ECLI:NL:RBROT:2025:2028

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
ROT 24/10732
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om proceskostenveroordeling in het kader van een voorlopige voorziening bijstandsuitkering

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2025, wordt het verzoek van verzoekster om een proceskostenveroordeling behandeld. Verzoekster had haar bijstandsuitkering aangevraagd na de intrekking van haar recht op bijstand per 14 november 2023. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft haar recht op bijstand hersteld per oktober 2024, maar verzocht om aanvullende gegevens. Verzoekster heeft haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken nadat het college haar tegemoet was gekomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college, door gedeeltelijk tegemoet te komen aan verzoekster, in de proceskosten moet worden veroordeeld. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en bepaalt dat het college € 907,- aan proceskosten en € 51,- aan griffierecht aan verzoekster moet terugbetalen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/10732

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 januari 2025 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit Rotterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. M.P. Harten),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. J.M. Tang).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar verzoek om voorlopige voorziening tegen het besluit van het college van 21 november 2024. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
1.1.
Zij heeft het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken omdat het college met een besluit van 4 december 2024 heeft laten weten dat haar uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) per 1 oktober 2024 wordt voortgezet en dat de uitkering over de maand november 2024 wordt nabetaald.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het college heeft de rechtbank meegedeeld dat dat het zich refereert aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
1.3.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
4.1.
Het college heeft de bijstandsuitkering van verzoekster met het besluit van 21 november 2024 ingetrokken per 14 november 2023. Het college heeft de bijstandsuitkering ingetrokken omdat uit de door verzoekster overgelegde bankschriften over de periode 14 november 2023 tot en met 7 oktober 2024 bleek dat zij (gok)inkomsten had die de voor haar geldende bijstandsnorm overschrijden. Verzoekster beschikte niet over nadere informatie van bijvoorbeeld accounts van haar online gokactiviteiten waarmee het college het recht op bijstand schattenderwijs had kunnen vaststellen.
4.2.
Verzoekster heeft met het verzoek om een voorlopige voorziening beoogd dat haar recht op een bijstandsuitkering wordt hersteld. Met een nieuw besluit van 4 december 2024 heeft het college de uitkering van verzoekster hersteld per oktober 2024. Dit besluit ziet daarom deels op de periode van het intrekkingsbesluit van 21 november 2024. De bijstandsuitkering over de maand oktober 2024 heeft het college niet betaalbaar gesteld omdat verzoekster in deze maand inkomsten had boven de voor haar geldende bijstandsnorm. De uitkering over de maand november 2024 heeft het college wel betaalbaar gesteld, hoewel het college verzoekster daarbij wel heeft gevraagd nadere gegevens te overleggen om het recht op bijstand over de maand november 2024 te kunnen vaststellen.
Daarmee is het college (gedeeltelijk) tegemoetgekomen aan het verzoek van verzoekster. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoekster tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoekster heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het college te vergoeden?
5. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoekster heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 907,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het college moet vergoeden € 907,- bedragen. Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet het college de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. Verzoekster heeft € 51,- aan griffierecht betaald. Aangezien geen van de situaties als bedoeld in artikel 8:82, vierde lid, van de Awb zich hier voordoet, zal de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb bepalen dat het college het betaalde griffierecht moet terugbetalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- veroordeelt het college in de betaling van de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 907,-;
- bepaalt dat het college het door verzoekster betaalde griffierecht tot een bedrag van € 51,- aan haar terug betaalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. van der Hoek, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2025.
De voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.