Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 maart 2025 in de zaak tussen
[Verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster
De Nederlandsche Bank N.V., verweerster (DNB),
Procesverloop
Overwegingen
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter miskent verzoekster hiermee dat DNB aan het verbodsbesluit ten grondslag heeft gelegd dat zij artikel 105, tweede lid, van de Pw heeft overtreden. Het betoog van verzoekster kan reeds hierom niet slagen. Ook de stelling van verzoekster dat zij het verbod niet heeft overtreden, kan niet tot een ander oordeel leiden. Dit betoog mist namelijk relevantie en de voorzieningenrechter stelt vast dat DNB dit ook niet aan verzoekster heeft tegengeworpen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat dat DNB de door de wetgever beoogde doelen van openbaarmaking kenbaar bij het bestreden besluit heeft betrokken. DNB heeft zich hierbij terecht op het standpunt gesteld dat de maatschappelijke belangen bij openbaarmaking zo zwaar wegen dat publicatie niet hoeft te worden uitgesteld of geanonimiseerd hoeft plaats te vinden. De door verzoekster aangedragen feiten en omstandigheden vormen geen aanleiding voor een andere conclusie.
Niet is gebleken dat DNB op enig moment uitlatingen heeft gedaan waaruit verzoekster kon of mocht afleiden dat niet zou worden overgegaan tot openbaarmaking van het verbodsbesluit. De voorzieningenrechter volgt verzoekster tot slot niet in het standpunt dat DNB haar had moeten wijzen op de mogelijkheid om de voorgenomen CWO in te trekken teneinde te voorkomen dat een eventueel verbod daartoe openbaar zou worden gemaakt. DNB heeft zich hierover terecht op het standpunt gesteld dat verzoekster een professionele partij is en dat het op haar weg ligt om zich (te laten) informeren over mogelijke gevolgen van een procedure. Het voorgaande kan niet leiden tot de conclusie dat DNB aanleiding had moeten zien om de openbaarmaking uit te stellen of in geanonimiseerde vorm te laten plaatsvinden.