ECLI:NL:RBROT:2025:3266

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
ROT 24/4742
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag compensatie kinderopvangtoeslag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

Deze uitspraak betreft de vraag of de Dienst Toeslagen terecht de aanvraag om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen dit besluit op goede gronden heeft genomen en terecht heeft geconcludeerd dat eiseres geen gedupeerde is. Het beroep is ongegrond.

Eiseres heeft verzocht om compensatie kinderopvangtoeslag op grond van de Wht. De Dienst Toeslagen heeft met twee besluiten van 8 oktober 2021 de kinderopvangtoeslag van eiseres voor de jaren 2005 tot en met 2013 herbeoordeeld en heeft geen compensatie toegekend. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarop de Dienst Toeslagen heeft gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van de Dienst Toeslagen fysiek aanwezig waren en eiseres via videoverbinding.

De rechtbank concludeert dat de Dienst Toeslagen terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie. Eiseres heeft geen concrete gegevens overgelegd die haar claim ondersteunen. De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen aanwijzingen zijn voor institutionele vooringenomenheid of hardheid van het systeem. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn toe, omdat de redelijke termijn met 16 maanden is overschreden. Eiseres ontvangt een schadevergoeding van € 1.500,-.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de Dienst Toeslagen tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.R. Jadoenath),
en

