ECLI:NL:RBROT:2025:3403

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
ROT 24/2718
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete voor overtreding van de Wet Dieren met betrekking tot voetzoollaesies bij vleeskuikens

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete voor overtreding van de Wet Dieren. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur had eiseres een boete van € 2.850,- opgelegd wegens het niet nemen van passende maatregelen ter verbetering van het dierenwelzijn op haar bedrijf. Eiseres had eerder kennisgevingen ontvangen waarin afwijkingen bij haar vleeskuikens waren geconstateerd, maar had geen adequate maatregelen genomen. De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de bevindingen van de toezichthouders van de NVWA, die ernstige voetzoollaesies bij de kuikens constateerden, voldoende onderbouwd zijn. Eiseres betwist de juistheid van deze bevindingen, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om aan de rapporten te twijfelen. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft voldaan aan haar verplichtingen onder de Wet Dieren en dat de opgelegde boete terecht is. Eiseres had de mogelijkheid om tegenonderzoek te laten doen, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de boete.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2718

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam 1], eiseres

(gemachtigde: mr. F.T.M. Peters),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, (gemachtigde: mr. F. Peters van Nijenhof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete voor overtreding van de Wet dieren. Met het primaire besluit van 29 september 2023 (het boetebesluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 2.850,-.
1.1.
Met het bestreden besluit van 8 februari 2024 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het boetebesluit ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
Op 2 februari 2022 (stal 3) en 15 september 2022 (stal 1) heeft verweerder eiseres kennisgevingen verstuurd waarin staat dat op 26 oktober 2021 respectievelijk 10 februari 2022 bij een post mortem-keuring op het slachthuis afwijkingen zijn geconstateerd bij koppels vleeskuikens afkomstig van het bedrijf van eiseres. Eiseres is in deze kennisgevingen opgedragen passende maatregelen te nemen ter verbetering van het dierenwelzijn op haar bedrijf.
2.2.
Op 18 januari 2023 en op 19 januari 2023 hebben toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) opnieuw van eiseres afkomstige vleeskuikens geïnspecteerd. Deze inspecties vonden plaats bij het slachthuis [naam slachthuis], te [plaatsnaam 2]. De bevindingen van de toezichthouders zijn vastgelegd in rapporten van bevindingen van 26 januari 2023 (rapport I) en van 27 februari 2023 (rapport II). Op basis daarvan heeft verweerder de boete opgelegd.
2.3.1.
In rapport I heeft de toezichthouder, voor zover hier van belang, het volgende beschreven:
“Datum en tijdstip van de bevinding: 19 januari 2023 omstreeks 12:30 uur en 13:30 uur.
Tijdens mijn inspectie op bovenstaand slachthuis heb ik het volgende koppel vleeskuikens (hierna te noemen ‘het koppel’) beoordeeld:
KIP nummer : [nummer 1]
Aantal aangevoerde vleeskuikens : 21281
Koppelnummer (VKI) : [nummer 2]
Stalnummer(s) : 3
Slachtdatum : 19-01-2023
Slachtsnelheid van het slachthuis : 11000 dieren per uur.

BevindingenIk, toezichthouder en dierenarts werkzaam bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), stond tijdens de post mortem (PM) keuring voor de eerste overhanger in de broeiplukafdeling.

