ECLI:NL:RBROT:2025:3663

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
ROT 23/8000
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete voor overtreding van de Wet Dieren in slachthuis wegens fecale bezoedeling

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete voor overtreding van de Wet Dieren. De eiseres, een slachthuis, kreeg op 30 juni 2023 een boete van € 2.500,- opgelegd door verweerder, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), vanwege fecale bezoedeling op een varkenskarkas. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde de bezwaren ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 6 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren, evenals een toezichthouder van de NVWA.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de toezichthouder op 27 januari 2023 tijdens een inspectie verontreinigingen op het karkas heeft aangetroffen, die niet onmiddellijk zijn verwijderd. Eiseres betoogde dat de bezoedeling niet tijdens het slachten was ontstaan, maar eerder, en dat dit niet onder de overtredingen van de Wet Dieren valt. De rechtbank oordeelt echter dat de toezichthouder voldoende bewijs heeft geleverd dat de bezoedeling tijdens het slachtproces is ontstaan en dat eiseres verantwoordelijk is voor het naleven van de hygiënevoorschriften.

De rechtbank concludeert dat de boete terecht is opgelegd en dat er geen grond is voor matiging. Eiseres heeft geen feiten aangedragen die de rechtbank zouden kunnen overtuigen van een verminderd risico voor de volksgezondheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Veling op 21 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8000

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.T.M. Peters),
en
[verweerder], verweerder,
(gemachtigde: mr. J.J. van der Bij en mr. M. Kool).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete voor overtreding van de Wet dieren. Met het primaire besluit van 30 juni 2023 (het boetebesluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 2.500,-.
1.1.
Met het bestreden besluit van 27 oktober 2023 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het boetebesluit ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [persoon A] namens eiseres en de gemachtigden van verweerder. Tevens was aanwezig [persoon B] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Op 27 januari 2023 heeft een toezichthouder van de NVWA een inspectie uitgevoerd bij het door eiseres geëxploiteerde slachthuis. De bevindingen van de toezichthouder zijn vastgelegd in een rapport van bevindingen van 31 januari 2023 (het rapport). Op basis daarvan heeft verweerder de boete opgelegd.
2.1.
In het rapport heeft de toezichthouder, voor zover hier van belang, het volgende beschreven:

Bevinding(en):Datum en tijdstip van de bevindingen: 27 januari 2023 omstreeks 17:25 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: de heer [persoon C] , functie: halchef.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij voorbij het stempelautomaat en voor de koeltunnel aan de slachtlijn bij [eiseres] . Vanaf deze positie in het slachtproces zijn alle slacht- en opknaphandelingen in het kader van de PMkeuring en alle op HACCP gebaseerde controles van de exploitant afgelopen.
Ik zag daar één varkenskarkas dat zichtbaar was verontreinigd met twee bruine verontreinigingen, door mij herkend als fecale bezoedeling. De bezoedelingen bevonden zich op de rechterzijde van het varkenskarkas (zie foto 1). De zichtbare verontreiniging werd niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect. Ik zag dat er een gezondheidsmerk op het karkas was aangebracht, waaruit blijkt dat het karkas reeds goedgekeurd was voor humane consumptie (zie foto 2 en 3). Dit betrof een heterdaadbevinding. Op mijn verzoek is door het slachthuispersoneel de baan stilgezet en ben ik samen met de halchef het varkenskarkas in kwestie nader gaan inspecteren. Tijdens de inspectie van het varkenskarkas is door de halchef het verontreinigde deel verwijderd (zie foto 4).
Bij mijn controle na afloop van het slachtproces zag ik dat een karkas zichtbaar was verontreinigd. Zichtbare verontreinigingen werden niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect. […]”
3. Verweerders besluitvorming berust op het standpunt dat de toezichthouder blijkens het rapport heeft waargenomen dat een varkenskarkas zichtbaar was verontreinigd met mest. Omdat deze zichtbare verontreiniging niet onmiddellijk werd verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect, is volgens verweerder sprake van overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, in verbinding met artikel 3, eerste lid, en Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, punten 7 en 10, van Verordening (EG) 853/2004.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de boete terecht heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Eiseres voert als beroepsgrond aan dat verweerder haar ten onrechte heeft beboet op de grond dat zij de punten 7 en 10 van Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, van Verordening (EG) 853/2004 heeft overtreden. Daartoe betoogt zij dat het ging om bezoedeling met mest die voor het slachten is ontstaan en in de schroeioven is ingebrand, en dus niet om een bezoedeling die tijdens het slachten en uitslachten is ontstaan.
5.1.
De normen in Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, punten 7 en 10 van Verordening (EG) 853/2004 luiden als volgt. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren waar als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren worden geslacht, moeten ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de volgende voorschriften.
7. Het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zo spoedig mogelijk plaatsvinden en op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. In het bijzonder geldt het volgende:
(…)
c) er worden maatregelen genomen om te voorkomen dat bij en na het verwijderen van de ingewanden de inhoud van maag en darmen wordt gemorst en om het verwijderen van de ingewanden zo snel mogelijk na het bedwelmen te voltooien.
(…)
10. Karkassen mogen niet zichtbaar met uitwerpselen verontreinigd zijn. Elke zichtbare verontreiniging moet onmiddellijk worden verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect. (…)
5.2.
Verordening nr. 853/2004, Hoofdstuk IV van bijlage III, sectie I, genaamd ‘Hygiëne bij het slachten’, beschrijft het slachtproces voor als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren in chronologische volgorde. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft eerder overwogen [1] dat de onderdelen 1 tot en met 6 van hoofdstuk IV betrekking hebben op de antemortemfase, de onderdelen 7 tot en met 15 op de uitslachtfase en de onderdelen 16 en 17 op de fase na de postmortemkeuring. Gelet op deze chronologische beschrijving van de slachtfase zien onderdeel 7 en onderdeel 10 van hoofdstuk IV op de uitslachtfase. Dit betekent dat vóór de postmortemkeuring, die het einde van deze fase van het slachten markeert, aan het bepaalde in onderdeel 7 en onderdeel 10 van hoofdstuk IV moet zijn voldaan.
5.3.
In een geval als het onderhavige, waarin een boete is opgelegd, rust de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. Voor het bewijs dat eiseres de overtreding heeft begaan steunt verweerder op de in het rapport van bevindingen beschreven waarnemingen van de toezichthouder. Volgens vaste jurisprudentie van het CBb mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Als de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
5.4.
Uit het rapport blijkt dat de toezichthouder twee bruine verontreinigingen heeft aangetroffen op de rechterzijde van een varkenskarkas. Deze plekken heeft de toezichthouder als fecale bezoedeling herkend. Het betoog dat het ging om ingebrande mest en dus niet om een bezoedeling die tijdens het slachten en uitslachten is ontstaan, volgt de rechtbank niet. In het bestreden besluit is vermeld dat de toezichthouder de verontreinigingen heeft herkend als mest, en niet als ingebrande mest, omdat de substantie daarvoor te vochtig was. Ter zitting is namens verweerder bevestigd dat de desbetreffende toezichthouder dit zelf heeft bevestigd. Verder heeft de ter zitting aanwezige toezichthouder Van Os op basis van de foto’s nog verklaard dat partikels zijn waar te nemen, wat er in combinatie met de vochtigheid van de plek op wijst dat het gaat om bezoedeling uit het slachtproces. Van de kant van eiseres is hier onvoldoende tegenovergesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom voldoende komen vast te staan dat er mest op het varkenskarkas zat terwijl het karkas reeds was voorzien van een gezondheidskenmerk. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres in strijd heeft gehandeld met de punten 7 en 10 van de Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, van Verordening (EG) 853/2004.
5.5.
In het betoog van eiseres dat niet alleen haar medewerkers, maar ook de aanwezige medewerkers van de NVWA de bezoedeling hebben gemist, is geen grond gelegen voor het oordeel dat haar geen of een verminderd verwijt van de overtreding kan worden gemaakt. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres haar slachtproces zo in te richten dat zij voldoet aan de hygiënevoorschriften. Zij heeft de dus ook de verantwoordelijkheid de karkassen op bezoedeling te controleren. De eventuele aanwezigheid van medewerkers van de NVWA ontslaat haar niet van die verantwoordelijkheid.
6. Eiseres betoogt dat het rapport van bevindingen haar pas ruim vijf maanden na de inspectie, en daarmee te laat, is toegezonden. Op dat moment is het volgens eiseres lastig om terug te halen wat er ten tijde van de inspectie is gebeurd, zodat zij door deze gang van zaken in haar verdedigingsbelangen is geschaad. Zij is niet onverwijld op de hoogte gebracht van de aard en de redenen van de tegen haar ingebrachte beschuldiging en zij beschikt daardoor niet over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van haar verdediging (artikel 6, derde lid, aanhef en onder a en b, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, EVRM).
6.1.
De rechtbank stelt vast dat het rapport van bevindingen in overeenstemming met artikel 5:50, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met toezending van het voornemen op 5 juni 2023 ter kennis van eiseres is gebracht. Verder blijkt uit het rapport dat de toezichthouder op de dag van inspectie de halchef van zijn bevindingen op de hoogte heeft gebracht en hem een rapport van bevindingen heeft aangezegd. Ook is eiseres op de dag van de inspectie per e-mailbericht ervan in kennis gesteld dat een overtreding inzake fecale bezoedeling is vastgesteld, waarbij het tijdstip van constateren is vermeld. Ook is bij het rapport van bevindingen een foto gevoegd. Eiseres heeft daarop zowel in de zienswijze als in bezwaar en beroep kunnen reageren. Er bestaat onder deze omstandigheden geen grond voor het oordeel dat eiseres niet afdoende in de gelegenheid is geweest haar verdediging als bedoeld in artikel 6 van het EVRM voor te bereiden. In het gestelde tijdsverloop ziet de rechtbank geen aanleiding de boete te matigen.
7. Eiseres betoogt dat in dit geval sprake is van een verminderd risico voor de volksgezondheid, zodat de boete gematigd had moeten worden (artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren).
7.1.
Deze beroepsgrond houdt verband met het standpunt van eiseres dat het gaat om ingebrande mest: volgens eiseres doet de temperatuur in de schroeioven ieder risico teniet. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het standpunt dat het gaat om ingebrande mest, niet volgt. Reeds daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
8. Eiseres heeft verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor matiging van de boete. Verweerder heeft de standaardboete voor dit soort overtredingen opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding de opgelegde boete als onevenredig aan te merken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van het CBb ECLI:NL:CBB:2017:426 en ECLI:NL:CBB:2021:1029.