ECLI:NL:RBROT:2025:4013

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
11504849 VZ VERZ 25-350
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst van penitentiair medewerker wegens geweldsmisdrijf in privétijd

In deze zaak heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) een ontbindingsverzoek ingediend tegen een penitentiair medewerker, [verweerder], die in privétijd betrokken was bij een geweldsincident waarvoor hij door de strafrechter is veroordeeld. De DJI verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van artikel 7:671b lid 1 sub a jo. 7:669 lid 3 sub e, sub g en sub h BW, met als argument dat er sprake is van ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft op 31 maart 2025 uitspraak gedaan en de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 mei 2025. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de strafrechter [verweerder] had veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, dit niet automatisch leidt tot een ontbinding op de e-grond, omdat de gedragingen in privétijd plaatsvonden. Echter, de kantonrechter concludeerde dat er wel sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie, waardoor de ontbinding op de g-grond gerechtvaardigd was. [verweerder] heeft recht op een transitievergoeding van € 7.763,91 bruto, met wettelijke rente vanaf 1 juni 2025. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
locatie Rotterdam
zaaknummer: 11504849 VZ VERZ 25-350
datum uitspraak: 31 maart 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN, namens deze, de Minister van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door de heer [persoon A] , plaatsvervangend vestigingsdirecteur PI [naam PI] van de
Dienst Justitiële Inrichtingen, locatie [naam locatie] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. P. Berkhoudt te Den Haag,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,,
verweerder,
gemachtigde: mr. G. Akaröz, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna ‘de DJI’ respectievelijk ‘ [verweerder] ’ genoemd.

1.De zaak in het kort

De DJI verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] , die bij haar in dienst is in de functie van ‘Medior Penitentiair Inrichtingswerker’. De DJI legt aan dat verzoek ten grondslag dat [verweerder] in privétijd betrokken is geweest bij een geweldsincident, waarvoor hij door de strafrechter ook is veroordeeld. [verweerder] verweert zich tegen het verzoek, omdat hij tegen de strafrechtelijke veroordeling hoger beroep heeft aangetekend en het hof nog niet heeft beslist op dat hoger beroep. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst en kent aan [verweerder] de transitievergoeding toe.

2.De procedure

2.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het op 21 januari 2025 ter griffie ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
  • het (herziene) verweerschrift, met bijlagen;
  • de e-mail van 7 maart 2025 van de gemachtigde van de DJI, met bijlagen.
2.2.
Op 14 maart 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Daarbij was namens de DJI aanwezig de heer [persoon A] , bijgestaan door de gemachtigde mr. P. Berkhoudt. Verder was [verweerder] aanwezig, vergezeld door zijn zus, mevrouw [persoon B] , en bijgestaan door de gemachtigde mr. G. Akaröz. De gemachtigden hebben een mondelinge toelichting gegeven, waarbij de gemachtigde van de DJI zich heeft bediend van door haar overgelegde spreekaantekeningen. Ook partijen zelf zijn in de gelegenheid gesteld een mondelinge toelichting te geven. Van dit alles heeft de griffier aantekening gehouden.
2.3.
Aan het slot van de zitting is de uitspraak van de beschikking door de kantonrechter bepaald op vandaag.

3.Feitelijke achtergrond

3.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1981, is sinds 7 januari 2019 in dienst van de DJI. Zijn aanstelling is met ingang van 1 januari 2020, wegens de invoering van de Wet Normalisering Rechtspositie Ambtenaren, van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
3.2.
De functie [verweerder] is die van ‘Medior Penitentiair Inrichtingswerker’, tegen een bruto maandloon van € 3.166,35 exclusief 16,37% IKB-budget, bij een 36-urige werkweek.
3.3.
Op de arbeidsovereenkomst zijn van toepassing de cao Rijk, de Ambtenarenwet 2017, de Gedragscode Integriteit Rijk en de Gedragscode DJI.
3.4.
Op 10 juli 2021 heeft zich buiten werktijd van [verweerder] een geweldsincident voorgedaan, waarbij [verweerder] en zijn voormalig zwager (de ex-partner van zijn zus) betrokken waren. [verweerder] is die dag aangehouden en in bewaring gesteld omdat hij werd verdacht van poging tot doodslag dan wel (poging tot) zware mishandeling van zijn voormalig zwager. Nadat de DJI hierover was geïnformeerd, heeft zij [verweerder] op 14 juli 2021 bericht dat hij gedurende zijn detentie geen recht had op loon. De voorlopige hechtenis van [verweerder] is vervolgens geschorst per 27 augustus 2021, waarop de DJI [verweerder] heeft geschorst en de loonbetaling heeft hervat, in afwachting van de beslissing in de strafzaak. Sindsdien heeft de DJI [verweerder] het volledige (100%) loon doorbetaald.
3.5.
Op 27 november 2024 heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank [verweerder] voor zijn handelen op 10 juli 2021 veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en hem van het overige vrijgesproken. Het door hem gedane beroep op (putatief) noodweer(exces) is niet gehonoreerd. [verweerder] is veroordeeld tot 49 dagen gevangenisstraf (die hij al in voorlopige hechtenis had doorgebracht), een taakstraf van 240 uur en betaling van een schadevergoeding van € 2.500,- aan zijn ex-zwager. [verweerder] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Op dat hoger beroep heeft het hof nog niet beslist.

