jaar dat is verstreken tussen, kort gezegd, de eerste nadelige beschikking over de kinderopvangtoeslag en de beschikking tot toekenning van compensatie. Uit de wetsgeschiedenis van de Wht blijkt niet dat de wetgever bedoeld heeft dat deze vergoeding zou moeten worden toegekend voor iedere keer dat een gedupeerde ouder betrokken is geweest bij een fraudeonderzoek. Integendeel: de wetgever heeft hierover het volgende overwogen: “Het bedrag voor immateriële schade wordt eenmaal per gedupeerde aanvrager toegekend, ongeacht of deze aanvrager over een of over meerdere berekeningsjaren is gedupeerd door institutionele vooringenomenheid of hardheid.” [2] Als een ouder door betrokkenheid bij verschillende fraudeonderzoeken in meerdere toeslagjaren is gedupeerd, wordt dus slechts eenmaal de vergoeding voor immateriële schade toegekend.
4.2.
Dat de Dienst Toeslagen in besluiten van vóór de inwerkingtreding van de Wht (dus op grond van het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)
zaken (de Compensatieregeling) wel tweemaal de vergoeding voor immateriële schade heeft toegekend, zoals de Dienst Toeslagen ter zitting heeft toegelicht, maakt niet dat de Dienst Toeslagen dit in deze zaak in het bestreden besluit ook moet doen. De Dienst Toeslagen moest immers het primaire besluit heroverwegen op basis van het op dat moment geldende recht.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank [3] heeft de Dienst Toeslagen daarom terecht de immateriële schadevergoeding eenmaal toegekend aan eiseres. Op het bestreden besluit van 14 maart 2023 is de Wht en niet de Compensatieregeling van toepassing. Als eiseres meent dat de geleden immateriële schade hoger is dan het toegekende compensatiebedrag, kan zij een aanvraag doen om aanvullende compensatie voor de werkelijke schade op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wht.
Rentevergoeding voor het jaar 2013
5. De Dienst Toeslagen heeft op de zitting verklaard dat er een nieuw besluit op bezwaar zal worden genomen omdat er, zoals eiseres ook heeft aangevoerd, ten onrechte een door eiseres betaald bedrag van € 356,- aan heffingsrente niet is meegenomen. De aanpassing van de rente brengt ook wijzigingen in andere compensatiecomponenten met zich waardoor het compensatiebedrag opnieuw berekend zal moeten worden.
Compensatie voor het jaar 2015
6. Eiseres stelt dat bij de berekening van het definitieve compensatiebedrag kinderopvangtoeslag het bedrag bij component b ‘AF: Uw kinderopvangtoeslag na het onderzoek’ niet € 1.803,- moet zijn maar € 1.432,-. Dit zou vervolgens consequenties hebben voor andere compensatiecomponenten, zoals de rentevergoeding.
6.1.
De Dienst Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag van eiseres na de CAF-onderzoeken over het toeslagjaar 2015 verlaagd naar € 1.432,-. Eiseres heeft hier destijds bezwaar tegen ingediend dat op 15 augustus 2016 gegrond is verklaard. De kinderopvangtoeslag is in vervolg hierop vastgesteld op € 1.790,-. Met een besluit van
8 september 2017 is de kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld op € 1.803,-.
6.2.
Component b moet daarom naar het oordeel van de rechtbank op € 1.432,- worden vastgesteld. Dat de kinderopvangtoeslag laatstelijk is vastgesteld op € 1803,-, moet in de visie van eiseres tot uiting komen onder component f: ‘AF: verschil met laatst vastgestelde beschikking kinderopvangtoeslag’. Dienst Toeslagen heeft die uitleg niet gemotiveerd weersproken. De rechtbank volgt deze uitleg, mede nu de toelichting op de diverse onderdelen van het compensatiebedrag bij component f het volgende aangeeft: “Dit bedrag is het verschil tussen het bedrag bij punt b en de laatst vastgestelde beschikking kinderopvangtoeslag. Bijvoorbeeld als uw kinderopvangtoeslag nog is aangepast na het onderzoek of na bezwaar/beroep. Omdat hierdoor het bedrag van uw kinderopvangtoeslag hoger is geworden (hoger dan het bedrag bij punt b), gaat het van het bedrag bij punt c af. Dit bedrag is nooit hoger dan het bedrag bij punt a.”. [4] Component c: ‘Bedrag dat u eerder moest terugbetalen of niet hebt gekregen’ is volgens de toelichting “De kinderopvangtoeslag die u onterecht moest terugbetalen. Of het is het bedrag dat u niet hebt gekregen door de start van het onderzoek”.
De berekening wordt - voor zover van belang - dan als volgt:
a
Uw kinderopvangtoeslag voor het onderzoek
€ 2.581
b
AF: uw kinderopvangtoeslag na het onderzoek
€ 1.432
c
Bedrag dat u eerder moest terugbetalen of niet hebt gekregen
€ 1.149
d
Bij: in rekening gebrachte rente die u moest betalen
€ 0
e
Bedrag dat u eerder moest terugbetalen of niet hebt gekregen inclusief rente
€ 1.149
f
AF: verschil met laatst vastgestelde beschikking kinderopvangtoeslag
€ 1.803 minus € 1.432 =
€ 371
g
AF: Niet terugbetaalde/verrekende kinderopvangtoeslag
€ 0
h
Bij: Vergoeding materiële schade (25% van e)
€ 288
Dit betekent dat de vergoeding van materiële schade over een onjuist bedrag is berekend en dat na herberekening deze compensatiecomponent € 288,- is in plaats van € 195,-. [5]
6.3.
Of als gevolg van de herberekening van de compensatie andere componenten moeten worden aangepast, zoals eiseres betoogt, zal door de Dienst Toeslagen beoordeeld moeten worden.
Overschrijding redelijke termijn
7. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
7.1.
Op basis van de richtlijnen van de Hoge Raad [6] , zoals omschreven in zijn arrest van 19 februari 2016, die ook hier van toepassing zijn, oordeelt de rechtbank als volgt.
7.2.
Het is vaste rechtspraak dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de redelijke termijn is overschreden wanneer de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren.
7.3.
De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door de Dienst Toeslagen, dat is 12 mei 2021. Op de datum van de uitspraak is de termijn met (afgerond naar boven) 24 maanden overschreden.
7.4.
De hoogte van de schadevergoeding is € 500,- per half jaar, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Omdat de redelijke termijn met 24 maanden is overschreden, heeft eiseres recht op een schadevergoeding van € 2.000,-.
7.5.
De bezwaarfase mocht zes maanden duren. Het bestreden besluit is bekendgemaakt op 14 maart 2023, dat is (afgerond naar boven) 23 maanden na ontvangst van het bezwaarschrift. De termijn voor de bezwaarfase is daarmee met 17 maanden overschreden. Het restant van de overschrijding van zeven maanden wordt toegerekend aan de Staat.
De Dienst Toeslagen moet daarom 17/24 deel van de schadevergoeding (€ 1.416,67) aan eiseres betalen en de Staat het resterende deel van 7/24 (€ 583,33).

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond, omdat het compensatiebedrag voor de jaren 2013 en 2015 niet juist is vastgesteld. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 2.1, eerste lid, artikel 2.2. en artikel 2.3. van de Wht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de jaren 2013 en 2015 betreft. De Dienst Toeslagen moet een nieuw besluit op het bezwaar nemen en de compensatie over de jaren 2013 en 2015 opnieuw beoordelen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet de Dienst Toeslagen het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt de Dienst Toeslagen ook in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een reactie op nadere schriftelijke inlichtingen van verweerder en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
10. Eiseres heeft daarnaast recht op vergoeding van de proceskosten voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 226,75
(1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,25). Omdat de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de Dienst Toeslagen als de Staat is toe te rekenen, moeten beiden hiervan de helft betalen.
11. De slotsom is dat de Dienst Toeslagen in totaal € 2.380,88 (€ 2.267,50 + € 113,38) aan proceskostenvergoeding aan eiseres moet betalen en de Staat € 113,37.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het de compensatie voor de jaren 2013 en 2015 betreft;
  • draagt de Dienst Toeslagen op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de Dienst Toeslagen tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres van € 1.416,67;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres van € 583,33;
  • bepaalt dat de Dienst Toeslagen het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.380,88;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 113,37.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, voorzitter, en mr. A.J. van Spengen en mr. S. Veling, leden, in aanwezigheid van mr. J. Nieuwstraten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Zie ook uitspraak van deze rechtbank van 18 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:2115.
4.Zie ook artikel 2.3., eerste lid, aanhef en onder b, van de Wht.
5.Artikel 2.3., derde lid, van de Wht.