Ik heb 1 x 51 en 1 x 50 dieren gecontroleerd op contactdermatitis. 54,4 % van de door mij gecontroleerde dieren vertoonden een of meerdere vormen van contactdermatitis. Ik zag aan en stelde hier, bij de voorbijkomende karkassen van het koppel de volgende afwijkingen, vast:
• Ik zag 55 dieren met ernstige voetzoollaesies (klasse 2 zoals gesteld in artikel 7b.5. lid 2 Regeling houders van dieren).
De belangrijkste oorzaak van contactdermatitis (voetzoollaesies, hakdermatitis en borstblaren) is een slechte strooiselkwaliteit in de stal (van Harn et al., 2009).
Voetzoollaesies zijn een aantasting van de opperhuid van de voetzool van vleeskuikens. Wanneer de huid tot in de diepere lagen wordt aangetast worden de laesies pijnlijk voor het dier. Hierdoor wordt het welzijn aangetast. Daarnaast is de kans groter op het ontstaan van andere irritaties zoals borst- en hakirritaties. De hoeveelheid en ernst van de voetzoollaesies worden bepaald door middel van klasse-systeem. Klasse 2 geeft aan dat de poot een laesie met aantasting van de opperhuid en onderhuidse ontsteking had.
De aangetroffen afwijkingen zijn fysieke afwijkingen die niet in een paar dagen ontstaan, maar die zijn ontstaan gedurende een langere periode in de stal waar de dieren zijn gehouden. De waargenomen fysieke afwijkingen hebben het welzijn van de dieren ernstig geschaad waardoor deze hebben geleden.
Meer informatie over het ontstaan en voorkomen van contactdermatitis vindt u op de site van Wageningen University & Research. ‘Minder voetzoollaesies via management’ > https://edepot.wur.nl/9426
‘Analyse risicofactoren welzijn en gezondheid vleeskuikens’ > https://edepot.wur.nl/538624
Ik zag en stelde bij de keuring vast dat de vleeskuikens grote fysieke afwijkingen vertoonden die wijst op slechte dierenwelzijnsomstandigheden in de betreffende stal op het bedrijf van oorsprong. Op grond van artikel 2.53 Besluit houders van dieren, verstrekt de dierenarts verbonden aan de NVWA de gegevens van de PM keuring aan de houder. De houder moet naar aanleiding hiervan passende maatregelen nemen ter verbetering van de omstandigheden op het bedrijf, zodat het dierenwelzijn verbetert. […].”
2.3.2. In rapport II heeft de toezichthouder, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Datum en tijdstip van de bevinding: 18 januari 2023 omstreeks 17:23 uur.
Tijdens mijn inspectie op bovenstaand slachthuis heb ik het volgende koppel vleeskuikens (hierna te noemen ‘het koppel’) beoordeeld:
KIP nummer : [nummer 1]
Aantal aangevoerde vleeskuikens : 24167
Koppelnummer (VKI) : [nummer 3]
Stalnummer(s) : 1
Slachtdatum : 18-01-2023
Slachtsnelheid van het slachthuis : 13500 dieren per uur.