de Dienst Toeslagen

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over vraag of de Dienst Toeslagen terecht de aanvraag om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen(Wht) heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen dit besluit op goede gronden heeft genomen en terecht heeft geconcludeerd eiseres geen gedupeerde is. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Eiseres heeft verzocht om compensatie kinderopvangtoeslag op grond van de Wht.
2.1.
De Dienst Toeslagen heeft met twee besluiten van 8 oktober 2021 de kinderopvangtoeslag van eiseres voor de jaren 2005 tot en met 2013 herbeoordeeld en gekeken of eiseres hiervoor compensatie krijgt. De Dienst Toeslagen heeft geen compensatie toegekend. Met het bestreden besluit van 26 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is de Dienst Toeslagen bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van de Dienst Toeslagen fysiek deelgenomen en eiseres en een kantoorgenoot van haar gemachtigde, mr. D. Sarikas, via een videoverbinding.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres heeft zich op 29 juli 2021 bij Dienst Toeslagen gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2005 tot en met 2013. Dienst Toeslagen heeft onderzocht of eiseres in aanmerking komt voor compensatie en geconcludeerd in een besluit van 8 oktober 2021, met kenmerk UHT DC-I A, dat de kinderopvangtoeslag van eiseres over de jaren 2005 tot en met 2013 niet te laag is vastgesteld. Met een ander besluit van 8 oktober 2021, met kenmerk UHT DH5 A, heeft Dienst Toeslagen geconcludeerd dat er bij de beoordeling in deze jaren geen fouten zijn gemaakt. Daarom heeft eiseres volgens Dienst Toeslagen geen recht op compensatie. Eiseres is tegen deze besluiten in bezwaar gegaan. Met het bestreden besluit van 26 maart 2024 heeft Dienst Toeslagen de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
4. De rechtbank beoordeelt of Dienst Toeslagen terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een compensatiebedrag op grond van de Wht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de beroepsgronden van eiseres inhoudelijk worden behandeld?
6. Eiseres heeft in het beroepschrift verzocht de gronden van bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen, zonder concreet toe te lichten op welke punten het bestreden besluit tekortschiet.
6.1.
Dienst Toeslagen stelt dat een dergelijk verzoek, zonder nadere motivering, onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op moet ingaan. Daarbij verwijst Dienst Toeslagen naar een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [1] .
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden inhoudelijk kunnen worden behandeld. Ter zitting zijn de beroepsgronden in voldoende mate toegelicht waardoor er aanleiding is om de beroepsgronden inhoudelijk te beoordelen.
Heeft de Dienst Toeslagen terecht geen compensatie aan eiseres toegekend?
7. Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit en meent dat zij recht heeft op compensatie op grond van de Wht. Eiseres stelt dat ze te maken heeft gehad met een terugvordering van € 10.000,- en daarom wel degelijk gedupeerde is van de toeslagenaffaire. Dienst Toeslagen zou over stukken van deze terugvordering moeten beschikken. Zij benadrukt dat de terugbetaling haar gezin heeft ontwricht en dat haar kinderen hebben moeten meebetalen aan de schulden, wat een blijvende impact heeft gehad. Verder stelt zij dat de toets op compensatie op basis van hardheid van het stelsel over de jaren 2005 en 2008 onvolledig is uitgevoerd ondanks dat de kinderopvangtoeslag over deze jaren met meer dan € 1.500,- is verlaagd. Eiseres stelt dat de compensatie procedure onredelijk lang heeft geduurd, waardoor zij langdurig in onzekerheid heeft verkeerd. Eiseres betoogt dat de opeenstapeling van onzorgvuldigheden haar opnieuw heeft gedupeerd en dat zij ook daarom als gedupeerde moet worden erkend. Tot slot doet eiseres een beroep op overschrijding van de redelijke termijn.
7.1.
Dienst Toeslagen stelt dat alle toeslagjaren zorgvuldig zijn herbeoordeeld en dat van vooringenomenheid, hardheid, of andere relevante factoren niet is gebleken. Verder stelt Dienst Toeslagen dat de lange duur van de procedure vervelend is, maar niet tot vooringenomenheid of compensatie leidt of in strijd is met de zorgvuldigheid.
7.2.
Voor de beoordeling van de beroepsgronden is het volgende van belang. De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem de toepassing van de Awir, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem. [2] De compensatie bestaat onder meer uit een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid of hardheid zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. [3]
7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De Dienst Toeslagen heeft afdoende toegelicht dat de wijzigingen die hebben plaatsgevonden in de toeslagjaren van 2005 tot en met 2013 voornamelijk het gevolg waren van aanpassingen in de omvang van de kinderopvang of het inkomen. Uit de beschikbare gegevens blijkt niet dat eiseres een terugvordering van € 10.000,- heeft gehad. De Dienst Toeslagen heeft daartoe overzichten van de (uit)betalingen en verrekeningen in deze periode overgelegd van het Landelijk Incasso Centrum. Verder heeft de Dienst Toeslagen ter zitting toegelicht dat zij uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar een terugvordering van deze omvang, maar dat deze door hen niet gevonden is. De enige vastgestelde terugvordering betreft een bedrag van € 1.615,- in 2008, voortkomend uit door eiseres zelf doorgegeven wijzigingen in de opvanguren. Er zijn geen aanwijzingen dat een hogere terugvordering heeft plaatsgevonden of dat de opgelegde terugvordering het gevolg was van institutionele vooringenomenheid of een onevenredige hardheid van het systeem. Een verlaging van kinderopvangtoeslag leidt niet automatisch tot compensatie. Daarvoor is vereist dat de toepassing van de wet vóór 23 oktober 2019 heeft geleid tot ernstige onbillijkheden. Uit de stukken blijkt dat de verlaging in 2008 voortkwam uit gewijzigde gegevens van eiseres zelf. Eiseres heeft zelf geen concrete gegevens over kunnen leggen waar de terugvordering op zag, hoe hoog deze was en wanneer deze en door wie deze is verzonden. Eiseres heeft aangegeven dat de Dienst Toeslagen in de loop der jaren fouten heeft gemaakt, zoals het niet reageren op een verzoek om een betalingsregeling. Hoewel dit vervelend is, betekent dit niet dat zij als gedupeerde van de toeslagenaffaire wordt erkend. Er zijn geen objectieve aanwijzingen dat zij door het handelen van de Dienst Toeslagen te maken heeft gehad met institutionele vooringenomenheid of hardheid van de toepassing van het wettelijke systeem. Daarom komt zij niet in aanmerking voor compensatie. Verder leidt de duur of de gestelde onzorgvuldigheid van de procedure niet tot het oordeel dat eiseres als gedupeerde moet worden erkend.
7.4.
De beroepsgrond slaagt niet. De Dienst Toeslagen heeft terecht geen compensatie aan eiseres toegekend.
Heeft eiseres recht op schadevergoeding als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn?
8. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
8.1.
Het is vaste rechtspraak dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de redelijke termijn is overschreden wanneer de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren.
8.2.
De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door Dienst Toeslagen, te weten 23 november 2021. Op de datum van de uitspraak is de termijn met (afgerond) 16 maanden overschreden.
8.3.
De hoogte van de schadevergoeding is € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Omdat de redelijke termijn met 16 maanden is overschreden, bedraagt het aan eiseres toe te kennen bedrag € 1.500,-. Bij de rechtbank is geen sprake van een behandeling die langer dan anderhalf jaar heeft geduurd. De overschrijding is daarom aan Dienst Toeslagen toe te rekenen en de rechtbank zal Dienst Toeslagen veroordelen tot een schadevergoeding van € 1.500,-.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
10. Het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
11. Eiseres heeft daarnaast recht op vergoeding van de proceskosten voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 226,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,25). [4]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Dienst Toeslagen tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres van € 1.500,-;
  • veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 226,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2025.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), 21 april 2015, ECLI:NL:CBB:2015:132, r.o. 3.
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wht.
3.Artikel 2.2, aanhef en onder a, van de Wht.
4.HR 9 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:218, r.o. 4.2.