4.Het geschil

4.1.
Het door de DJI gedane verzoek strekt ertoe de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de kortst mogelijke termijn te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo. 7:669 lid 3 sub e, sub g dan wel sub h BW, daarbij te bepalen dat [verweerder] geen recht heeft op de transitievergoeding en [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2.
Ter toelichting daarop heeft zij – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
Volgens artikel 7:611 BW moet [verweerder] zich gedragen als een goed werknemer terwijl artikel 6 van de Ambtenarenwet 2017 hem verplicht zich de op hem rustende wettelijke en uit zijn functie voortvloeiende verplichtingen te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Voor een werknemer van de DJI zoals [verweerder] gelden daarnaast, gelet op de specifieke detentieomgeving waarin wordt gewerkt en de beklede functie, extra hoge eisen met betrekking tot integriteit en onkreukbaarheid. Die werknemer moet aan de van hem volledig afhankelijke justitiabelen die hij bewaakt en die zich niet aan wetten en regels hebben gehouden, het goede voorbeeld geven. In de Gedragscode DJI, die een verbijzondering is van de Gedragscode Integriteit Rijk, zijn de DJI-kernwaarden benoemd: respect, betrouwbaarheid, openheid en professionaliteit. Ook is daarin tot uitdrukking gebracht dat geweld door DJI-werknemers niet is toegestaan, ook niet in de privétijd. De DJI hanteert ter zake een strikt beleid. Als zo’n medewerker een geweldsmisdrijf pleegt, ook als dit in privétijd gebeurt, komt hierdoor zijn geloofwaardigheid jegens gedetineerden volledig ter discussie te staan en vormt hij een veiligheidsrisico voor zichzelf, zijn collega’s en de DJI. Dat soort gedrag heeft dus een weerslag op het functioneren als medewerker van de DJI. Van een medewerker van een penitentiaire inrichting, zoals [verweerder] , mag daarom worden verwacht dat hij van onbesproken gedrag is op het punt van integriteit, betrouwbaarheid en besef van verantwoordelijkheid.
Gezien het vonnis van 27 november 2024 staat vast dat [verweerder] zich in privétijd heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft daarbij (ernstig) geweld gebruikt. De strafrechter heeft immers wettig en overtuigend bewezen geacht dat [verweerder] op de bewuste dag de keel van het slachtoffer heeft vastgepakt en dichtgeknepen, dat hij het slachtoffer met kracht knietjes tegen het hoofd heeft gegeven en dat hij het slachtoffer meerdere keren met kracht tegen het hoofd heeft gestompt en geschopt. Daarmee heeft hij de Gedragscode DJI geschonden en het aanzien van de DJI en het ministerie van Justitie en Veiligheid alsook het vertrouwen van zijn collega’s en de DJI geschaad. Hierbij komt dat [verweerder] uit hoofde van zijn functie juist beter had moeten weten, nu hij getraind is in het de-escaleren en goed inschatten van (stressvolle) situaties. Nu [verweerder] door de strafrechter is veroordeeld, staat vast dat de hem verweten gedragingen hem ook zijn toe te rekenen terwijl onvoldoende aanknopingspunten zijn gebleken om aan te nemen dat [verweerder] in hoger beroep zal worden vrijgesproken. Daarom mag de DJI uitgaan van de juistheid van de in de strafzaak vastgestelde feite. Die maken dat van haar niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Deze dient
dan ook
primairte worden ontbonden wegens (ernstig) verwijtbaar handelen (de e-grond).
Subsidiairdient deze op de g-grond te worden ontbonden, omdat er volgens de DJI sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De DJI is alle vertrouwen in [verweerder] verloren en er is geen mogelijkheid meer dat vertrouwen te herstellen. Daarbij is volgens de DJI van belang dat [verweerder] onvoldoende inziet wat de gevolgen zijn van zijn handelen, terwijl dat voor al haar medewerkers helder zou moeten zijn. [verweerder] heeft ook geweigerd de DJI volledige openheid over de gebeurtenissen te geven, bijvoorbeeld door de uitspraak van de strafrechter op haar verzoek met de DJI te willen delen. Al vanaf de periode van de voorlopige hechtenis heeft [verweerder] aangegeven dat hij zeer teleurgesteld is in zijn werkgever en leidinggevende, en dat hij meer begrip en contactpogingen verwacht had in de periode van zijn detentie terwijl [verweerder] ook zelf meermaals heeft aangegeven een vertrouwensbreuk te ervaren. Er is inmiddels door het privé-conflict van [verweerder] een verstoring van de arbeidsrelatie ontstaan, die niet lijkt op te lossen.
Meer subsidiairdient de arbeidsovereenkomst op de h-grond te worden ontbonden, nu deze inhoudsloos is geworden doordat [verweerder] door de (zeer lange) periode van schorsing geen werkzaamheden kan verrichten. Een geweldsdelict in privésfeer is niet verenigbaar met een baan bij de DJI, zodat zij hem niet kan inzetten. [verweerder] heeft al drieënhalf jaar zijn loon doorbetaald gekregen omdat de DJI de uitspraak van de strafrechter heeft afgewacht. Van haar kan niet worden gevergd deze periode te verlengen totdat ook in hoger beroep is beslist. Daarbij komt dat medewerkers van de DJI moeten beschikken over een verzwaarde VOG (een ‘VOG-Politiegegevens’) en zeer aannemelijk is dat [verweerder] door al het gebeurde daarover niet zal beschikken, waardoor het uitvoeren van zijn werk feitelijk onmogelijk is.
Hoewel de DJI meent in de gegeven omstandigheden herplaatsing van [verweerder] niet in rede ligt, nu er sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen, is het wel zo dat zij hem vanaf 2022 heeft begeleid via een loopbaancoach in het kader van herplaatsing buiten de organisatie. Daarmee heeft de DJI, als er hier al een herplaatsingsverplichting op haar zou rusten, voldaan aan haar (inspannings-)verplichting ter zake.
Omdat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] , is er geen aanleiding hem de transitievergoeding toe te kennen, aldus nog steeds de visie van de DJI.
4.3.
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Primair heeft hij gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen omdat sprake is van een opzegverbod en/of de DJI gehandeld heeft in strijd met artikel 21 Rv. Zijn subsidiaire verweer strekt ertoe dat de DJI wordt veroordeeld hem weder te werk te stellen en meer subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, heeft [verweerder] verzocht hem de transitievergoeding van € 8.342,28 bruto toe te kennen, in alle gevallen met veroordeling van de DJI in de kosten van de procedure.
4.4.
Op al hetgeen hij heeft gesteld en wat de DJI (mede in reactie daarop) verder nog heeft aangedragen, wordt hierna, voor zover voor de uitkomst van de belang, teruggekomen.

5.De beoordeling

5.1.
[verweerder] heeft allereerst gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen omdat de DJI heeft gehandeld in strijd met artikel 21 Rv, dat partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Ter zitting heeft zijn gemachtigde verduidelijkt dat dit verweer betrekking heeft op in het verzoekschrift niet vermelde contacten tussen [verweerder] en de aanvankelijk ingeschakelde loopbaanadviseur [persoon C] . In reactie hierop heeft de DJI betwist dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan schending van artikel 21 Rv. De kantonrechter is van oordeel dat, gegeven ook dat partijen zich over die contacten nog op de zitting hebben kunnen uitlaten, het feit dat deze niet in het verzoek zijn vermeld, geen aanleiding vormt daaraan consequenties in de door [verweerder] bedoelde zin, laat staan afwijzing van het verzoek, te verbinden.
5.2.
Verder heeft [verweerder] gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen omdat sprake is van een opzegverbod; hij is namelijk al vanaf 10 juli 2021 arbeidsongeschikt. Ook dit (door de DJI betwiste) verweer kan [verweerder] niet baten. Enerzijds niet omdat de door hem gestelde arbeidsongeschiktheid ten tijde van het indienen van het verzoek dan al meer dan twee jaar had geduurd (artikel 7:670 lid 1 sub a BW) en anderzijds niet omdat uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, niet blijkt dat het verzoek verband houdt met die gestelde arbeidsongeschiktheid (artikel 7:671b lid 6 sub a BW) en overigens evenmin met enig ander opzegverbod.
5.3.
Artikel 7:671b lid 1 BW bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst kan ontbinden als daarvoor – kort gezegd – een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 BW bestaat. Naast deze redelijke grond dient op basis van artikel 7:669 lid 1 BW herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk te zijn of niet in de rede te liggen.
5.4.
De DJI heeft het ontbindingsverzoek primair gegrond op de zogenaamde e-grond, te weten verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daartoe heeft zij – kort gezegd – gesteld dat [verweerder] door het plegen van het geweldsmisdrijf, zoals dat door de strafrechter is vastgesteld, in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende wetten en gedragscodes, wat volgens haar, ook al heeft dit in de privésfeer plaatsgehad, kwalificeert als (ernstig) verwijtbaar handelen. [verweerder] heeft gesteld zich niet te kunnen verenigen met het strafvonnis, reden waarom hij hoger beroep heeft ingesteld. Uit de door hem overgelegde appelschriftuur blijkt dat zijn appel zich richt tegen de bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling en (subsidiair) het verworpen beroep op (putatief) noodweer(exces).
5.5.
Uitgangspunt is dat strafrechtelijke gedragingen die zijn begaan in de privésfeer, geen invloed hoeven te hebben op de arbeidsrechtelijke relatie. Dit kan anders zijn als er een duidelijke relatie bestaat tussen die gedragingen en het werk, onder meer als het gaat om feiten die weliswaar volledig in de privésfeer zijn gepleegd, maar die onverenigbaar zijn met (de aard van) de functie die een werknemer bekleedt.
5.6.
[verweerder] heeft niet zozeer bestreden dat, naar de DJI heeft gesteld en de kantonrechter ook als juist voorkomt, de door strafrechter bewezen geachte poging tot zware mishandeling onverenigbaar is met (de aard van) zijn functie. [verweerder] heeft echter wel gesteld het met het strafvonnis oneens te zijn en daarom hoger beroep te hebben ingesteld. Dat maakt dat er nu geen sprake is van een onherroepelijk strafvonnis, zodat de door de rechter in die procedure bewezen geachte poging tot zware mishandeling door [verweerder] , in deze procedure niet als dwingend bewijs geldt (artikel 161 Rv). Niet uitgesloten is daarom dat [verweerder] , naar hij met zoveel woorden heeft gesteld, op 10 juli 2021 (meer) slachtoffer (dan dader) is geweest. Dat zal het hoger beroep moeten uitwijzen. De kantonrechter ziet echter geen reden om de beslissing van het hof in het hoger beroep af te wachten. Weliswaar strekt het principe dat een ieder vermoed wordt onschuldig te zijn totdat het tegendeel is bewezen, zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid EVRM, zich ook uit tot de burgerlijke rechter, maar de onschuldpresumptie verzet er zich niet tegen dat de burgerlijke rechter zich bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van aangevoerde stellingen mede baseert op overwegingen van de strafrechter in de strafzaak. [1]
5.7.
Zelfs als aangenomen zou worden dat [verweerder] door het hof in het hoger beroep in de strafzaak in het ongelijk gesteld wordt en dus als vaststaand moet worden aangenomen dat hij zich op 10 juli 2021 gewelddadig heeft gedragen, is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een voldragen e-grond. Weliswaar geldt in dat geval dat [verweerder] (bepaald) niet overeenkomstig de voor hem geldende Gedragscode DJI heeft gehandeld, aangezien die regels hem verbieden geweld te gebruiken, maar omdat het handelen die dag geheel buiten de werksituatie en in privétijd heeft plaatsgevonden, kan onder de gegeven omstandigheden niet gezegd worden dat [verweerder] met dat (gestelde) handelen die dag in het kader van de arbeidsverhouding zodanig (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld dat daarom van de DJI in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarop stuit het op de e-grond gedane verzoek dan ook af.
5.8.
Voor dat geval heeft de DJI een beroep gedaan op de g-grond. Voor toewijzing van de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst op deze grond, de redelijke grond bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW, moet er sprake zijn van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding die van dien aard is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij het dienstverband laat voortduren.
5.9.
In dat kader is van belang dat de DJI onbetwist heeft gesteld dat [verweerder] al vanaf de periode van zijn voorlopige hechtenis heeft aangegeven dat hij zeer teleurgesteld is in zijn werkgever en zijn leidinggevende (de heer [persoon D] ), dat hij weinig begrip heeft ervaren en dat hij had verwacht dat tijdens zijn detentie meer contact met hem gezocht was. Dit wijst immers in de richting van een verstoorde arbeidsrelatie. Dat wordt versterkt door de door de DJI als bijlage 15 overgelegde e-mailcorrespondentie van 16 augustus 2024. Daarin schrijft [verweerder] zijn leidinggevende namelijk “
(…) Ik wil tevens niet werken waar ik niet gewild ben of onder een afdelingshoofd die me niet waardeert of rechtvaardig is (…)” en “
We kunnen na mijn zitting een afspraak plannen zodat je me kan ontslaan of een andere werkplek moet aanbieden maar wat de uitslag ook is van mijn zaak ik wil niet meer onder jou werken na jou ongeïnteresseerd gedrag en gebrek aan empathie (…)”. Ook het feit dat (de gemachtigde van) [verweerder] geweigerd heeft de uitspraak van de strafrechter met (de gemachtigde van) de DJI te delen om reden dat er nog geen onherroepelijke veroordeling was (bijlage 7 van de DJI), heeft de arbeidsrelatie naar het oordeel van de kantonrechter bepaald geen goed gedaan, dit bezien tegen de achtergrond dat [verweerder] toen in afwachting van de uitkomst van de strafzaak al meer dan drie jaar met behoud van loon geen werkzaamheden voor de DJI had verricht. Een en ander leidt tot de slotsom dat hier sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie.
5.10.
Ook dan geldt voor de DJI in beginsel de verplichting te onderzoeken of herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn, eventueel met scholing, mogelijk is. Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, blijkt dat daartoe inspanningen door de DJI zijn verricht waarbij ook een loopbaancoach is ingezet. Die inspanningen, wat daarvan ook zij, hebben uiteindelijk niet geleid tot een concreet herplaatsingsaanbod. Een belangrijk euvel in dat kader is dat [verweerder] , naar hij zelf ter zitting ook heeft bevestigd, door het incident van 10 juli 2021 en de daarop gevolgde strafrechtelijke vervolging, waarschijnlijk geen (verzwaarde) VOG zal kunnen krijgen, terwijl die voor het mogen uitvoeren van diverse (passende) functies wel is vereist. Daarbij komt dat [verweerder] volgens zijn toelichting (nog steeds) arbeidsongeschikt is wegens lichamelijke en geestelijke klachten. Dat wettigt de conclusie dat herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn in een andere passende functie niet mogelijk is.
5.11.
Het voorgaande betekent dat het ontbindingsverzoek op de g-grond toegewezen wordt. Aan de meer subsidiair aangevoerde h-grond wordt daarom niet toegekomen.
5.12.
De arbeidsovereenkomst wordt onder toepassing van artikel 7:671b lid 9 BW ontbonden per 1 mei 2025. Er is daarom, los bezien van de vraag of hij daartoe nu feitelijk in staat is, geen grond voor toewijzing van de door [verweerder] verlangde wedertewerkstelling.
5.13.
Op grond van artikel 7:673 lid 1 onder a BW heeft [verweerder] bij ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst op verzoek van de DJI recht op de transitievergoeding. Dat is slechts anders als het einde van de arbeidsrelatie het gevolg is van érnstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] (artikel 7:673 lid 7 onder c BW). Daarvan is hier, zie rechtsoverweging 5.7 hiervoor, geen sprake, waarbij de kantonrechter in zijn overwegingen heeft betrokken dat volgens de wetsgeschiedenis en rechtspraak de lat voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen hoog ligt en daarvan alleen sprake is in uitzonderlijke gevallen. Die hoge lat wordt in dit geval echter niet gehaald. Aan [verweerder] wordt dan ook, zoals door hem voor dit geval verzocht, de wettelijke transitievergoeding toegewezen. Deze laat zich, uitgaande van het onder 3.2 genoemde loon vermeerderd met 16,37% IKB-budget (waarin vakantietoeslag is begrepen), op de voet van artikel 7:673 lid 2 BW berekenen op € 7.763,91 bruto. Dat bedrag wordt hierna toegewezen.
5.14.
De daarover door [verweerder] verzochte wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) wordt overeenkomstig artikel 7:686a lid 1 BW toegewezen vanaf 1 juni 2025.
5.15.
Omdat de transitievergoeding volgens vaste regels wordt berekend en hier wordt toegekend overeenkomstig de door de DJI verstrekte inkomensgegevens, behoeft haar geen termijn te worden gegund het verzoek in te trekken [2] .
5.16.
Gelet op de aard van de procedure en de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren zodat beide partijen ieder de eigen kosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 mei 2025;
- veroordeelt de DJI tot betaling aan [verweerder] van € 7.763,91 bruto aan transitievergoeding, met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW daarover vanaf 1 juni 2025 tot aan de dag van betaling;
- compenseert de kosten van de procedure zodat beide partijen de eigen kosten dragen;
- wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
654

Voetnoten

1.Hof Arnhem- Leeuwarden 8 januari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:116, JAR 2024/102
2.HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1812, JAR 2018/274