ECLI:NL:RBROT:2025:3008

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
83-338265-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing over het verschoningsrecht in bestuursvergaderingen van een vennootschap

Op 27 januari 2025 vond een zitting plaats in de meervoudige raadkamer van de Rechtbank Rotterdam, waar een tussenbeslissing werd genomen in een procedure ex artikel 552a juncto 98 Sv. De zaak betrof klaagschriften van verschillende klagers, waaronder advocaten van [bedrijf 1] B.V., die stelden dat bepaalde stukken onder het verschoningsrecht vallen. De rechtbank moest beoordelen of er redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan over de onjuistheid van het standpunt van de advocaten. De stukken in kwestie waren (concept) notulen van bestuursvergaderingen van [bedrijf 1] B.V. en de rechtbank oordeelde dat deze notulen a priori niet als geheimhouderstukken konden worden aangemerkt. De voorzitter, mr. W.M. Stolk, en de rechters, mrs. F. Damsteegt en R.D.M. de Boer, concludeerden dat kennisneming van de inhoud van de stukken noodzakelijk was voor een juiste beoordeling van de zaak. De officier van justitie, mr. R.J.J.S. Visser, en de griffier, mr. J.D. Schmahl, waren ook aanwezig. De rechtbank besloot dat de stukken ingezien zouden worden om te bepalen of het verschoningsrecht van toepassing was, en dat de beoordeling van de vertrouwelijkheid van de informatie in beginsel uitging van het standpunt van de advocaten, tenzij er geen twijfel over kon bestaan dat dit standpunt onjuist was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 83-338265-21
Raadkamernummers: 24-029881; 24-029885; 24-029876
Proces-verbaalvan de meervoudige raadkamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam op
27 januari 2025.
Tegenwoordig als:
voorzitter mr. W.M. Stolk,
rechters mrs. F. Damsteegt en R.D.M. de Boer,
officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser,
griffier mr. J.D. Schmahl.
De zaken van na te noemen klagers worden uitgeroepen.
Aan de orde zijn de klaagschriften op de voet van artikel 552a juncto artikel 98 Wetboek van Strafvordering (Sv), van:

[klager] , klager,

geboren op [geboortedatum 1] 1991,
advocaat van [bedrijf 1] B.V. ,
en

[klaagster 1] , klaagster,

geboren op [geboortedatum 2] 1966,
advocaat van [bedrijf 1] B.V. ,
en

[klaagster 2] , klaagster,

geboren op [geboortedatum 3] 1993,
advocaat van [bedrijf 1] B.V.
De advocaten kiezen allen domicilie te ( [postcode] ) [plaats] , [adres] , ten kantore van hun advocaat mr. P.T.C. van Kampen.
De klager [klager] is samen met zijn advocaat mr. P.T.C. van Kampen in raadkamer verschenen. De klaagsters mrs. [klaagster 1] en [klaagster 2] zijn, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. Mr. P.T.C. van Kampen verklaart door de niet verschenen klaagsters uitdrukkelijk te zijn gemachtigd hen in raadkamer bij te staan. De rechtbank stemt daarmee in.
De klaagschriften worden gelijktijdig behandeld met het klaagschrift van [medeklager] ( 24-029892 ), bijgestaan door mr. T.G.F. Hatt, advocaat te Utrecht. Dit proces-verbaal geeft slechts weer wat in het kader van de behandeling van de klaagschriften van [klager] , [klaagster 1] en [klaagster 2] ter zitting is besproken.
De voorzitterdeelt mee dat één klaagschrift is ingediend namens de drie klagers tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 4 november 2024 naar aanleiding van in beslag genomen stukken ten aanzien waarvan de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat het verschoningsrecht van klagers daarop geen betrekking heeft. Het betreft (concept) notulen van bestuursvergaderingen van [bedrijf 1] B.V. Afgelopen vrijdag heeft de rechtbank het schriftelijke standpunt ontvangen namens het Openbaar Ministerie (OM).
De officier van justitiedeelt mee dat de stukken in beslag zijn genomen op het adres van [bedrijf 2] B.V.
mr. Van Kampendeelt mee dat [bedrijf 1] B.V. het moederbedrijf is van [bedrijf 2] B.V.
De klager [klager]verklaart bij één van de bestuursvergaderingen aanwezig te zijn geweest in hoedanigheid van advocaat. De klagers zijn de advocaten van [bedrijf 2] B.V. , [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 3] B.V. Dit is een tussenholding.

mr. Van Kampen licht toe:

Deze bestuursvergaderingen waren uitsluitend bedoeld voor een procedure bij de Ondernemingskamer tegen [bedrijf 1] , [bedrijf 3] en [bedrijf 2] B.V. De vergaderingen hadden specifiek betrekking op dat geschil. Het waren in die zin geen reguliere bestuursvergaderingen. Mr. [klaagster 1] heeft in een reactie op de brief van de rechter-commissaris van 1 oktober 2024 laten weten dat de stukken integraal geheimhouderstukken zijn, met uitzondering van de agendapunten 8 en 9 van de bestuursvergadering van 30 mei 2018. Daar blijkt wel uit dat dus ook specifiek is gekeken naar de stukken en naar wat er wel en niet onder het verschoningsrecht valt.

De officier van justitie antwoordt op vragen van de voorzitter:

U vraagt mij of het voor de beslissing van de rechtbank noodzakelijk is dat de rechtbank kennisneemt van stukken, zoals een proces-verbaal van verdenking of andere stukken waaruit blijkt waarvan de vennootschap [bedrijf 2] B.V. wordt verdacht. Wat mij betreft niet. Ik ben ook niet de zaaksofficier van justitie. De notulen van de vergaderingen zijn aangeboden aan de rechter-commissaris ter beoordeling van de vraag of het geheimhouderstukken betreft ja of nee. Ik heb deze stukken zelf niet ingezien. Het gaat hier niet om de vraag of deze stukken voorwerp zijn van het strafbare feit of tot het begaan daarvan hebben gediend. Het gaat hier louter om de beoordeling van de vraag of de stukken geheimhouderstukken zijn. Het klopt dat er geen specifieke aanduiding van de stukken is terug te zien op de beslaglijst, zoals dat het gaat om (concept) notulen van bestuursvergaderingen uit 2018. Het is onder een algemene noemer in beslag genomen. Ik heb geen kennisgenomen van de beslagstukken. Voor de inhoud van die stukken ga ik uit van de beoordeling door de rechter-commissaris.

mr. Van Kampen deelt mee dat zij niet over de beslaglijst beschikt.

De officier van justitielicht toe dat de secretaris de beslaglijst aan de griffier heeft verstrekt. Later kwam het besef dat de partijen in de strafzaak die stukken kunnen inzien, maar niet de klagers in deze zaak. Hij heeft de griffie en griffier verzocht om de stukken intern te houden en dus niet aan de klagers te verstrekken.
mr. Van Kampenmerkt enkel op dat zij de beslaglijst niet heeft. Het is niet haar bedoeling om daarover te beschikken.
mr. Van Kampenwordt in de gelegenheid gesteld het klaagschrift toe te lichten. Zij voert het woord overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities, die aan dit proces-verbaal zijn gehecht en daarvan deel uitmaken. Zij voert verder aan:
punt 4, na eerste volzin:
Gelet op de toelichting van de officier van justitie gaat het alleen om de vraag of het verschoningsgerechtigde stukken zijn en dus niet of sprake is van
corpora et instrumenta delicti.
De officier van justitiewordt in de gelegenheid gesteld het schriftelijke standpunt toe te lichten. Hij merkt op:
Ik zal wat
‘highlights’uit het schriftelijke standpunt halen en een reactie geven op de advocaat. De rechter-commissaris stelt dat uit de (concept) notulen niet blijkt dat de advocaten tijdens de vergaderingen advies hebben gegeven, ook blijkt niets van de inhoud daarvan en de concept notulen geven daarvan – voor zover adviezen zijn verstrekt – geen schriftelijke weerslag.
Mr. Van Kampen stelt dat de rechter-commissaris alleen kennis mag nemen van de inhoud van de stukken als er redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat het standpunt van de verschoningsgerechtigde onjuist is. Deze visie van mr. Van Kampen vindt geen steun in de jurisprudentie of wet. De beoordeling of sprake is van de uitzondering
‘redelijkerwijs geen twijfel’komt juist toe aan de rechter-commissaris. En uit de jurisprudentie valt op te maken dat, voor zover noodzakelijk, de rechter-commissaris daartoe kennis mag nemen van de inhoud van de stukken. Dat heeft de rechter-commissaris gedaan.
In zijn algemeenheid geldt dat notulen van een bestuursvergadering in beginsel niet onder het verschoningsrecht vallen. Dat is anders indien sprake is van een advies van een advocaat en als dat in de notulen is weergegeven. Dan gaat het alleen om die passages die onder het verschoningsrecht vallen. Het enkel bijwonen door de advocaat van die vergadering betekent niet dat alles wat in de notulen is opgenomen onder het verschoningsrecht valt. Het moet wat mij betreft echt expliciet gaan om adviezen van de advocaten tijdens de bestuursvergaderingen. Dat is de rol van de advocaat. De rechter-commissaris heeft volgens het OM terecht gekeken in hoeverre de notulen een schriftelijke weerslag bevatten van adviezen van de advocaten. De rechter-commissaris constateert dat dit niet het geval is. Of die constatering terecht is, kan het OM niet beoordelen omdat het geen kennis heeft genomen van de inhoud van de stukken. Het OM kan daarom geen definitief standpunt innemen.
De voorzittervat de standpunten samen. De raadslieden vinden dat de rechter-commissaris de stukken niet had mogen inzien, omdat zij zeggen dat het onder hun verschoningsrecht valt en dit dus moet worden geëerbiedigd, tenzij dat standpunt redelijkerwijs onjuist is. Het OM zegt dat de ‘tenzij’ bij uitstek ter beoordeling is van de rechter-commissaris. Voor zover sprake is van geheimhoudersinformatie vallen de notulen volgens de officier van justitie niet integraal onder het verschoningsrecht, maar alleen die passages waarin advies wordt gegeven.
mr. Van Kampenwordt in de gelegenheid gesteld te reageren op het standpunt van de officier van justitie. Zij voert aan:
De officier van justitie zegt dat de rechter-commissaris stelt dat uit de (concept) notulen niet blijkt dat adviezen zijn gegeven. In het klaagschrift is al aangegeven dat in elk van de notulen advies is gegeven. Ik herhaal voorbeelden uit het klaagschrift, in de notulen van 23 februari staat onder andere: ‘
[klaagster 1] stelt voor (…), mr. [klaagster 1] (…), [klaagster 1] en [persoon A] (…), [persoon A] en [klaagster 1] bespreken dat (…), [klaagster 1] stelt dat (…), [klaagster 1] adviseert om (…). Het is mij een raadsel hoe de rechter-commissaris tot de conclusie komt dat er geen advies is gegeven. Dat alleen adviezen onder het verschoningsrecht vallen is onjuist. Het verschoningsrecht ziet ook op hetgeen de advocaat in hoedanigheid van advocaat wordt toevertrouwd. De gedachte dat alleen advies onder het verschoningsrecht valt, maar informatie die de cliënt aan de advocaat verstrekt in de vergadering met het oog op het verkrijgen van informatie om te kunnen adviseren niet, is onjuist. Dat haalt de basis weg van het verschoningsrecht. Je kunt geen actie ondernemen zonder informatie van de cliënt. Het overleggen met en informatie krijgen van de cliënt dient te worden beschermd. Het is anders wanneer een advocaat erbij aanwezig is en af en toe een opmerking maakt en dan stelt dat de bestuursvergadering onder het verschoningsrecht valt. Dat is hier niet aan de orde. De bestuursvergaderingen zijn niet gehouden in aanwezigheid van advocaten zodat het onder de geheimhoudingsplicht zou vallen. Het zijn vier vergaderingen in één jaar tijd, die specifiek waren bedoeld voor een gerechtelijke procedure. De advocaten hebben de notulen ook geverifieerd door te kijken om welke vergaderingen het gaat en welke onderwerpen daarin aan de orde zijn gesteld. Je kunt het hebben over een normale bestuursvergadering en dan aanschuiven als advocaat en wat opmerkingen maken, maar dat is dus niet deze situatie. Deze vergaderingen waren bedoeld voor het geschil. De rechter-commissaris had aan de inhoud kunnen zien dat het over de procedure bij de Ondernemingskamer ging.

mr. Van Kampen antwoordt op vragen van de voorzitter:

Er is niet meteen een beroep gedaan op het verschoningsrecht. De klagers namen kennis van de stukken, specificeerden om welke stukken het zou gaan en om welke niet (agendapunten 8 en 9 uit de notulen van 30 mei). De rechter-commissaris nam kennis van de inhoud van de stukken. Het standpunt van de advocaten had door de rechter-commissaris gerespecteerd moeten worden. Het gaat in zekere zin om een beoordeling ten gronde. Zelfs als de rechter-commissaris wel kennis mag nemen van de inhoud van de stukken, dan had hij bij het kennisnemen in zijn achterhoofd moeten houden wat de klagers daarover hadden gezegd, namelijk dat het vertrouwelijke informatie betreft.
De voorzittervat de toelichting van mr. Van Kampen samen. U stelt dat de rechter-commissaris geen kennis had mogen nemen van de inhoud van de stukken, maar zelfs als dat wel mocht dan heeft hij ten onrechte geen acht geslagen op het standpunt van klagers dat het verschoningsrecht niet alleen ziet op adviezen van advocaten aan hun cliënte, maar ook om de informatie die advocaten met het oog daarop krijgen omdat anders geen advies mogelijk is.
De officier van justitiewordt in de gelegenheid gesteld te reageren op het standpunt van de advocaat. Hij merkt op:
Op pagina 5, eerste alinea, van mijn schriftelijke standpunt staat dat uit de jurisprudentie volgt dat het standpunt van de verschoningsgerechtigde dat het onder het verschoningsrecht valt in beginsel uitgangspunt is, tenzij dit standpunt redelijkerwijs onjuist is. Dit mag de rechter-commissaris beoordelen en daartoe mag hij kennisnemen van de inhoud van de stukken (vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434).
De officier van justitieantwoordt op een vraag van de voorzitter:
U vraagt mij of ik vind dat de rechtbank, net als de rechter-commissaris, kennis moet nemen van de inhoud van de stukken om een beslissing te kunnen nemen. Dat vind ik een lastige. Uiteindelijk kan het OM daar geen standpunt over innemen, omdat ik geen kennis heb kunnen nemen van de inhoud. Daar zou ik het bij kunnen laten. Het enige dat ik me kan bedenken wat in dezen een oplossing kan zijn is een hernieuwde beoordeling door de rechter-commissaris met de informatie die nieuw door de klagers is neergelegd. Aan de andere kant zie ik dat de beslissing van de rechter-commissaris erg duidelijk is.
De klager [klager]krijgt (mede namens de niet verschenen klaagsters) het laatste woord. Hij maakt daarvan geen gebruik.

De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.

De voorzitterdeelt, na beraadslaging, mee dat de rechtbank op dit moment nog geen beslissing kan nemen en licht dat als volgt toe.
Wanneer de advocaat zich op het standpunt stelt dat het gaat om stukken waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, moet daar van worden uitgegaan, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Het oordeel of dit laatste het geval is, is in eerste instantie aan de rechter-commissaris en in het verlengde daarvan aan de raadkamer van de rechtbank waarbij het klaagschrift is ingediend. Voor zover dat noodzakelijk is mag daartoe door de rechter-commissaris dan wel de raadkamer van de desbetreffende stukken worden kennisgenomen (zie HR 18 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:277; HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434). Dit levert geen inbreuk op het verschoningsrecht op.
In dit geval vindt de rechtbank het voor haar beoordeling noodzakelijk om van de inhoud van de stukken kennis te nemen. Daarbij is relevant dat het stukken betreft die zijn aangeduid als (concept) notulen van bestuursvergaderingen. Dit duidt er niet
a prioriop dat het hier gaat om geheimhouderstukken, zeker niet vrijwel de volledige inhoud van die notulen, en daar komt bij dat de rechter-commissaris op basis van de inhoud van de stukken een beslissing heeft genomen en tot de conclusie is gekomen dat het verschoningsrecht hier niet opgaat. Dit betekent dus dat de rechtbank de stukken zal gaan inzien om tot een oordeel te komen. Bij de beoordeling of het om vertrouwelijke informatie gaat, zal de rechtbank in beginsel uitgaan van het standpunt van de advocaten dat dit het geval is, tenzij er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
De voorzitterdeelt mee dat uitspraak zal worden gedaan op
24 februari 2025, om 13:00 uur, locatie Rotterdam.
Dit proces verbaal is vastgesteld door de meervoudige raadkamer,
mr. W.M. Stolk, voorzitter,
mrs. F. Damsteegt en R.D.M. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier.