ECLI:NL:RBROT:2025:4046

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/10/684579 / FA RK 24-6218
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om vervangende toestemming voor verhuizing en wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een familiekwestie tussen een vrouw en een man, die de ouders zijn van een minderjarige. De vrouw verzocht om vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige naar [plaats] en wijziging van de hoofdverblijfplaats. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw geen vervangende toestemming nodig heeft voor de verhuizing, maar dat de belangen van de minderjarige in het geding zijn. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen, omdat de verhuizing niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank oordeelt dat de huidige situatie, waarin de minderjarige bij de vrouw woont en regelmatig contact heeft met de man, het beste is voor haar ontwikkeling. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige afgewezen. De rechtbank benadrukt dat ouders opnieuw met elkaar in overleg moeten gaan over de zorgregeling en de toekomst van de minderjarige. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/684579 / FA RK 24-6218
Beschikking van 19 maart 2025 over vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a BW, de hoofdverblijfplaats en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.P. Kloppenburg te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
advocaat mr. V. Vos te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 20 augustus 2024;
  • het bericht van de man van 16 januari 2025;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 5 februari 2025;
  • het bericht van de vrouw met bijlagen van 13 februari 2025;
  • het bericht van de man met bijlage van 17 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 februari 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon A] .
1.3.
De minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt op 18 februari 2025.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
2.3.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.4.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.5.
De minderjarige heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
2.6.
Partijen hebben op 14 juli 2014 een ouderschapsplan opgesteld. In dit ouderschapsplan is door partijen een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) voor de minderjarige overeengekomen.
2.7.
Bij beschikking van 5 december 2019 heeft deze rechtbank de tussen partijen in het ouderschapsplan van 14 juli 2014 overeengekomen zorgregeling gewijzigd in die zin dat die regeling wordt vastgesteld als volgt:
- de minderjarige is bij de man afwisselend de ene week van donderdag uit school (alsook tussen de middag) tot maandagochtend voor school, waarbij de man de minderjarigen op maandagochtend naar school brengt, en de andere week van woensdag na school tot vrijdag voor school.

3.De beoordeling

3.1.
De voorliggende verzoeken
3.1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw
primairverzoekt voor recht te verklaren dat zij geen vervangende toestemming nodig heeft om met de minderjarige naar [plaats] te verhuizen en
subsidiairverzoekt haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar [plaats] te verhuizen.
Tevens verzoekt de vrouw vervangende toestemming voor de met de verhuizing gepaard gaande overschrijving van de minderjarige in de gemeentelijke Basisregistratie Persoonsgegeven (hierna: BRP) en de inschrijving (per het schooljaar 2025/2026) van de minderjarige op de katholieke scholengemeenschap in [plaats] (hierna: inschrijving school).
De vrouw verzoekt daarnaast de zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 5 december 2019 te wijzigen in die zin dat de vrouw de minderjarige telkens naar school brengt en de man de minderjarige telkens ophaalt van school indien zij de daaropvolgende nacht bij de man verblijft.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt bij zelfstandige verzoeken –als de vrouw toch (zonder de minderjarige) verhuist naar [plaats] – de beschikking van deze rechtbank van 5 december 2019 te wijzigen en te bepalen dat de minderjarige haar hoofdverblijf bij de man zal hebben en de vrouw de minderjarige zal zien eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag na school tot zondag 19:30 uur alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
Verklaring voor recht
3.1.3.
De rechtbank zal zich eerst uitlaten over het primaire verzoek van de vrouw. De vrouw stelt dat zij met de beoogde verhuizing naar [plaats] binnen de afgesproken regels blijft en dat de zorgregeling ook na de verhuizing kan blijven zoals die is. Daarom meent de vrouw dat zij geen toestemming nodig heeft van de rechtbank.
3.1.4.