Bevindingen

Ik, toezichthouder en dierenarts werkzaam bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), stond tijdens de post mortem (PM) keuring bij de eerste overhanger in de panklaarafdeling.
Ik heb 2 x 50 dieren gecontroleerd op contactdermatitis. 55% van de door mij gecontroleerde dieren vertoonden een of meerdere vormen van contactdermatitis. Ik zag aan en stelde hier, bij de voorbijkomende karkassen van het koppel de volgende afwijkingen, vast:
• Ik zag 55 dieren met ernstige voetzoollaesies (klasse 2 zoals gesteld in artikel 7b.5. lid 2 Regeling houders van dieren).
De belangrijkste oorzaak van contactdermatitis (voetzoollaesies, hakdermatitis en borstblaren) is een slechte strooiselkwaliteit in de stal (van Harn et al., 2009).
Voetzoollaesies zijn een aantasting van de opperhuid van de voetzool van vleeskuikens. Wanneer de huid tot in de diepere lagen wordt aangetast worden de laesies pijnlijk voor het dier. Hierdoor wordt het welzijn aangetast. Daarnaast is de kans groter op het ontstaan van andere irritaties zoals borst- en hakirritaties. De hoeveelheid en ernst van de voetzoollaesies worden bepaald door middel van klasse-systeem. Klasse 2 geeft aan dat de poot een laesie met aantasting van de opperhuid en onderhuidse ontsteking had.
De aangetroffen afwijkingen zijn fysieke afwijkingen die niet in een paar dagen ontstaan, maar die zijn ontstaan gedurende een langere periode in de stal waar de dieren zijn gehouden. De waargenomen fysieke afwijkingen hebben het welzijn van de dieren ernstig geschaad waardoor deze hebben geleden.
Meer informatie over het ontstaan en voorkomen van contactdermatitis vindt u op de site van Wageningen University & Research. ‘Minder voetzoollaesies via management’ > https://edepot.wur.nl/9426
‘Analyse risicofactoren welzijn en gezondheid vleeskuikens’ > https://edepot.wur.nl/538624
Ik zag en stelde bij de keuring vast dat de vleeskuikens grote fysieke afwijkingen vertoonden die wijst op slechte dierenwelzijnsomstandigheden in de betreffende stal/stallen op het bedrijf van oorsprong. Op grond van artikel 2.53 Besluit houders van dieren, verstrekt de dierenarts verbonden aan de NVWA de gegevens van de PM keuring aan de houder. De houder moet naar aanleiding hiervan passende maatregelen nemen ter verbetering van de omstandigheden op het bedrijf, zodat het dierenwelzijn verbetert. […].”
3. Op basis van de rapporten heeft verweerder bij het boetebesluit aan eiseres een boete opgelegd van € 2.850,- omdat opnieuw afwijkingen zijn geconstateerd bij koppels vleeskuikens afkomstig uit stal 1 en 3 en eiseres geen passende maatregelen met betrekking tot het verbeteren van het dierenwelzijn heeft genomen. Dit betreft een overtreding van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren (het Besluit). Bij de vaststelling van de hoogte van de boete heeft verweerder betrokken dat sprake is van recidive. Het tijdsverloop van ruim zeven maanden tussen de bevindingen van de toezichthouders en het informeren van eiseres heeft verweerder aanleiding gegeven de boete met 10% te matigen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder terecht een boete heeft gegeven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Eiseres voert aan dat haar ten onrechte een boete is opgelegd. Daartoe betoogt zij dat de overtredingen op 18 en 19 januari 2023 zijn geconstateerd, terwijl zij daarvan pas op 5 september 2023 door het toezenden van het voornemen op de hoogte is gebracht. Anders dan verweerder stelt, is eiseres door deze gang van zaken wel degelijk in haar belangen geschaad. Als eiseres op de dag van de overtreding op de hoogte zou zijn gesteld, zou zij de poten hebben kunnen laten invriezen voor een herbeoordeling door een eigen deskundige. Die mogelijkheid is haar nu ontnomen. Ter zitting heeft eiseres nader toegelicht dat bij klasse 2 sprake moet zijn van onderhuidse ontstekingen. Het is volgens eiseres echter niet duidelijk op basis waarvan de toezichthouders tot de conclusie zijn gekomen dat sprake was van onderhuidse ontstekingen. Een onderhuidse ontsteking kan niet door alleen visuele inspectie worden geconstateerd. Poten kunnen ook zwart kleuren zonder dat van een onderhuidse ontsteking sprake is, aldus eiseres.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [1] mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig worden voorbijgegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarnemingen en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarnemingen waarderende elementen kennen.
5.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de toezichthouders in de rapporten. In de rapporten is duidelijk omschreven welke afwijkingen zijn gezien, namelijk bij 54,4% en 55% van de gecontroleerde kuikens ernstige voetzoollaesies, klasse 2 als bedoeld in artikel 7b.5, tweede lid, van de Regeling houders van dieren. Het gaat bij klasse 2 om een laesie met aantasting van de opperhuid en onderhuidse ontsteking. Voor de rechtbank staat voldoende vast dat de toezichthouders alleen dieren met deze afwijkingen hebben meegeteld. In de rapporten is namelijk naar het genoemde voorschrift verwezen en is expliciet aangegeven dat klasse 2-laesies zijn waargenomen. Bij de rapporten zijn ook foto’s gevoegd waarop poten te zien zijn die in verschillende groepen zijn gesorteerd. Ook uit die sortering blijkt dat de toezichthouders zich bewust waren van de verschillende klassen. Onder deze omstandigheden leidt het feit dat in de rapporten van bevindingen niet concreet is vermeld op basis van welke constateringen de toezichthouders tot de conclusie zijn gekomen dat sprake was van onderhuidse ontstekingen, niet tot twijfel aan de juistheid van die conclusie.
5.3.
Voor de rechtbank staat dus voldoende vast dat bij de kuikens van eiseres is vastgesteld dat 54,4% respectievelijk 55% van de gecontroleerde kuikens ernstige voetzoollaesies had. Dit zijn hoge scores en zoals het CBb heeft overwogen [2] wijst een abnormaal niveau van voetzoollaesies op slechte dierenwelzijnsomstandigheden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat eiseres geen of onvoldoende passende maatregelen heeft genomen naar aanleiding van de haar toegestuurde kennisgevingen van 2 februari 2022 (stal 3) en 15 september 2022 (stal 1) en dat zij niet heeft voldaan aan de in artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit opgenomen verplichting. De conclusie is dan ook dat verweerder de overtreding van artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit deugdelijk heeft vastgesteld en dat verweerder daarmee bevoegd was om hiervoor een boete op te leggen.
5.4.
Hoewel de rechtbank het tijdsverloop tussen de controles op 18 en 19 januari 2023 en de datum waarop de rapporten van bevindingen aan eiseres zijn toegestuurd, onwenselijk lang acht, volgt de rechtbank eiseres niet in haar betoog dat zij door deze gang van zaken wezenlijk in haar verdedigingsbelangen is geschaad. De rapporten zijn in overeenstemming met artikel 5:50, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met de toezending van het voornemen op 5 september 2023 aan eiseres toegestuurd. Bij de rapporten zijn foto’s gevoegd. Eiseres heeft zowel in haar zienswijze als in bezwaar en in beroep op de rapporten en de bijgevoegde foto’s kunnen reageren. Gesteld noch gebleken is dat eiseres de rapporten en foto’s aan een eigen deskundige heeft voorgelegd. Eiseres had dit wel kunnen doen; het niet meer beschikken over de poten stond daaraan niet in de weg. Eiseres had bijvoorbeeld aan de deskundige de vraag kunnen voorleggen of een visuele inspectie volstaat om een onderhuidse ontsteking te kunnen vaststellen. De rechtbank merkt op dat verweerder op zichzelf niet verplicht was om na het constateren van de overtreding eiseres in de gelegenheid te stellen tegenonderzoek te laten doen. [3] Voor zover eiseres zich beroept op overschrijding van de termijn van dertien weken van artikel 5:51, eerste lid, van de Awb, overweegt de rechtbank dat overschrijding van deze termijn op zichzelf niet leidt tot het vervallen van de bevoegdheid om een boete op te leggen. [4]
6. Eiseres betoogt dat de volgens het matigingsbeleid van verweerder toegepaste matiging van 10% ten onrechte alleen is toegepast op de basisboete. Volgens eiseres had de matiging moeten worden toegepast op de gehele opgelegde boete van € 3.000,-.
6.1.
Verweerder heeft de basisboete van € 1.500,- [5] op grond van artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren verhoogd omdat sprake is van recidive. De toepasselijkheid van deze recidivebepaling in dit geval is op zichzelf niet bestreden. Dat verweerder alleen de hoogte van het basisboetebedrag heeft gematigd, is in overeenstemming met zijn matigingsbeleid. Er bestond voor verweerder dan ook geen verplichting de matiging van 10% toe te passen op het gehele boetebedrag (dus inclusief de recidiveverhoging). De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
14 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 december 2022, ECLI:NL:CBB:2022:816.
2.Zie de uitspraak van het CBb van 23 maart 2021, ECLI:NL:CBB:2021:324.
3.Vergelijk de uitspraak van het CBb van 10 december 2024, ECLI:NL:CBB:2024:907.
4.Kamerstukken II 2003-2004, 29701, nr. 3, p. 150.
5.Zie artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit.