ECLI:NL:RBROT:2025:4323

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
AWB-24_5644
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Sociale Verzekeringsbank over aflossingsbedrag AOW en beslagvrije voet

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat een aflossingsbedrag van € 175,24 op haar AOW-uitkering heeft vastgesteld. Dit besluit is gebaseerd op de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Eiseres heeft eerder bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de SVB heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 29 februari 2024 het beroep van eiseres gegrond verklaard en de SVB opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Echter, in het bestreden besluit van 24 april 2024 heeft de SVB wederom het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het huidige beroep.

De rechtbank heeft de zaak op 1 april 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigden aanwezig waren. Eiseres betoogde dat de SVB de beslagvrije voet ten onrechte heeft berekend op basis van de bijstandsnorm in plaats van 95% van haar inkomen. Eiseres stelde dat het huidige aflossingsbedrag te belastend voor haar is en dat zij niet de enige is die met een verhoging van het aflossingsbedrag wordt geconfronteerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de SVB de beslagvrije voet correct heeft berekend en dat er geen sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

De uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee en is openbaar uitgesproken op 11 april 2025. Eiseres heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. Laurman),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, de SVB

(gemachtigde: mr. P. Stahl- de Bruin).

Procesverloop

1. Met het besluit van 24 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft de SVB bepaald dat vanaf oktober 2021 maandelijks € 175,24 wordt ingehouden op de uitkering die eiseres op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) ontvangt.
1.1.
Met het besluit van 19 november 2021 heeft de SVB het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het besluit van 19 november 2021 beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 29 februari 2024 dit beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaalt dat de SVB opnieuw op het bezwaar beslist. [1]
1.3.
Met het besluit van 24 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de SVB het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de dochter van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de SVB.

Totstandkoming van het besluit

2. Aan het besluit van 19 november 2021 lag ten grondslag dat het aflossingsbedrag correct en in overeenstemming met de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is vastgesteld op basis van de door eiseres verstrekte gegevens. De beslagvrije voet bedraagt volgens de SVB 95 procent van het normbedrag van een alleenstaande van 21 jaar of ouder, te weten
(95% x € 1.078,70 =) € 1.024,76. Eiseres ontvangt een inkomen van € 1.200,- per maand;
€ 993,- van de SVB en € 207,- aan ouderdomspensioen vanuit Bosnië. Eiseres moet daarom een bedrag van (€ 1.200,- minus € 1.024,76 =) € 175,24 aanwenden voor aflossing van haar schuld.
2. In het thans bestreden besluit is overwogen:
“Op grond de gewenningsregeling mag de eerste 12 maanden worden volstaan met een maandelijkse aflossing van 50% van uw volledige aflossingscapaciteit van € 175,24 =
€ 87,62 per maand. De daarop volgende 12 maanden lost u 75% af van uw volledige aflossingscapaciteit. Per oktober 2022 is uw volledige afloscapaciteit € 179,27.75% van dit bedrag is € 134,45 per maand. Op grond van bedoelde gewenningsregeling zou u ingaande oktober 2023 met (100% van) uw volledige wettelijke aflossingscapaciteit de schuld moeten gaan aflossen. Van deze laatste verhoging ziet de SVB (voorlopig) af. In elk geval zo lang dat in strijd komt met recente rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2024 waarnaar de uitspraak van de rechtbank terecht verwijst. Daardoor hoeft u voorlopig niet af te lossen met uw volledige aflossingscapaciteit. In plaats daarvan beperken wij uw aflossingsbedrag voorlopig tot 75% van uw volledige aflossingscapaciteit in uw inkomen boven uw wettelijke beslagvrije voet. Per oktober 2023 is 75 % van uw afloscapaciteit
€ 129,75 per maand en sinds januari 2024 € 154,50 per maand.

Tijdelijk staken verrekening vanwege de eerdere te hoge aflossing

Omdat wij nu achteraf de gewenningsregeling toepassen, heeft u in de periode vanaf 1 oktober 2021 tot en met 31 maart 2024 te veel afgelost. In totaal heeft u in deze periode een bedrag van € 4.655,70 op de vordering afgelost. Met toepassing van de gewenningsregeling hoort dit een bedrag van € 3.517,59 te zijn. U heeft in totaal € 1.138,11 teveel afgelost. In verband hiermee staken wij de verrekening vanaf de maand april 2024 gedurende 8 maanden tot en met november 2024. Vanaf de maand december 2024 zal opnieuw een bedrag worden verrekend ter hoogte van 75% van uw volledige afloscapaciteit.”

Beoordeling door de rechtbank

Het standpunt van eiseres
3. Eiseres betoogt dat de SVB de beslagvrije voet dient te berekenen op grond van 95% van haar inkomen (AOW en pensioen), en niet op de grond van de bijstandsnorm. Eiseres heeft niet veel ruimte om te betalen en het huidige termijnbedrag is voor eiseres heel belastend. Eiseres stelt de enige te zijn die maandelijks een hoog aflossingsbedrag moet betalen; anderen zijn niet met een verhoging geconfronteerd. Eiseres betoogt dat haar maandelijkse aflossingsbedrag vastgesteld moet worden op € 60,-. Eiseres meent dat de SVB in het bestreden besluit wel is ingegaan op het gewenningsbeleid, maar niet op hetgeen de rechtbank had overwogen over de wetswijzigingen (met aanpassingen van de aan de berekeningen ten grondslag liggende bedragen) en de gevolgen die zijn verbonden aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 26 januari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1). Eiseres doet een beroep op de hardheidsclausule in artikel 3, zevende lid, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (Regeling). Tot slot stelt eiseres dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids-, motiverings- en gelijkheidsbeginsel.
Het oordeel van de rechtbank
4. Allereerst zij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank van 29 februari 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:2309). Het bestreden besluit geeft uitvoering aan deze uitspraak. Anders dan eiseres meent heeft de SVB daarin wel rekening gehouden met de wetswijzigingen (aanpassing van bedragen) en de gevolgen van de uitspraak van de Raad. Hierbij is mede in aanmerking te nemen dat de Regeling door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is heroverwogen, zoals door de Raad was verzocht, met als resultaat dat de berekening van de beslagvrije voet voor AOW-gerechtigden niet wordt aangepast. De Raad heeft zich in de uitspraak van 16 januari 2025 (ECLI:NL:CRVB:2025:216) daaraan geconformeerd.
In het verweerschrift van 15 november 2024 heeft de SVB te kennen gegeven dat in geval van eiseres de maandelijkse verrekening zal blijven plaatsvinden zoals in het bestreden besluit is neergelegd.
5. Voorts is, anders dan eiseres meent, de beslagvrije voet juist berekend op basis van de bijstandsnorm. Dit volgt uit artikel 475da, tweede lid, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Ook anderszins blijkt niet dat de SVB de beslagvrije voet en de aflossingscapaciteit van eiseres onjuist of onbegrijpelijk heeft berekend.
6. Dat de verhoging van de maandelijkse aflossing voor eiseres belastend is met haar geringe inkomen is weliswaar begrijpelijk, maar dit brengt nog niet met zich dat sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat; zie de uitspraak van de Raad van 16 januari 2025, rechtsoverweging 4.8.2. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van omstandigheden als daar bedoeld.
7. Met haar stelling dat zij de enige is die wordt geconfronteerd met een verhoging van haar maandelijkse aflossing doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij heeft echter niet een begin van bewijs geleverd dat sprake is van gelijke gevallen noch dat de SVB haar in vergelijking met anderen willekeurig behandelt. Van strijd met andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur blijkt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De uitspraak van de rechtbank van 29 februari 2024 is bekend onder ECLI:NL:RBROT:2024:2309.