Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 januari 2025 in de zaak tussen
[Verzoekster] , uit [plaats] ( [land] ), verzoekster
Stichting Autoriteit Financiële Markten, verweerster (AFM)
Inleiding
Beoordeling door de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter sluit niet uit dat het tot een dergelijke herziening zal komen, maar ziet daarin geen reden voor aanhouding van de beslissing op het verzoek. In het voor verzoekster meest gunstige geval, waarin het CBb aansluiting zoekt bij de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, geldt nog steeds dat openbaarmaking op grond van de Wft het uitgangspunt is en dat de AFM daarvan slechts moet afzien als de nadelige gevolgen van openbaarmaking voor verzoekster onevenredig zijn ten opzichte van de met openbaarmaking te dienen doelen. Ook als de voorzieningenrechter een dergelijk criterium zou hanteren, zou het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komen. De voorzieningenrechter gaat hier onder 9 (en vooral in 9.6) verder op in.
Het tijdsverloop tussen de overtreding en de openbaarmaking is inderdaad aanzienlijk, maar dat verloop is tot op zekere hoogte inherent aan enerzijds de keuze van de wetgever dat de toezichthouder in deze categorie van gevallen pas tot openbaarmaking overgaat als de bestuurlijke sanctie onherroepelijk is geworden en anderzijds de keuze van verzoekster om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de sanctie en ook tegen het bestreden besluit. Dat de procedure bij de rechtbank tot een aanzienlijke vertraging van de uiteindelijke openbaarmaking heeft geleid, is verdisconteerd in een (verdere) matiging van de hoogte van de boete en is geen reden om openbaarmaking thans onevenredig te achten. Bovendien heeft verzoekster niet geconcretiseerd waarom het door haar benadrukte tijdsverloop leidt tot bijkomende nadelige gevolgen die maken dat openbaarmaking (inmiddels) onevenredig is.