In artikel 2 van het ouderschapsplan is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

Bij een voorgenomen verhuizing zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden. Vader en moeder vinden het beiden belangrijk dat de afstand in dat geval zodanig is, dat dit geen afbreuk doet aan het recht van [voornaam minderjarige] op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door haar vader en moeder. Vader en moeder denken daarbij aan een afstand van rond de 50 kilometer.
3.1.5.
De rechtbank volgt de vrouw niet in haar standpunt dat zij geen toestemming nodig heeft voor haar voorgenomen verhuizing. Het ouderschapsplan is, zoals de man terecht stelt, opgesteld toen de minderjarige nog klein was met een bij die leeftijd passende zorgregeling. De rechtbank begrijpt de passage uit het ouderschapsplan als een onderwerp waarover partijen in overleg moeten treden, waarbij de 50 kilometer als richtlijn is opgenomen. De rechtbank ziet hierin geen grond voor de vrouw om zonder (vervangende) toestemming over te kunnen gaan tot verhuizing met de minderjarige naar [plaats] .
3.1.6.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het primaire verzoek van de vrouw afwijzen.
Verhuizing en wijziging hoofdverblijfplaats
3.1.7.
De rechtbank komt dan ook toe aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek van de vrouw en het zelfstandige verzoek van de man. Zij overweegt daartoe het volgende.
3.1.8.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
3.1.9.
Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding en doordachtheid van de verhuizing;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg;
  • de leeftijd van de minderjarige, haar mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in haar omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen.
3.1.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een objectieve noodzaak voor de vrouw om met de minderjarige naar [plaats] te verhuizen niet gebleken. De vrouw heeft in eerste instantie gesteld dat het bedrijf waar zij en haar partner werken naar [plaats] per september 2024 gaat verhuizen en het door het woon-werkverkeer noodzakelijk is om daar te gaan wonen. Met de man ziet de rechtbank daarin geen noodzaak te verhuizen. De vrouw heeft na de gemotiveerde betwisting door de man niet onderbouwd dat en zo ja, wanneer het bedrijf gaat verhuizen. Bovendien heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat het woon-werkverkeer tussen [woonplaats 1] en [plaats] zodanig is dat dit niet van haar gevergd kan worden. Het gaat om een gemiddelde reistijd van 35 minuten waarbij weinig sprake is van file. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verteld haar werktijden te kunnen plooien en best heen en weer te kunnen rijden. Dat blijkt ook uit het voorstel van de vrouw het halen en brengen van de minderjarige voor haar rekening te willen nemen, ook op schooldagen. De vrouw heeft verteld tijdens de mondelinge behandeling dat de hoofdreden voor haar verhuizing niet zozeer de gestelde verhuizing van haar werk is maar eerder haar (al veel langer bestaande) wens om in (de omgeving van) [plaats] te wonen.
3.1.11.
Voorts acht de rechtbank de gevolgen van de verhuizing voor het contact tussen de man en de minderjarige te groot. Anders dan de vrouw stelt, is het niet haalbaar de huidige zorgregeling (met een kleine aanpassing) in stand te laten. Hoewel de minderjarige in de gedachtegang van de vrouw het huidige schooljaar nog zal afmaken op de school in [woonplaats 1] en voorlopig in [woonplaats 1] kan blijven voetballen, verwacht de rechtbank dat de minderjarige bij verhuizing op den duur steeds meer geworteld zal raken in [plaats] . Op termijn zal dit het middelpunt van haar sociale leven zijn. Dit zou niet alleen betekenen dat de man de minderjarige (nog) vaker heen en weer moet brengen naar [plaats] , maar dat ook het contact tussen de minderjarige en de man daardoor zal veranderen. Dat zal niet alleen effecten hebben op geplande contacten, maar (vooral) op spontane contacten, terwijl dat wel bij de leeftijd en ontwikkeling van de minderjarige hoort. Wanneer de vrouw in [plaats] woont, zal het niet mogelijk zijn voor de minderjarige even langs te gaan bij de andere ouder dan waar zij op dat moment verblijft voor bijvoorbeeld het ophalen van schoolboeken of zelf heen en weer kunnen fietsen naar school of buitenschoolse activiteiten. Dit is niet in haar belang, te meer nu de huidige woonsituatie haar daartoe wel gelegenheid biedt. Bovendien heeft de man onbetwist gesteld dat [plaats] in een andere regio ligt, waardoor de schoolvakanties niet gelijk zullen zijn, wat grote gevolgen heeft voor een vakantieregeling, gelet op de twee andere (schoolgaande) kinderen van de man.
3.1.12.
De rechtbank acht verder de doordachtheid en voorbereiding van de verhuizing onvoldoende. Voorafgaand aan de voorgenomen verhuizing heeft de vrouw overleg gezocht met de man en hebben zij met hun partners op 24 juni 2024 en op 27 juni 2024 gesproken. Bij e-mailbericht van 1 juli 2024 heeft de man aan de vrouw geschreven niet in te stemmen met een verhuizing. Desondanks heeft de vrouw op 8 juli 2024 een koopovereenkomst voor een woning in [plaats] ondertekend. In deze overeenkomst heeft de vrouw een clausule laten opnemen dat zij de overeenkomst kan ontbinden als zij uiterlijk op 12 september 2024 geen schriftelijke toestemming heeft van de gerechtelijke instanties om met de minderjarige te verhuizen. De vrouw heeft van deze ontbinding geen gebruik gemaakt. Ook heeft de vrouw in de tussentijd haar woning in [woonplaats 1] te koop aangeboden en verkocht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verteld dat zij op 2 april 2025 de woning moet leveren. Ook de ouders van de vrouw, die voor de vrouw een belangrijk netwerk zijn, zijn vooruitlopend op een beslissing over de verhuizing van de vrouw, al verhuisd naar [plaats] . Daarmee heeft de vrouw de man en vooral de minderjarige voor een voldongen feit geplaatst en haar eigen belang voorop gezet. De minderjarige heeft er veel last van dat zij zich nu gedwongen voelt te kiezen tussen haar ouders. Deze keuze hoort niet bij een minderjarige te liggen. Het is aan ouders er samen uit te komen en samen te blijven overleggen, zonder al bijna onomkeerbare stappen te zetten. Zoals de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht, heeft de vrouw te weinig stilgestaan bij de gevolgen voor de minderjarige en de dramatische positie waarin de vrouw de minderjarige nu heeft geplaatst. Bovendien heeft dit geleid tot een ernstige verstoring van de communicatie tussen partijen.
3.1.13.
Ook het scenario dat de minderjarige bij de man gaat wonen als de vrouw toch (zonder de minderjarige) naar [plaats] verhuist, zoals de man verzoekt, acht de rechtbank niet in haar belang. Hoewel de minderjarige dan in haar vertrouwde omgeving blijft en naar dezelfde school en voetbalclub kan gaan, zal dit betekenen dat de minderjarige niet het (ongeplande) contact met de man maar juist met de vrouw moet missen. Ook deze verandering en aanpassing is niet in het belang van de minderjarige.
3.1.14.
De rechtbank is het met de man en de raad eens dat het meest in het belang van de minderjarige is als de situatie blijft zoals deze was, te weten: de minderjarige woont bij de vrouw in de omgeving van de man en kan ongedwongen onbelast contact hebben met haar beide ouders. De raad benadrukt dat de minderjarige qua leeftijd in een roerige tijd zit, waarin haar wereld groter en uitdagender wordt, waarbij het beter is als er zo veel mogelijk structuur blijft in haar leven. Het is aan ouders om opnieuw met elkaar in overleg te gaan. Wellicht ontstaat in de toekomst een gesprek of en wanneer een eventuele verhuizing mogelijk zou zijn, passend bij de (leeftijd van de) minderjarige en waarbij de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van die beslissing niet bij de minderjarige maar bij ouders ligt.
3.1.15.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor verhuizing af. Hoewel de wens van de vrouw om dichter bij haar broer (en nichtjes) in de buurt te wonen begrijpelijk is, rechtvaardigt de afweging van de belangen van de vrouw, de man en de minderjarige geen verhuizing van de vrouw met de minderjarige naar [plaats] . De rechtbank wijst gelet op het voorgaande ook het verzoek van de man tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige af.
Vervangende toestemming overschrijving BRP en inschrijving school
3.1.16.
Omdat het verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing van de vrouw wordt afgewezen, zal de rechtbank de verzoeken van de vrouw tot vervangende toestemming voor overschrijving van de minderjarige in de BRP en inschrijving van de minderjarige op een school in [plaats] afwijzen bij gebrek aan belang.
Wijziging zorgregeling
3.1.17.
Omdat de verzoeken rondom de verhuizing en de wijziging hoofdverblijfplaats worden afgewezen, zal de rechtbank de verzoeken van de vrouw en de man tot wijziging van de zorgregeling afwijzen bij gebrek aan belang.
3.2.
Brief aan de minderjarige
Tijdens het gesprek met de minderjarige heeft zij gevraagd van de rechtbank te horen wat de rechtbank heeft beslist. De rechtbank zal de minderjarige daarom een brief sturen met de volgende inhoud:
“Beste [voornaam minderjarige] ,
Op 18 februari 2025 hebben wij elkaar gesproken op de rechtbank. Jouw moeder heeft aan de rechtbank gevraagd met jou te mogen verhuizen naar [plaats] . Jouw vader heeft aan de rechtbank gevraagd of jij, als je moeder verhuist zonder toestemming, dan bij hem komt wonen. Deze verzoeken hebben we met drie rechters besproken. Je hebt mij toen gevraagd als we een beslissing hebben genomen je een brief te schrijven. Daarom krijg je deze brief.
Op 19 februari 2025 hebben wij met je ouders gesproken. Zij hebben ons verteld dat ze graag willen dat het goed met je gaat. Zij willen allebei het beste voor je. Ze verschillen alleen van mening over wat dan het beste voor je is. Daarom hebben ze ons gevraagd die beslissing te nemen.
We vinden het belangrijk dat je contact hebt met zowel je moeder als je vader en dat je ze allebei ook regelmatig ziet. Je hebt verteld dat je nu het gevoel hebt te moeten kiezen tussen je ouders. Je voelt dat als een ontzettend moeilijk dilemma. Wat je ook kiest, de gevolgen zijn niet leuk. Je wil allebei je ouders gewoon blijven zien. Als je met je moeder naar [plaats] verhuist, zal je je vader minder zien. Als je bij je vader gaat wonen, zal je je moeder veel minder zien.
Wij vinden allebei deze scenario’s niet in jouw belang door de gevolgen van die keuze. Ook vinden wij het niet goed dat jij je nu gedwongen voelt te moeten kiezen tussen je ouders. Die keuze hoort niet bij jou te liggen. Onze beslissing is daarom dat we alle verzoeken hebben afgewezen, dus de verzoeken van jouw moeder en de verzoeken van jouw vader. Daarmee blijft het zoals het was en moeten je ouders opnieuw met elkaar in gesprek. Het kan zijn dat dat gesprek betekent dat je in de toekomst alsnog verhuist, bijvoorbeeld als je klaar bent met je middelbare school. Die beslissing moeten jouw ouders dan samen maken, waarbij ze ook naar jouw mening luisteren.
We wensen je het allerbeste.”
3.3.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst alle verzoeken af;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Woudstra, voorzitter en (kinder)rechter, mr. S. Wierink en mr. C.C.B. Boshouwers, (kinder)rechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. S.R. den Boer, griffier, op 19 maart 2025.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.