ECLI:NL:RBROT:2025:2475

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
ROT 23/6474
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor het vervoeren van niet transportwaardige biggen in strijd met de Wet Dieren

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, waarbij een bestuurlijke boete van € 3.000,- is opgelegd wegens het vervoeren van drie niet transportwaardige biggen. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingesteld tegen het besluit van 23 augustus 2023, waarin het bezwaar van eiseres tegen het boetebesluit van 31 maart 2023 ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 6 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder en een toezichthoudend dierenarts van de NVWA aanwezig waren. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen.

De rechtbank stelt vast dat op 26 januari 2022 een inspectie heeft plaatsgevonden bij slachthuis [naam slachthuis], waaruit bleek dat drie biggen ernstige open wonden aan de navelbreuk vertoonden. De toezichthouder concludeerde dat deze biggen niet geschikt waren voor transport, wat in strijd is met de Wet Dieren en de Transportverordening. Eiseres betoogt dat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt, omdat de varkens van een derde afkomstig zijn en de kwetsuren niet zichtbaar waren. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres als vervoerder verantwoordelijk is voor de geschiktheid van de dieren voor transport en dat de overtreding aan haar kan worden toegerekend.

De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de boete heeft opgelegd, gezien de ernst van de situatie en de overtredingen van de Wet Dieren. De beroepsgrond van eiseres dat de boete in strijd is met het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat er wezenlijke verschillen zijn tussen de situatie van eiseres en die van de oorspronkelijke houder van de biggen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6474

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
(gemachtigde:mr. F. Peters van Neijenhof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 23 augustus 2023 (het bestreden besluit) waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het boetebesluit van 31 maart 2023 ongegrond heeft verklaard. Bij het boetebesluit heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 3.000,- vanwege overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder en [naam 1] , toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Eiseres en haar gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 26 januari 2022 heeft een toezichthouder van de NVWA een inspectie uitgevoerd bij slachthuis [naam slachthuis] te [plaatsnaam 2]. De bevindingen van de toezichthouder zijn vastgelegd in een rapport van bevindingen van 2 oktober 2022 (het rapport). Op basis daarvan heeft verweerder de boete opgelegd en deze bij het bestreden besluit gehandhaafd.
2.1.
In het rapport heeft de toezichthouder, voor zover hier van belang, het volgende beschreven:

Bevinding(en):Datum en tijdstip van de bevinding: 26 januari 2022, omstreeks 10:00 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: [naam 2], functie: chauffeur (zie bijlage getuigschrift).
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de stal van het bovengenoemde slachthuis om de antemortem keuring uit te voeren van de aangevoerde slachtbiggen. Ik stond naast de klep van een vrachtauto, welke net gearriveerd was om een koppel slachtbiggen te lossen. Ik zag tijdens het lossen 3 biggen met een navelbreuk groter dan 15-20 cm. Op de navelbreuken zag ik dat de huid niet aaneengesloten was; er zaten open wonden aan de onderkant van de navelbreuken (zie eerste big op foto's 1 en 2, tweede big op foto 3 en derde big op foto 4). Ik gaf meteen de stalbaas de opdracht om de betreffende biggen apart in een hok te zetten, zodat ik ze rustig kon beoordelen.
Tijdens het klinische onderzoek zag ik dat bij alle 3 biggen de wonden aan de onderkant van de navelbreuk rond 5 cm waren en rode en zwarte randen hadden, wat duidt op ontsteking. Ik zag necrotische plekken aan de randen en ontsteking in het midden van de wonden. De ontsteking kon ik herkennen door de rode kleur, de vergroting van de weefsels en de gele vloeistofafscheiding. Ik zag korstvorming op de wonden en bezoedeling met vuil en mest. Ik zag dat de onderliggende weefsels bloot lagen doordat ze niet beschermd waren door de huid; uit deze bevinding concludeerde ik dat de open wonden ernstig waren. Ik zag dat de biggen slachtblikken in het oor hadden met de nummers [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3] (zie foto's 5, 7, en 9). Op de slachtblikken van de 3 biggen zag ik hetzelfde UBN, namelijk [nummer 4] (zie foto's 6, 8 en 10).
Uit mijn expertise als dierenarts weet ik dat de wonden aan de onderkant van de navelbreuken al meer dan 24 uur aanwezig waren, omdat korstvorming, vergroting en ontsteking processen zijn die langere tijd nodig hebben om te ontstaan, in ieder geval meer dan 24 uur. Aan de hand van de bij het transport behorende vervoersdocumenten stelde ik vast dat de biggen op 26 januari 2022 bij [naam bedrijf] te [plaatsnaam 1] zijn opgeladen en vervoerd zijn naar het slachthuis; aangezien mijn controle op dezelfde dag plaatsvond, maak ik hieruit op dat de aandoening bij de biggen voor aanvang van het opladen bij de verzamelplaats aanwezig waren (zie bijlagen afleveringsverklaring en begeleidings- en waarschuwingsformulier).
De biggen hadden niet vervoerd mogen worden. Tijdens het transport is de kans aanwezig dat de biggen zich stoten aan de open wond doordat ze in contact komen met andere biggen en/of hun evenwicht verliezen en daardoor op de open wond kunnen komen te zitten/liggen, wat pijnlijk is. Bij een ernstig open wond op een navelbreuk zit altijd het risico van infectie van de darmen en het buikvlies van het varken wat tot buikvliesontsteking en septicaemia kan leiden.
Uit de vervoersvergunning, welke de chauffeur mij toonde, bleek dat [eiseres] . te [plaatsnaam 1] de vervoerder is geweest van bovengenoemde biggen (zie bijlage vervoersvergunning met vergunningnummer [vergunningnummer]). Ook op het waarschuwings- en begeleidingsformulier zag ik vermeld staan dat deze biggen op 26 januari 2022 door [eiseres], met registratienummer [vergunningnummer], vervoerd waren naar het slachthuis (zie bijlage waarschuwings- en begeleidingsformulier).
De vervoerder vervoerde 3 biggen die niet mochten worden vervoerd, omdat deze biggen niet geschikt waren voor het voorgenomen transport; deze biggen vertoonden ernstige open wonden.
Hieruit bleek mij dat gehandeld werd in strijd met artikelen 2.5 en 6.2 lid 1 van de Wet dieren j° artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, j° aanhef artikel 3 en artikel 3 onder b en artikel 6, derde lid, bijlage I, hoofdstuk I, $1 en $ 2 onder b van Verordening (EG) nr. 1/2005.”
3. Op grond van het rapport heeft verweerder vastgesteld dat eiseres biggen heeft vervoerd die niet geschikt waren voor het voorgenomen transport, omdat de biggen aan de onderkant van een navelbreuk ernstige open wonden hadden. Dit betreft een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren, alsmede in verbinding met artikel 3, aanhef en artikel 3, onder b, en artikel 6, derde lid, bijlage I, hoofdstuk I, paragrafen 1 en 2, aanhef en onder b, van Verordening (EG) 1/2005 (de Transportverordening). Verweerder heeft eiseres daarvoor met toepassing van artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren een boete opgelegd van € 3.000,-.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Eiseres betoogt dat haar ten onrechte een boete is opgelegd. Daartoe betoogt zij dat zij niet als overtreder is aan te merken. De varkens zijn afkomstig van een derde. Bovendien heeft geen enkele partij de kwetsuren gedurende het totale traject waargenomen, terwijl na het transport wel iets zichtbaar was. Eiseres kan als vervoerder dan ook geen verwijt worden gemaakt.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres de bevindingen van de toezichthouder en de conclusies die hij daaruit heeft getrokken, zoals neergelegd in het rapport, niet inhoudelijk heeft bestreden. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat drie van de door eiseres vervoerde biggen een navelbreuk hadden met ernstige open wonden en derhalve niet transportwaardig waren.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder terecht dat eiseres, als vervoerder van de varkens, de overtreding heeft begaan. In bijlage I, hoofdstuk I, paragrafen 1 en 2, aanhef en onder b, van de Transportverordening is bepaald dat alleen dieren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport mogen worden vervoerd, en de vervoersomstandigheden moeten van dien aard zijn dat de dieren geen letsel of onnodig lijden kan worden berokkend. Gewonde, zwakke en zieke dieren worden niet in staat geacht te worden vervoerd, met name wanneer zij ernstige open wonden of een prolaps vertonen. Dat deze norm ook gericht is tot de vervoerder, blijkt uit artikel 6, derde lid, van de Transportverordening, waarin is bepaald dat de vervoerders de dieren vervoeren in overeenstemming met de technische voorschriften in bijlage I. De overtreding kan dus aan eiseres als vervoerder worden toegerekend. Er is geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verwijtbaarheid ontbreekt. Hoewel een chauffeur geen dierenarts is, acht de rechtbank daarbij van belang dat van hem wel verwacht mag worden dat hij de te vervoeren dieren bij het opladen controleert op geschiktheid voor het transport. Een vervoerder heeft daarbij dus een eigen verantwoordelijkheid en kan zich niet verschuilen achter een gestelde nalatige controle door de houder of andere personen in de keten. De rechtbank acht het, gelet op het rapport en de daarbij gevoegde foto’s, ook onaannemelijk dat de beschreven afwijkingen bij de dieren niet zichtbaar zijn geweest voor de chauffeur die de dieren heeft opgeladen.
6. Nu verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres de haar verweten overtreding heeft begaan, was verweerder bevoegd daarvoor een boete op te leggen. In de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren is de standaardboete voor deze overtreding vastgesteld op € 1.500,-. Omdat de risico’s of de gevolgen van de overtreding voor het dierenwelzijn volgens verweerder ernstig zijn, is de boete met toepassing van artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren verdubbeld. Nu sprake was van drie niet-transportwaardige dieren tijdens het bewuste transport, volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat in dit geval sprake is van een ernstige situatie en acht de rechtbank een boete van € 3.000,- in beginsel passend en geboden.
7. De beroepsgrond dat de opgelegde boete in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, slaagt niet. Zoals verweerder heeft toegelicht, heeft de toezichthouder vastgesteld dat de wonden ten tijde van de inspectie in ieder geval 24 uur aanwezig waren. Omdat het eerste transport vóór die 24 uur, op 25 januari 2022 om 09:30 uur, heeft plaatsgevonden, kan niet met zekerheid worden gezegd dat ook ten tijde van het eerste opladen voor transport sprake was van (zichtbare) ernstige open wonden. Gelet hierop is ervan afgezien de oorspronkelijke houder een boete op te leggen. Omdat het moment van laden van de dieren vanaf het verzamelcentrum wel binnen 24 uur voorafgaand aan de constatering door de toezichthouder valt, is sprake van een wezenlijk verschil, en is de aan eiseres opgelegde boete niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
8. Het betoog van eiseres dat de boete gematigd had moeten worden vanwege termijnoverschrijdingen, slaagt niet. De rechtbank stelt in dat verband vast dat verweerder bij het nemen van het boetebesluit de termijn van artikel 5:51 van de Awb heeft overschreden. Overschrijding van die termijn leidt echter niet tot het vervallen van de bevoegdheid om een boete op te leggen. [1] Evenmin heeft verweerder de boete moeten matigen omdat het voornemen te laat is verzonden. Verweerder hanteert het beleid dat een boete wordt gematigd indien geen aanzegging heeft plaatsgevonden en er zeven maanden of meer zijn gelegen tussen de overtreding en het voornemen. Uit het rapport blijkt echter dat de toezichthouder de chauffeur direct van zijn bevindingen op de hoogte heeft gesteld en hem een rapport van bevindingen heeft aangezegd. Die chauffeur was overigens [naam 2], de bestuurder van eiseres. Ook per e-mail is eiseres medegedeeld dat een overtreding is geconstateerd. Verweerder heeft onder deze omstandigheden geen aanleiding hoeven zien voor een beleidsmatige matiging. Evenmin is gebleken dat eiseres door de gang van zaken in haar verweermogelijkheden is geraakt. Daarbij is van belang dat eiseres met de uitgebreide bevindingen in het rapport voldoende feitenmateriaal had om de bevindingen van de toezichthouder te kunnen tegenspreken. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat eiseres door het tijdsverloop in haar verdedigingsmogelijkheden is geschaad. Voor zover eiseres betoogt dat “het feitentraject” onvoldoende in kaart is gebracht, overweegt de rechtbank dat uit het rapport en het procesverloop bij het bestreden besluit voldoende duidelijk blijkt wat de gang van zaken is geweest in deze procedure.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van het CBb van 7 mei 2019, ECLI:NL:CBB:2019:177 en 18 april 2023, ECLI:NL:CBB:2023:194.