ECLI:NL:RBROT:2025:3792

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
11429838 VZ VERZ 24-10063
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en vernietiging daarvan in een arbeidsovereenkomst met een werkneemster die beschuldigd wordt van fraude met cadeaubonnen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever, VANAD Contact Centers Nederland B.V. De werkneemster was sinds 2020 in dienst als klantexpert en werd op 2 oktober 2024 op staande voet ontslagen wegens vermeende fraude met cadeaubonnen. De werkgever stelde dat de werkneemster twee keer had aangegeven dat de cadeaubonnen geen saldo hadden, terwijl dit volgens de werkgever niet het geval was. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet onverwijld had gehandeld. De rechter concludeerde dat de werkgever op het moment van ontslag al op de hoogte was van de feiten en dat er geen dringende reden was voor het ontslag. De kantonrechter vernietigde het ontslag en oordeelde dat de werkneemster recht had op wedertewerkstelling en doorbetaling van haar loon vanaf de datum van ontslag. De werkgever werd ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure bij ontslag op staande voet, waarbij de werkgever moet voldoen aan strikte eisen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11429838 VZ VERZ 24-10063
datum uitspraak: 25 maart 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[naam werkneemster](hierna: ‘werkneemster’),
woonplaats: [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
verzoekster,
gemachtigde: mr. V.G. Baran,
tegen
VANAD Contact Centers Nederland B.V.(hierna: ‘werkgever’),
vestigingsplaats: Capelle aan den IJssel,
verweerster,
gemachtigde: mr. R.H. Stam.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van werkneemster, ontvangen op 4 december 2024, met bijlagen;
  • het verweerschrift van werkgever, ontvangen op 17 februari 2025, met bijlagen;
  • de e-mail van werkneemster van 18 februari 2025, met bijlagen.
1.2.
Op 24 februari 2025 is de zaak op een zitting besproken. Daarbij waren partijen en hun gemachtigden aanwezig, namens werkgever mevrouw [persoon A] (bedrijfsjurist) en mevrouw [persoon B] (teamleider). De zaak is aangehouden zodat partijen hun geschil samen konden oplossen. Dit is niet gelukt.

2.Het geschil

2.1.
Werkneemster is sinds 2020 als klantexpert in dienst van werkgever. Haar loon is
€ 1.345,04 bruto per maand.
2.2.
Werkgever heeft werkneemster op 2 oktober 2024 op staande voet ontslagen. In een e-mail van die datum aan werkneemster en haar gemachtigde staat:
Het onderwerp is u beiden voldoende bekend. We hebben u en uw cliënte tot tweemaal toe uitgenodigd voor een gesprek. Fysiek dan wel digitaal. Vervolgens heb ik u nog in de gelegenheid rond 14.00 uur gesteld om met u cliënte te overleggen en ons voor 17.00 uur van een verklaring te voorzien. Uw cliënte betwist alles en dat is ook een verklaring. Het enige dat ontbreekt aan ons verhaal is de schriftelijke bevestiging van Bol.com. Deze wijkt niet af van hetgeen ik u eerder mededeelde. De tweede en derde bon zijn door hetzelfde account verzilverd. Zij heeft bevestigd de derde bon verzilverd te hebben. Uw cliënte is derhalve bij deze op staande voet ontslagen en de schriftelijke bevestiging ontvangt zowel u als uw cliënte morgen. We hebben u al in augustus op de hoogte gebracht dat wij fraude met cadeaubonnen vermoedde. U heeft daar nimmer op gereageerd. Wij hadden zowel u als uw cliënte graag in een persoonlijk gesprek hoor en wederhoor willen geven. Afgelopen week is uw cliënte wederom niet verschenen op een afspraak met de bedrijfsarts zonder tegenbericht. Gezien alle omstandigheden, niet bereikbaar zijn, niet verschijnen op afspraken met de arbodienst, stelselmatig niet houden aan gemaakte afspraken met haar leidinggevenden en dit is al meerdere keren gebeurd, hebben wij geen andere keuze. De fraude met de bonnen is in dat licht de bekende druppel al is het feit alleen al een reden voor ontslag op staande voet.
2.3.
Werkgever schrijft in een brief van 3 oktober 2024 aan werkneemster:
In vervolg op onze email van 2 oktober jl. aan jou en jouw advocaat, heer Baran, bevestigen wij je nogmaals het aan jou gegeven ontslag op staande voet op 2 oktober 2024 wegens fraude met bol.com cadeaukaarten.
Wij hebben je tot driemaal een cadeaukaart gemaild omdat je stelde dat de verstrekte kaarten geen waarde hadden. In al die jaren is het binnen onze organisatie nog nooit voorgekomen dat er cadeaukaarten zonder saldo zijn verstrekt. Wij hebben uiteraard contact opgenomen met bol.com maar zij konden ons in eerste instantie na herhaaldelijke verzoeken geen informatie verstrekken i.v.m. privacy. Uiteindelijk is er vanuit de directie van VANAD Engage schriftelijk een verzoek gedaan aan de directie van bol.com om informatie te verstrekken. Dit heeft uiteindelijk mondelinge informatie opgeleverd die wij afgelopen donderdag schriftelijk bevestigd hebben gekregen per mail.
Vrijdag hebben wij jou en de heer Baran uitgenodigd voor een gesprek voor hoor en wederhoor. De reactie van de heer Baran was dat je om medische redenen niet in staat was om te komen. Echter ontvangen wij geen enkele onderbouwing waaruit dat zou blijken. Vervolgens hebben we om je tegemoet te komen het voorstel gedaan om via teams hoor en wederhoor te doen. Ook dat aanbod is niet geaccepteerd. Uiteindelijk heeft de heer Baran ons, 1 minuut voor de door ons gestelde deadline om alsnog opheldering te geven, aangegeven dat je alles betwist. Voor ons was er derhalve geen enkele andere mogelijkheid meer dan ontslag op staande voet.
Dit besluit is door ons genomen, rekening houdende met alle omstandigheden van het geval, zoals leeftijd, lengte dienstverband, functioneren, eerdere officiële waarschuwingen, privé omstandigheden, stelselmatig niet houden aan gemaakte afspraak met ons dan wel de arbodienst.
2.4.
Werkneemster verzoekt:
primair:
1. het ontslag op staande voet te vernietigen;
2. werkgever te verplichten haar weer aan het werk te laten gaan, rekening houdend met de beperkingen die volgen uit haar arbeidsongeschiktheid, met een dwangsom van € 2.000,00 voor iedere dag dat werkgever zich niet aan deze veroordeling houdt;
3. werkgever te veroordelen haar haar loon vanaf 2 oktober 2024 te betalen, met wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW;
subsidiair:
4. een billijke vergoeding van € 34.863,44 bruto;
5. een vergoeding voor onregelmatige opzegging van € 2.858,43 bruto;
6. een transitievergoeding van € 2.017,56 bruto;
primair en (meer) subsidiair:
7. als de arbeidsovereenkomst geëindigd is door het ontslag op staande voet, een transitievergoeding van € 2.017,56 bruto;
8. rente over de toe te wijzen bedragen;
9. veroordeling van werkgever in de proceskosten.
2.5.
Werkgever voert verweer.
2.6.
Is dit voor de beoordeling van belang, dan wordt hierna ingegaan op wat partijen naar voren brengen.

3.De beoordeling

voorlopige voorziening
3.1.
Werkneemster vraagt ook om een voorlopige voorziening. Dit verzoek hoeft echter niet besproken te worden omdat in deze beschikking meteen een eindoordeel gegeven wordt.
ontslag op staande voet
3.2.
Een ontslag op staande voet moet aan drie vereisten voldoen: (1) er moet een dringende reden voor zijn, (2) op grond van die dringende reden moet onverwijld worden opgezegd, onder (3) gelijktijdige mededeling van die dringende reden aan de werknemer. Een ontslag op staande voet is een ultimum remedium. Omdat een ontslag op staande voet voor een werknemer verstrekkende gevolgen heeft, mag dit alleen bij uitzondering worden gegeven.
3.3.
Wat opvalt in deze zaak, is dat werkgever werkneemster per e-mail van 2 oktober 2024 op staande voet ontslaat, in die e-mail een aantal concrete redenen voor het ontslag benoemt en aankondigt dat zij de volgende dag de schriftelijke bevestiging zal krijgen. In de ontslagbrief van 3 oktober 2024 noemt werkgever als reden voor het ontslag op staande voet uitsluitend de fraude met de Bol-bonnen. Dit terwijl in de e-mail een dag eerder de volgende redenen staan voor het ontslag op staande voet:
Afgelopen week is uw cliënte wederom niet verschenen op een afspraak met de bedrijfsarts zonder tegenbericht. Gezien alle omstandigheden, niet bereikbaar zijn, niet verschijnen op afspraken met de arbodienst, stelselmatig niet houden aan gemaakte afspraken met haar leidinggevenden en dit is al meerdere keren gebeurd, hebben wij geen andere keuze. De fraude met de bonnen is in dat licht de bekende druppel al is het feit alleen al een reden voor ontslag op staande voet.
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat ook de ontslagredenen die worden genoemd in de e-mail van 2 oktober 2024 mede ten grondslag zijn gelegd aan het ontslag op staande voet en dus ook moeten voldoen aan bovengenoemde vereisten.
3.5.
De voornaamste reden voor het ontslag op staande voet, die zowel blijkt uit de e-mail van 2 oktober 2024 als de brief van 3 oktober 2024, is fraude met cadeaubonnen. Wat dit betreft is de kantonrechter van oordeel dat aan (in ieder geval) één vereiste voor een ontslag op staande voet niet is voldaan, namelijk dat werkgever onverwijld moet handelen. Onder onverwijld moet begrepen worden dat de werkgever op het moment dat hem duidelijk wordt dat er iets aan de hand kan zijn, voortvarend op zoek moet gaan naar een antwoord op de vraag of er daadwerkelijk reden is voor een ontslag op staande voet en op het moment dat het antwoord is gevonden, onverwijld moet ontslaan. Dat is in deze zaak niet gebeurd.
3.6.
Werkneemster krijgt op 2 augustus 2024 van werkgever, omdat zij vier jaar in dienst is, een cadeaubon van Bol van 10 euro. Werkneemster meldt op 3 augustus 2024 dat de kaart niet werkt en werkgever geeft haar vervolgens op 5 augustus 2024 een nieuwe bon. Ook die bon werkt niet, meldt werkneemster op 6 augustus 2024, waarna zij diezelfde dag nog een nieuwe, een derde, bon krijgt. ‘Deze code werkt inderdaad’, schrijft werkneemster op 7 augustus 2024. Werkgever schrijft onder nummer 12 van haar verweerschrift dat zij het wel ‘heel opmerkelijk’ vond, een tweede bon die (ook) niet werkt. Zij neemt daarom naar eigen zeggen kort na 7 augustus 2024 (meerdere keren) telefonisch contact op met Bol. Bol reageert terughoudend op de vragen van werkgever, in verband met de privacy. Het duurt vervolgens drie weken voordat werkgever op 28 augustus 2024 een brief naar Bol stuurt (bijlage 3 verweerschrift). Werkgever schrijft in deze brief onder andere:
Vanuit de afdeling People Culture & Development is er contact opgenomen met de klantenservice van bol.com en de klantenservice deelde mee dat er wel waarde op de kaarten stond en dat deze gebruikt zijn. In verband met privacy kon niet medegedeeld worden wie de kaarten had verzilverd. Wel kon aangegeven worden dat de cadeaukaarten niet op naam van [werkneemster] waren verzilverd. Daarnaast kon aangegeven worden dat de tweede en derde cadeaubon onder dezelfde naam waren verzilverd. Wij zouden graag de informatie ontvangen wie de kaarten heeft verzilverd om indien noodzakelijk verder onderzoek te kunnen doen.
3.7.
Werkgever stelt zich op het standpunt dat werkneemster op 7 augustus 2024 (‘Deze code werkt inderdaad’) gezegd heeft de derde bon verzilverd te hebben. Omdat de tweede en de derde bon door dezelfde persoon verzilverd zijn, moet werkneemster betrokken geweest zijn bij het verzilveren van de tweede bon én de derde bon, aldus werkgever. Los van of dit al dan niet waar is (werkneemster stelt dat zij alleen heeft getest of de bon saldo had, maar hem niet heeft verzilverd): dit wist werkgever dus al op 28 augustus 2024. Het kan zijn dat het even duurde voor Bol op de brief van werkgever reageerde, maar niettemin zijn er na 28 augustus 2024 vier weken verstreken voor Bol op 25 september 2024 (opnieuw) bevestigde dat de tweede bon en derde bon door dezelfde persoon verzilverd zijn en daarna duurde het weer een week (tot 2 oktober 2024) tot werkgever werkneemster op staande voet ontslagen heeft. Als werkgever, voordat zij werkneemster wilde confronteren met haar bevindingen, op een schriftelijke reactie van Bol wilde wachten, dan begrijpt de kantonrechter niet waarom die schriftelijke bevestiging (e-mail van Bol van 25 september 2024) niet met werkneemster is gedeeld. Haar advocaat heeft daar ook uitdrukkelijk om verzocht in de dagen voordat het ontslag op staande voet werd verleend. Ín het kader van hoor- en wederhoor mocht van werkgever worden verlangd om deze informatie met werkneemster te delen.
3.8.
Alles bij elkaar genomen, is van een onverwijld, voldoende voortvarend onderzoek geen sprake geweest. Bovendien wist werkgever op 28 augustus 2024 alles al wat zij uiteindelijk op 2 oktober 2024 ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag op staande voet. Aan die eis voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is niet voldaan. Het ontslag op staande voet wordt daarom vernietigd. Wat de kwestie met de bonnen inhoudelijk betreft wordt opgemerkt dat het uiteraard opvallend is dat werkneemster zegt dat de eerste twee bonnen niet werkten, terwijl Bol meedeelt dat deze bonnen wel degelijk verzilverd zijn. Of daadwerkelijk sprake is van fraude, door werkneemster, staat echter niet onomstotelijk vast. Dit volgt niet uit de door Bol gegeven informatie, omdat daaruit blijkt dat het in elk geval niet werkneemster is geweest die de drie bonnen heeft verzilverd. Omdat ontslag op staande voet een zwaar middel is en dat waar werkgever werkneemster van verdenkt dus niet onomstotelijk vaststaat, had deze kwestie ook op inhoudelijke gronden niet tot ontslag op staande voet kunnen leiden.
3.9.
De kantonrechter merkt ten overvloede nog het volgende op. Werkgever noemt in haar e-mail van 2 oktober 2024 ook nog een aantal andere ontslagredenen. Deze redenen kunnen op zichzelf en in combinatie met elkaar ook niet tot ontslag op staande voet leiden. Dat werkneemster in de week voor 2 oktober 2024 zonder tegenbericht niet verscheen op een afspraak bij de bedrijfsarts, bleek op de zitting niet te kloppen. Werkneemster heeft die afspraak aantoonbaar geprobeerd te verzetten, zo bleek uit de e-mailwisseling met de Arbodienst. De overige redenen in de ontslagmail (niet bereikbaar zijn, niet verschijnen op afspraken met de arbodienst, het stelselmatig niet houden aan gemaakte afspraken met leidinggevenden) zijn door werkgever in deze procedure niet onderbouwd en bovendien is het ontslag op staande voet voor wat deze verwijten betreft ook niet onverwijld gegeven. In dit verband merkt de kantonrechter op dat het op de weg van de werkgever, die de bewijslast heeft van de dringende reden voor ontslag op staande voet, ligt om de ontslagredenen wel deugdelijk te onderbouwen.
wedertewerkstelling
3.10.
Het ontslag op staande voet wordt vernietigd. Werkneemster is dus nog in dienst bij werkgever. Het verzoek om wedertewerkstelling is daarom toewijsbaar, met inachtneming van de beperkingen die volgen uit de arbeidsongeschiktheid van werkneemster. Werkgever schrijft weliswaar dat werkhervatting ondenkbaar is en dat haar vertrouwen in werkneemster weg is, maar werkneemster is als gevolg van de vernietiging van het ontslag op staande voet nog in dienst bij werkgever. Als werkgever, voor het geval het ontslag op staande voet geen stand zou houden, een einde aan de arbeidsovereenkomst had willen laten maken, had zij in deze procedure een voorwaardelijk ontbindingsverzoek kunnen indienen. Dat heeft zij echter niet gedaan. Overigens verklaarde de gemachtigde van werkgever hierover desgevraagd dat werkgever vond dat het ontslag op staande voet zo sterk was, dat een voorwaardelijk ontbindingsverzoek niet nodig was. Wat hiervan ook zij, nu de arbeidsovereenkomst nog bestaat heeft werkneemster in de gegeven omstandigheden recht op tewerkstelling.
3.11.
Door het feit dat werkneemster (mogelijk nog) arbeidsongeschikt is, moeten partijen met elkaar in overleg over hoe zij de re-integratie vorm gaan geven. Het opleggen van een dwangsom is onder die omstandigheid niet aan de orde.
loon en wettelijke verhoging
3.12.
Werkneemster vraagt ook om doorbetaling van loon vanaf 2 oktober 2024. Ook dit verzoek is toewijsbaar. Werkgever wijst onder punt 14 van haar pleitnota op de opgelegde loonstop en het oordeel daarover van de kantonrechter in kort geding, vonnis van 24 oktober 2024 [1] . Werkgever stelt zich in dit verband, naar de kantonrechter begrijpt, op het standpunt dat hieruit volgt dat werkneemster hoe dan ook geen recht heeft op loon. De kantonrechter deelt dit standpunt niet. Een kortgedingvonnis heeft geen bindende kracht voor de rechter in een bodemprocedure. Het kortgedingvonnis – waartegen werkneemster ook hoger beroep heeft ingesteld – gaat overigens ook niet over het ontslag op staande voet dat in deze zaak aan de orde is, maar over een loonstop per 20 juni 2024 vanwege het niet en/of onvoldoende meewerken aan re-integratie. Werkneemster vordert in deze zaak ook geen loon vanaf de loonstop, maar vanaf het ontslag op staande voet. De reden waarom werkneemster sinds 2 oktober 2024 geen loon meer betaald krijgt, is het ontslag op staande voet. Uit de door werkneemster overgelegde second opinion van 3 december 2024 (bijlage 16) blijkt ook dat zij om medische redenen arbeidsongeschikt was en volgens de second opinion van de bedrijfsarts in elk geval niet in staat was om te beginnen met stapsgewijze werkhervatting op 9 juli 2024. Deze second opinion was er nog niet op het moment dat de kantonrechter in kort geding uitspraak deed.
3.13.
Als in de gegeven situatie al zou kunnen worden betoogd dat van werkneemster mag worden verlangd dat zij een deskundigenoordeel in het geding had gebracht (werkgever stelt dit overigens niet), geldt dat uit artikel 7:629a lid 2 Burgerlijk Wetboek volgt dat dit in de gegeven situatie niet zo is. Werkgever stelt zich in dit verband niet op het standpunt dat de arbeidsongeschiktheid van werkneemster nog wordt betwist. De loonvordering is in het verweerschrift uitsluitend betwist met het verweer dat sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Dit maakt dat het overleggen van een deskundigenverklaring in deze zaak in redelijkheid niet van werkneemster kan worden gevergd. De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek te matigen tot 20%. De wettelijke rente is op de wet gegrond en toewijsbaar.
(meer) subsidiair
3.14.
Het ontslag op staande voet wordt vernietigd. De arbeidsovereenkomst bestaat dus nog. De (meer) subsidiaire verzoeken om verschillende vergoedingen hoeven daarom niet te worden besproken.
proceskosten
3.15.
Werkgever krijgt ongelijk. Zij moet daarom de proceskosten betalen. Die kosten bestaan aan de kant van werkneemster uit € 87,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris voor haar gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Dit is bij elkaar € 1.036,00. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking door een deurwaarder uitgereikt moet worden.
uitvoerbaar bij voorraad
3.16.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat als deze zaak aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter afgedwongen kan worden dat aan de veroordelingen in deze beschikking wordt voldaan.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
vernietigt het ontslag op staande voet dat werkgever op 2 oktober 2024 aan werkneemster gegeven heeft;
4.2.
veroordeelt werkgever tot wedertewerkstelling van werkneemster, met inachtneming van de beperkingen die volgen uit haar arbeidsongeschiktheid;
4.3.
veroordeelt werkgever om aan werkneemster haar loon te betalen, vanaf 2 oktober 2024 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, met wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek van 20%, een en ander met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf het moment waarop een bepaald bedrag opeisbaar wordt tot het moment waarop dat bedrag volledig is betaald;
4.4.
veroordeelt werkgever in de proceskosten, aan de kant van werkneemster begroot op een bedrag van € 1.036,00;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst wat meer of anders is verzocht af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
686

Voetnoten

1.Kantonrechter Rotterdam 24 oktober 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:13550