ECLI:NL:RBROT:2025:3940

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
10647693 CV EXPL 23-22147
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van de Stichting Naleving Cao voor Uitzendkrachten tegen Fidflex Contracting B.V. en haar bestuurders met betrekking tot bestuurdersaansprakelijkheid en naleving van cao's

In deze zaak vordert de Stichting Naleving Cao voor Uitzendkrachten (SNCU) betaling van achterstallig loon, schadevergoeding en boetes van Fidflex Contracting B.V. en haar bestuurders, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De rechtbank Rotterdam heeft op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarbij de vorderingen deels zijn toegewezen en deels zijn afgewezen. De SNCU stelt dat Fidflex Contracting en haar bestuurders tekort zijn geschoten in de naleving van de cao voor Uitzendkrachten en de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche. De rechtbank oordeelt dat Fidflex Contracting de cao's moet naleven en dat de bestuurders aansprakelijk zijn voor de schulden van Fidflex Foodservices, een andere vennootschap binnen dezelfde groep. De rechtbank legt een dwangsom op voor het niet naleven van de cao's en kent schadevergoedingen toe aan de SNCU en de ex-werknemers van Fidflex Foodservices. De vorderingen van de gedaagden tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst worden afgewezen, en de rechtbank oordeelt dat de bestuurders niet aansprakelijk zijn voor de schulden van Fidflex Contracting zelf, omdat deze vennootschap nog actief is. De proceskosten worden aan de gedaagden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10647693 CV EXPL 23-22147
datum uitspraak: 28 maart 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Naleving Cao voor Uitzendkrachten
vestigingsplaats: Barendrecht
eiser in conventie
verweerder in reconventie
gemachtigde: mr. M.H.D. Vergouwen
tegen
Fidflex Contracting B.V.
vestigingsplaats: Oostflakkee
gedaagde in conventie
eiser in reconventie
gemachtigde: mr. M.C.V. Dornstedt
en
[gedaagde 1]
vestigingsplaats: Oude-Tonge
gedaagde in conventie
eiser in reconventie
gemachtigde: mr. M.C.V. Dornstedt
en
[gedaagde 2]
woonplaats: Oude-Tonge
gedaagde in conventie
eiser in reconventie
gemachtigde: mr. M.C.V. Dornstedt

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie, met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie met vermindering van eis in conventie.
1.2.
Op 9 januari 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Fidflex Contracting B.V., Fidflex C.V. en Fidflex Foodservices B.V. waren allemaal uitzendbureaus binnen dezelfde groep. Alleen Fidflex Contracting is nog actief. Op de overeenkomsten die deze ondernemingen aangingen met werknemers waren steeds de cao voor Uitzendkrachten en de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche van toepassing (hierna: de cao’s). SNCU is opgericht om naleving van die cao’s te bevorderen.
2.2.
Volgens SNCU hebben de drie ondernemingen aan hun werknemers onvoldoende loon betaald. Zij vordert daarom nabetaling van het loon, schadevergoeding en boetes van Fidflex Contracting. Zij vordert ook betaling van de bestuurders van Fidflex Foodservices op grond van bestuurdersaansprakelijkheid: [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Gedaagden zijn het met die vorderingen niet eens. De structuur van de vennootschappen is hieronder afgebeeld.
[afbeelding bedrijfsstructuur]
2.3.
De rechter wijst de vorderingen deels toe en deels af. Zij is namelijk van oordeel dat Fidflex Contracting de cao’s moet nakomen, dat de vaststellingovereenkomst die partijen waren aangegaan niet meer geldt en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders aansprakelijk zijn voor de schulden van Fidflex Foodservices, maar niet voor Fidflex Contracting en Fidflex C.V.. Deze beslissingen worden hierna toegelicht.

3.De vorderingen over en weer

3.1.
SNCU eist, na vermindering van eis, dat:
De vorderingen tegen Fidflex Contracting
I. Fidflex Contracting wordt veroordeeld tot naleving van de cao voor de Uitzendkrachten en de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche indien en voor zover deze algemeen verbindend zijn verklaard, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat zij daarmee vanaf twee weken na betekening van dit vonnis in gebreke is;
II. Fidflex Contracting wordt veroordeeld om € 8.801,71, aan haar (ex-) werknemers te voldoen, zoals vermeld in de rapportage van Normec van 30 april 2020, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat zij daarmee vanaf twee weken na betekening van dit vonnis in gebreke is;
III. Fidflex Contracting wordt veroordeeld om aan de SNCU te voldoen, een bedrag ter hoogte van het niet binnen vier weken nabetaalde deel van de vastgestelde materiele benadeling van € 8.801,71 ten titel van een aanvullende schadevergoeding;
IV. Fidflex Contracting wordt veroordeeld om aan SNCU te voldoen € 9.995,- als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
De vorderingen tegen [gedaagde 2] en zijn holding
V. [gedaagde 2] en zijn holding hoofdelijk worden veroordeeld om € 36.666,-, aan de ex-werknemers Fidflex Foodservices te voldoen, zoals vermeld in de rapportage van Providius van 26 januari 2021, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat zij daarmee vanaf twee weken na betekening van dit vonnis in gebreke is;
VI. [gedaagde 2] en zijn holding hoofdelijk worden veroordeeld om aan de SNCU te voldoen, een bedrag ter hoogte van het niet binnen vier weken nabetaalde deel van de vastgestelde materiele benadeling van € 36.666,- ten titel van een aanvullende schadevergoeding;
VII. [gedaagde 2] en zijn holding hoofdelijk worden veroordeeld om aan SNCU te voldoen € 76.673,73,- als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
VIII. [gedaagde 2] en zijn holding hoofdelijk worden veroordeeld om aan SNCU te voldoen € 5.885,- als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IX.
X. [gedaagde 2] en zijn holding hoofdelijk worden veroordeeld tot nabetaling aan de betrokken werknemers van het (resterende) bedrag van € 5.472,10, zoals toegewezen in het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 1 juni 2018, zulks binnen vier weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
XI. [gedaagde 2] en zijn holding hoofdelijk worden veroordeeld om aan de SNCU te voldoen, een bedrag ter hoogte van het niet binnen vier weken nabetaalde deel van de vastgestelde materiële benadeling van € 5.472,- ten titel van een aanvullende schadevergoeding;
XII. [gedaagde 2] en zijn holding hoofdelijk worden veroordeeld om aan SNCU te voldoen € 39.825,- als schadevergoeding, zoals toegewezen in het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 1 juni 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
XIII.
XIV. [gedaagde 2] en zijn holding [de kantonrechter leest:]
hoofdelijkworden veroordeeld in de buitengerechtelijke kosten van € 2.254,62 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
Gedaagden vorderen dat de opzegging van de vaststellingsovereenkomst wordt vernietigd en dat SNCU wordt veroordeeld om de regeling na te komen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat SNCU daarmee in gebreke blijft, met dien verstande dat het gedaagden wordt toegestaan om de materiële benadeling uiterlijk 1 januari 2024 te voldoen;
3.3.
Partijen vorderen tot slot over en weer dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard en dat de andere partij in de proceskosten wordt veroordeeld.

4.Eventuele schending waarheidsplicht blijft zonder gevolgen

4.1.
Voor zover SNCU in de dagvaarding artikel 21 Rv heeft geschonden door niet alle relevante feiten naar waarheid en volledig op te nemen, bestaat er onvoldoende grond om daaraan gevolgen te verbinden. In hun antwoord hebben gedaagden de feiten kunnen aanvullen en corrigeren. SNCU heeft daarna haar vordering terecht verminderd. Gedaagden zijn daarom niet in hun belangen geschaad.

5.Fidflex Contracting wordt veroordeeld om de cao’s nakomen

5.1.
SNCU vordert in de eerste plaats dat Fidflex Contracting wordt veroordeeld om de cao’s richting haar werknemers na te komen. Deze vordering wordt toegewezen (vordering I). Partijen zijn het erover eens dat de cao’s van toepassing zijn en Fidflex Contracting heeft tegen deze vordering verder geen verweer gevoerd.
5.2.
Aangezien partijen het er ook over eens zijn dat Fidflex Contracting in het verleden de cao niet altijd is nagekomen, acht de kantonrechter een dwangsom gerechtvaardigd. De kantonrechter zal wel bepalen dat Fidflex Contracting alleen een dwangsom verschuldigd zal zijn als sprake is van een voldoende ernstige niet-naleving van de cao. Het is namelijk niet de bedoeling dat Fidflex Contracting steeds een dwangsom verschuldigd zou worden als zij één keer bij één werknemer vergeet het vakantiegeld uit te betalen of als zij bijvoorbeeld een rekenfout maakt. Verder zal de dwangsom worden beperkt tot € 1.000,- per dag en een maximum van € 100.000,- in totaal aan te verbeuren dwangsommen.

6.De vaststellingsovereenkomst bestaat niet meer

6.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst die partijen zijn aangegaan is vervallen, omdat de betalingsregeling niet is nagekomen. Voor zover te gelden heeft dat de overeenkomst niet is vervallen, dan heeft SNCU de overeenkomst mogen ontbinden. De vorderingen van SNCU moeten daarom inhoudelijk worden beoordeeld. De kantonrechter licht deze beslissing hierna toe.
6.2.
Partijen zijn het erover eens dat zij een vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan en dat gedaagden deze vaststellingsovereenkomst niet zijn nagekomen. Gedaagden hebben de afgesproken bedragen niet steeds op tijd betaald en ook tijdens de mondelinge behandeling was nog niet alles voldaan. SNCU heeft weliswaar niet expliciet uitgesproken dat de regeling zou vervallen als gedaagden de regeling niet zouden nakomen, maar gedaagden dienden te begrijpen dat dit de bedoeling was. SNCU heeft immers afstand gedaan van een groot deel van de schadevergoeding en de advocaat van SNCU heeft daarover in een e-mail aan de advocaat van gedaagden geschreven dat SNCU daartoe alleen bereid was
‘indien een integrale betaling van de materiële benadeling heeft plaatsgevonden’. Daar komt bij dat het bij een betalingsregeling gebruikelijk is dat de schuldeiser akkoord gaat op voorwaarde dat als de regeling niet wordt nagekomen, deze komt te vervallen. Gedaagden mochten er daarom niet op vertrouwen dat SNCU ook afstand deed van volledige schadevergoeding als de ‘materiële benadeling’ niet volledig en op tijd betaald zou worden.
6.3.
Bovendien, ook als dit niet was overeengekomen, dan zou SNCU het recht hebben om de overeenkomst te ontbinden [1] . Het wettelijke ontbindingsrecht geldt immers ook voor vaststellingsovereenkomsten en aan alle wettelijke eisen voor ontbinding is voldaan. Gedaagden zijn tekortgekomen in de nakoming van die overeenkomst en zij zijn inmiddels met betaling in verzuim. Uit de correspondentie, en op zijn minst uit de dagvaarding, dienden gedaagden af te leiden dat SNCU de overeenkomst wilde ontbinden.

7.De tegenvordering van gedaagden wordt afgewezen

7.1.
Aangezien hiervoor is geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst is vervallen, wordt de tegenvordering tot vernietiging van de opzegging en tot nakoming van de regeling afgewezen.

8.Fidflex Contracting moet de werknemers nabetalen

8.1.
De vorderingen van SNCU om binnen vier weken € 8.801,71 aan de werknemers te betalen en om – als dit niet lukt – het nog niet betaalde deel hiervan aan SNCU te betalen als schadevergoeding wordt toegewezen (vorderingen II en III). Fidflex Contracting heeft tegen deze vorderingen verder geen verweer gevoerd. Wel wordt de dwangsom lager vastgesteld en wordt de dwangsom gemaximeerd.
8.2.
Ook de gevorderde boete van € 9.995,- wordt toegewezen (vordering IV). Er bestaat geen goede reden om deze boete te matigen, want het opleggen van deze boete en de hoogte daarvan is niet onaanvaardbaar. Fidflex Contracting heeft ruim voldoende tijd gehad om haar werknemers te betalen waar zij recht op hebben. Nu zij dat nog steeds niet heeft gedaan, is deze boete gerechtvaardigd.

9.[gedaagde 2] en zijn holding zijn aansprakelijk voor Fidflex Foodservices

9.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn als bestuurders aansprakelijk voor de schulden van Fidflex Foodservices omdat zij naar het oordeel van de rechter hebben toegelaten dat Fidflex Foodservices haar verplichtingen niet is nagekomen en geen verhaal heeft kunnen bieden. Deze beslissing wordt hierna toegelicht.
9.2.
Partijen zijn het erover eens dat SNCU Fidflex Foodservices voor het eerst heeft aangeschreven in 2018. Vanaf dat moment dienden haar bestuurders rekening zonder meer te houden met een eventuele plicht tot nabetaling van het loon. Daarbij wordt opgemerkt dat Fidflex Foodservices een eigen verplichting had om het correcte loon conform de cao uit te betalen en dat zij daarop in beginsel niet eerst gewezen hoeft te worden door SNCU. Partijen zijn het er ook over eens dat Fidflex Foodservices daarna per 1 januari 2019 haar activiteiten heeft beëindigd. Drie jaar later is Fidflex Foodservices opgeheven bij gebrek aan baten.
9.3.
Gedaagden hebben in deze procedure toegelicht dat de reden van het beëindigen van de activiteiten van Fidflex Foodservices niets te maken had met een eventuele vordering van SNCU maar bedoeld was om de bedrijfsvoering efficiënter te maken. Op grond hiervan zijn haar werknemers ondergebracht bij Contracting. Waar het echter om gaat is hoe de financiële afwikkeling heeft plaatsgevonden. Voor zover er nog vermogen in Fidflex Foodservices aanwezig was, diende dit naar het oordeel van de kantonrechter te worden gebruikt om de vorderingen van SNCU te betalen. Dit geldt hier in het bijzonder omdat er een nauwe band bestond tussen Fidflex Foodservices en Fidflex Contracting en de opdrachten en werknemers - met wie een uitzendbureau haar geld verdient – kennelijk zomaar zijn overgezet naar een andere vennootschap. Uit de redelijkheid en billijkheid volgt dat onder die omstandigheden van Fidflex Contracting verwacht mag worden dat zij nog lopende aanspraken overneemt dan wel een vergoeding betaalt. Van [gedaagde 2] en zijn holding had in deze procedure op zijn minst verwacht mogen worden dat zij inzicht zouden gegeven in de financiële afwikkeling van Fidflex Foodservices. Nu zij dat niet hebben gedaan, gaat de kantonrechter ervan uit dat Fidflex Foodservices bij een deugdelijke financiële afwikkeling voldoende middelen zou hebben gehad om het loon van de werknemers te betalen. [gedaagde 2] en zijn holding vallen daarvan een persoonlijk ernstig verwijt te maken, wat tot gevolg heeft dat zij tegenover de werknemers onrechtmatig hebben gehandeld en dus voor de daardoor ontstane schade aansprakelijk zijn. [2]
9.4.
Omdat gedaagden geen enkel inzicht hebben gegeven in de financiële afwikkeling van Fidflex Foodservices, gaat de kantonrechter ervan uit dat zowel het loon als de boetes betaald hadden kunnen worden als Fidflex Foodservices deugdelijk was vereffend. [gedaagde 2] en zijn holding zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor alle schulden van Fidflex Foodservices. Vorderingen V, VI, VII en VIII worden daarom toegewezen. Wel ziet de kantonrechter grond om de gefixeerde boete van € 100.000,00 te matigen – althans te oordelen dat deze ten opzichte van Fidflex Foodservices zou zijn gematigd - tot een bedrag van € 30.000,00. Vaststaat immers dat gedaagden uiteindelijk wel hebben meegewerkt aan het onderzoek. Daarbij komt dat Fidflex Foodservices per 1 januari 2019 haar activiteiten volledig heeft gestaakt. Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter het opleggen van de maximale boete van € 100.000,00 onaanvaardbaar. Rekening houdend met het bedrag dat gedaagden al hebben betaald, komt dit uit op een bedrag van nog € 6.673,73. Verder wordt de dwangsom (vordering V) lager vastgesteld en wordt de dwangsom gemaximeerd.
9.5.
Vordering VI wordt afgewezen, omdat SNCU niets heeft gesteld om deze vordering te onderbouwen. Op grond waarvan Fidflex Foodservices een aanvullende schadevergoeding aan SNCU zou moeten betalen, als het loon niet op tijd aan de werknemers wordt nabetaald, heeft SNCU dus niet uitgelegd. Zonder enige toelichting valt niet in te zien waarom SNCU in dat geval de gevorderde schade zou lijden.
9.6.
[gedaagde 2] en zijn holding worden hoofdelijk veroordeeld. Dat betekent dat SNCU hen beide voor het gehele bedrag kan aanspreken, maar dat als een van hen iets betaalt, de ander daardoor wel wordt bevrijd.

10.[gedaagde 2] en zijn holding zijn niet aansprakelijk voor Fidflex Contracting

10.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn niet aansprakelijk voor de schulden van Fidflex Contracting omdat SNCU niet heeft gesteld dat Fidflex Contracting geen verhaal zal kunnen bieden. Fidflex Contracting is - anders dan Fidflex Foodservices – immers nog actief. Daarom is niet voldaan aan de vereisten voor bestuurdersaansprakelijkheid zoals gegeven door de Hoge Raad. SNCU zou bovendien geen schade lijden zolang Fidflex Contracting in staat blijkt de vorderingen volledig te kunnen voldoen. De vorderingen X en XI worden daarom afgewezen.
10.2.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat [gedaagde 2] en zijn holding mogelijk wel kunnen aansprakelijk zijn als op enig moment wel zal blijken dat Fidflex Contracting geen verhaal zal kunnen bieden. Een dergelijke vordering zal dan echter opnieuw voorgelegd moeten worden aan de rechter.

11.[gedaagde 2] en zijn holding zijn niet aansprakelijk voor Fidflex C.V.

11.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn niet aansprakelijk voor de schulden van Fidflex C.V.. Fidflex C.V. was een commanditaire vennootschap. Een commanditaire vennootschap heeft geen bestuurders. Van directe bestuurdersaansprakelijkheid kan daarom geen sprake zijn. Als SNCU heeft bedoeld dat Fidflex Contracting als beherend vennoot hoofdelijk aansprakelijk is en [gedaagde 2] en zijn holding als bestuurders van Fidflex Contracting aansprakelijk zijn, strandt haar vordering om dezelfde reden als hiervoor genoemd onder 10.1. Vordering XII wordt daarom afgewezen.

12.[gedaagde 2] en zijn holding moeten buitengerechtelijke kosten vergoeden

12.1.
[gedaagde 2] en zijn holding hebben geen verweer gevoerd tegen de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Vanwege de buitengerechtelijke werkzaamheden die SNCU heeft verricht, heeft zij op grond van artikel 6:96 lid 2 BW recht op een vergoeding. Vordering XIV wordt daarom toegewezen.

13.Gedaagden moeten de proceskosten betalen

13.1.
De proceskosten komen zowel in conventie als in reconventie voor rekening van gedaagden, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die gedaagden aan SNCU moeten betalen op € 136,42 aan dagvaardingskosten, € 1.384,- aan griffierecht, € 2.037,50,- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 815,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 3.692,92. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

14.Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad

14.1.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat SNCU dat eist en gedaagden daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

15.De beslissing

De kantonrechter:
15.1.
veroordeelt Fidflex Contracting tot naleving van de cao voor de Uitzendkrachten en de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche voor zover deze algemeen verbindend zijn verklaard, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat zij daarmee vanaf twee weken na betekening van dit vonnis in gebreke is wegens een voldoende ernstige niet nakoming met een maximum van € 100.000,-;
15.2.
veroordeelt Fidflex Contracting om € 8.801,71 aan haar (ex-) werknemers te voldoen, zoals vermeld in de rapportage van Normec van 30 april 2020, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat zij daarmee vanaf twee weken na betekening van dit vonnis in gebreke is met een maximum van € 10.000,-;
15.3.
veroordeelt Fidflex Contracting om aan de SNCU te voldoen, een bedrag ter hoogte van het niet binnen vier weken nabetaalde deel van de vastgestelde materiele benadeling van € 8.801,71 zoals hiervoor genoemd onder 15.2;
15.4.
veroordeelt Fidflex Contracting om aan SNCU te voldoen € 9.995,- met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
15.5.
veroordeelt [gedaagde 2] en zijn holding hoofdelijk om € 36.666,- aan de ex-werknemers Fidflex Foodservices te voldoen, zoals vermeld in de rapportage van Providius van 26 januari 2021, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat zij daarmee vanaf twee weken na betekening van dit vonnis in gebreke is met een maximum van € 20.000,-;
15.6.
veroordeelt [gedaagde 2] en zijn holding hoofdelijk om aan SNCU te voldoen € 6.673,73,- als schadevergoeding, met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
15.7.
veroordeelt [gedaagde 2] en zijn holding hoofdelijk om aan SNCU te voldoen € 5.885,- als schadevergoeding, met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
15.8.
veroordeelt [gedaagde 2] en zijn holding hoofdelijk in de buitengerechtelijke kosten van € 2.254,62, met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
I.
15.9.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van SNCU worden begroot op € 3.285,42;
15.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
15.11.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
371

Voetnoten

1.Artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek
2.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen)