In deze zaak heeft eiseres, die een aanvraag heeft ingediend voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- bij de Dienst Toeslagen, te maken met een afwijzing van haar aanvraag. De Dienst Toeslagen heeft op 20 april 2023 vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de compensatie op basis van artikel 2.7 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 13 maart 2024. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de Dienst Toeslagen onvoldoende onderzoek heeft gedaan en dat er stukken ontbreken in het dossier. De rechtbank heeft op 21 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigden aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres procesbelang heeft bij haar beroep, omdat de afwijzing van de Dienst Toeslagen nog niet juridisch vaststaat. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de Dienst Toeslagen terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag. De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen niet verplicht was om in het bestreden besluit ten aanzien van iedere herstelmaatregel uitdrukkelijk te motiveren waarom eiseres daarvoor niet in aanmerking komt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten.