ECLI:NL:RBROT:2025:3664

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
ROT 23/7359
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete voor overtreding van de Wet Dieren in slachthuis wegens niet onmiddellijk verwijderen van fecale bezoedeling

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete voor overtreding van de Wet Dieren. De zaak betreft een boete van € 2.500,- die aan eiseres is opgelegd door verweerder, naar aanleiding van een inspectie door de NVWA op 1 november 2022. Tijdens deze inspectie werd geconstateerd dat een varkenskarkas zichtbaar verontreinigd was met fecale stoffen, wat in strijd is met de hygiënevoorschriften van de Wet Dieren en de bijbehorende Europese verordening. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de boete, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigden van verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de boete terecht is opgelegd, omdat de verontreiniging niet onmiddellijk is verwijderd, wat in strijd is met de geldende hygiënevoorschriften. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de bezoedeling na de laatste slachthandeling is ontstaan. De rechtbank oordeelt dat eiseres verantwoordelijk is voor de hygiëne in haar slachthuis en dat de aanwezigheid van NVWA-medewerkers haar niet ontslaat van deze verantwoordelijkheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7359

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.T.M. Peters),
en
[verweerder] ,verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. van der Bij en mr. M. Kool).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete voor overtreding van de Wet dieren. Met het primaire besluit van 31 maart 2023 (het boetebesluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 2.500,-.
1.1.
Met het bestreden besluit van 27 september 2023 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het boetebesluit ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [persoon A] namens eiseres en de gemachtigden van verweerder. Tevens was aanwezig [persoon B] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Op 1 november 2022 heeft een toezichthouder van de NVWA een inspectie uitgevoerd bij het door eiseres geëxploiteerde slachthuis. De bevindingen van de toezichthouder zijn vastgelegd in een rapport van bevindingen van 23 maart 2023 (het rapport). Op basis daarvan heeft verweerder de boete opgelegd.
2.1.
In het rapport heeft de toezichthouder, voor zover hier van belang, het volgende beschreven:

Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 1 november 2022, omstreeks 21:30 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: [persoon C] , leidinggevende slachthal.
Tijdens mijn reguliere inspectie bevond ik mij achter de stempelautomaat in de slachthal, tussen het punt dat de varkenskarkassen een stempel (gezondheidskeurmerk) krijgen en ze de koelcel in verdwijnen. Op dit punt in het proces worden er geen opknaphandelingen meer aan de varkenskarkassen verricht, ze zijn op dit moment geschikt voor humane consumptie.
Ik zag hier een varkenskarkas gestempeld worden, waarbij er nog fecale bezoedeling op de nek aanwezig was (zie foto 1). Zoals te zien op deze foto gaat het hier om groenbruine vlekken van enkele centimeters in diameter. Deze groenbruine kleur, in combinatie met de consistentie zoals te zien op de foto past bij mest afkomstig van een varken. Dit betreft een heterdaad bevinding. In verband met de voedselveiligheid heb ik dit stuk vlees direct laten afsnijden.
Op dit punt in het slachtproces zijn alle slacht- en opknaphandelingen in het kader van de PM-keuring en alle op HACCP gebaseerde controles van de exploitant afgelopen.
Bij mijn controle na afloop van het slachtproces zag ik dat een karkas zichtbaar was verontreinigd. Zichtbare verontreiniging werd niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect. […]”
3. Verweerders besluitvorming berust op het standpunt dat de toezichthouder blijkens het rapport heeft waargenomen dat een varkenskarkas zichtbaar was verontreinigd met mest. Omdat deze zichtbare verontreiniging niet onmiddellijk werd verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect, is volgens verweerder sprake van overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, in verbinding met artikel 3, eerste lid, en Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, punten 7 en 10, van Verordening (EG) 853/2004.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de boete terecht heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Eiseres voert als beroepsgrond aan dat verweerder haar ten onrechte heeft beboet op de grond dat zij de punten 7 en 10 van Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, van Verordening (EG) 853/2004 heeft overtreden. Daartoe betoogt zij dat de bezoedeling kan zijn ontstaan na de laatste slachthandeling. Als bezoedeling plaatsvindt na de laatste slachthandeling, is het moment van “onmiddellijke verwijdering, bijvoorbeeld door bijsnijding” gelegen na de stempelautomaat. Niet valt in te zien dat een dergelijke bezoedeling niet eerder is opgemerkt. Nu het karkas ook nooit is uitgeraild om opgeknapt te worden, moet de bezoedeling wel na de uitslachtfase zijn ontstaan. Verweerder heeft zich volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de bezoedeling tijdens de uitslachtfase is ontstaan.
5.1.
De normen in Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, punten 7 en 10 van Verordening (EG) 853/2004 luiden als volgt. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren waar als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren worden geslacht, moeten ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de volgende voorschriften.
7. Het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zo spoedig mogelijk plaatsvinden en op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. In het bijzonder geldt het volgende:
(…)
c) er worden maatregelen genomen om te voorkomen dat bij en na het verwijderen van de ingewanden de inhoud van maag en darmen wordt gemorst en om het verwijderen van de ingewanden zo snel mogelijk na het bedwelmen te voltooien.
(…)
10. Karkassen mogen niet zichtbaar met uitwerpselen verontreinigd zijn. Elke zichtbare verontreiniging moet onmiddellijk worden verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect. (…)
5.2.
Verordening nr. 853/2004, Hoofdstuk IV van bijlage III, sectie I, genaamd ‘Hygiëne bij het slachten’, beschrijft het slachtproces voor als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren in chronologische volgorde. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft eerder overwogen [1] dat de onderdelen 1 tot en met 6 van hoofdstuk IV betrekking hebben op de antemortemfase, de onderdelen 7 tot en met 15 op de uitslachtfase en de onderdelen 16 en 17 op de fase na de postmortemkeuring. Gelet op deze chronologische beschrijving van de slachtfase zien onderdeel 7 en onderdeel 10 van hoofdstuk IV op de uitslachtfase. Dit betekent dat vóór de postmortemkeuring, die het einde van deze fase van het slachten markeert, aan het bepaalde in onderdeel 7 en onderdeel 10 van hoofdstuk IV moet zijn voldaan en er dus geen zichtbare verontreiniging meer aanwezig mag zijn.
5.3.
Uit het rapport blijkt dat de toezichthouder een varkenskarkas gestempeld zag worden terwijl er nog fecale bezoedeling op de nek aanwezig was. Eiseres betwist dit op zichzelf niet. De bezoedeling was dus aanwezig voordat het karkas werd gestempeld. De stelling van eiseres dat de bezoedeling kan zijn ontstaan na de laatste slachthandeling, laat onverlet dat uit de hiervoor genoemde rechtspraak van het CBb volgt dat vóór de keuring aan de voorwaarden moet zijn voldaan. Dat was hier niet het geval. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat in strijd is gehandeld met de punten 7 en 10 van Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, van Verordening (EG) 853/2004.
5.4.
In het betoog van eiseres dat niet alleen haar medewerkers, maar ook de aanwezige medewerkers van de NVWA de bezoedeling hebben gemist, is geen grond gelegen voor het oordeel dat haar geen of een verminderd verwijt van de overtreding kan worden gemaakt. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres haar slachtproces zo in te richten dat zij voldoet aan de hygiënevoorschriften. Zij heeft dus ook de verantwoordelijkheid de karkassen op bezoedeling te controleren. De eventuele aanwezigheid van medewerkers van de NVWA ontslaat haar niet van die verantwoordelijkheid.
6. Eiseres betoogt dat het rapport van bevindingen haar pas ruim vijf maanden na de inspectie, en daarmee te laat, is toegezonden. Op dat moment is het volgens eiseres lastig om terug te halen wat er ten tijde van de inspectie is gebeurd, zodat zij door deze gang van zaken in haar verdedigingsbelangen is geschaad. Zij is niet onverwijld op de hoogte gebracht van de aard en de redenen van de tegen haar ingebrachte beschuldiging en zij beschikt daardoor niet over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van haar verdediging (artikel 6, derde lid, aanhef en onder a en b, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, EVRM).
6.1.
De rechtbank stelt vast dat het rapport van bevindingen in overeenstemming met artikel 5:50, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met toezending van het voornemen op 21 april 2023 ter kennis van eiseres is gebracht. Verder blijkt uit het rapport dat de toezichthouder op de dag van de inspectie de leidinggevende van de slachthal en de heer [persoon A] van zijn bevindingen op de hoogte heeft gebracht en aan hen een rapport van bevindingen heeft aangezegd. Ook is eiseres op de dag van de inspectie per e-mailbericht ervan in kennis gesteld dat een overtreding inzake fecale bezoedeling is vastgesteld, waarbij het tijdstip van constateren is vermeld. Ook is bij het rapport van bevindingen een foto gevoegd. Eiseres heeft daarop zowel in de zienswijze als in bezwaar en beroep kunnen reageren. Er bestaat onder deze omstandigheden geen grond voor het oordeel dat eiseres niet afdoende in de gelegenheid is geweest haar verdediging als bedoeld in artikel 6 van het EVRM voor te bereiden. In het gestelde tijdsverloop ziet de rechtbank geen aanleiding de boete te matigen.
7. Eiseres heeft verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor matiging van de boete. Verweerder heeft de standaardboete voor dit soort overtredingen opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding de opgelegde boete als onevenredig aan te merken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van het CBb ECLI:NL:CBB:2017:426 en ECLI:NL:CBB:2021:1029.