ECLI:NL:RBROT:2025:14395

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
ROT 25/205 en 25/207
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete en waarschuwing preventieve stillegging aan V.O.F. MM Beverages wegens overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 10 december 2025, wordt een bestuurlijke boete van € 45.000,- opgelegd aan V.O.F. MM Beverages wegens overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). De rechtbank behandelt twee beroepen van eiseres tegen besluiten van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres is het niet eens met de opgelegde boete en de waarschuwing voor preventieve stillegging van werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat de minister de boete en waarschuwing terecht heeft opgelegd, maar matigt de boete met 5% vanwege overschrijding van de dertienwekentermijn. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd dat er geen overtredingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de boete moet worden vastgesteld op € 38.000,- en het beroep tegen de waarschuwing ongegrond is. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers bij het naleven van de Wml en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/205 en 25/207

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2025 in de zaak tussen

V.O.F. MM Beverages t.h.o.d.n. Machi Machi, uit Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E.Y. van Schaik),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister

(gemachtigde: mr. D.J. Martins en mr. J.E. Tichelaar).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een bestuurlijke boete en een waarschuwing preventieve stillegging aan eiseres wegens een overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). Eiseres is het niet eens met deze besluiten. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de besluiten.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de boete en de waarschuwing heeft mogen opleggen. Wel wordt de boete met 5% gematigd
.De uitspraak is dus in het voordeel van eiseres en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met een besluit van 27 juni 2024 (primair besluit 1) heeft de minister eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 45.000,-. Met het bestreden besluit van 26 november 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven (bestreden besluit 1). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1. Dit beroep heeft zaaknummer 25/205.
2.1.
Met een besluit van 27 juni 2024 (primair besluit 2) heeft de minister aan eiseres een zogeheten waarschuwing preventieve stillegging opgelegd. Met het bestreden besluit van 26 november 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven (bestreden besluit 2). Eiseres heeft ook beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2. Dit beroep heeft zaaknummer 25/207.
2.2.
De minister heeft op beide beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen gezamenlijk op 17 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres heeft op 25 juli 2023 een bubbeltheewinkel geopend in Rotterdam. Naar aanleiding van een anonieme melding van 23 juli 2023 dat eiseres de Wet arbeid vreemdelingen niet zou naleven hebben inspecteurs van de Nederlandse Arbeidsinspectie een werkplekcontrole uitgevoerd op 2 augustus 2023. Daarbij is onderzoek gedaan naar de naleving van diverse wetten waaronder de Wml. De onderzoeksperiode was van 1 juli 2023 tot en met 31 juli 2023. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een op ambtseed en ambtsbeslofte opgemaakt boeterapport van 24 augustus 2023.
4. In het boeterapport staat dat tijdens de controle acht personen in de keuken aan het werk waren. Eiseres is aangemerkt als werkgever van deze personen. Op eiseres rust daarom de plicht om bescheiden te verstrekken als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de Wml. Daarmee kan worden beoordeeld hoeveel wettelijk minimumloon en minimumvakantiebijslag is betaald. De arbeidsinspecteurs hebben eiseres gevorderd om bescheiden over te leggen van tien van de werknemers van eiseres, waarmee het voorgaande kan worden beoordeeld. Eiseres heeft een overzicht van de gewerkte uren overgelegd. In het boeterapport staat dat in het overzicht van geen enkele werknemer structureel de begin-, rust- en eindtijden van de daadwerkelijke uren zijn geregistreerd. Vastgesteld is dat eiseres onvoldoende bescheiden heeft overgelegd om te kunnen beoordelen wat de daadwerkelijk gewerkte uren van negen van de werknemers zijn.
Bestreden besluit 1
5. Met het boetebesluit van 27 juni 2024 heeft de minister eiseres een boete van in totaal € 45.000,- opgelegd wegen overtreding van artikel 18b, tweede lid, van de Wml. Het boetebedrag bestaat uit een boete van € 5.000,- voor elk van de negen werknemers waarvan vaststaat dat sprake is van overtreding van de Wml in de onderzoeksperiode. De minister heeft ook besloten de inspectiegegevens openbaar te maken op grond van artikel 18pa, van de Wml.
6. Met het bestreden besluit 1 heeft de minister de boete verlaagd naar € 40.000,-. De boete van € 5.000,- voor [naam 3] heeft de minister laten vallen wegens onvoldoende bewijs, omdat deze werknemer niet is gehoord en uit de verklaringen van anderen niet is gebleken dat [naam 3] gewerkt heeft tijdens de onderzoeksperiode. Tevens stond zij niet op het meegeleverde rooster. De minister heeft eiseres voor wat betreft deze werknemer dan ook het voordeel van de twijfel gegeven.
Bestreden besluit 2
7. De minister heeft aan eiseres een schriftelijke waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 18i van de Wml. Met het bestreden besluit 2 heeft de minister de waarschuwing gehandhaafd.
Toetsingskader
8. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroep tegen het bestreden besluit 1 (25/205)
Heeft eiseres een overtreding begaan?
9. Eiseres voert aan dat er geen overtreding heeft plaatsgevonden. In het boeterapport zijn ten onrechte overtredingen van artikel 18b, tweede lid, van de Wml vastgesteld. Eiseres heeft alle medewerking verleend om de juiste en toereikende documenten, die zij ter beschikking had, tijdig te verstrekken. De arbeidsinspecteurs konden daardoor de toezichtsbevoegdheid voldoende uitoefenen. Eiseres heeft de urenspecificatie en de beschikbare arbeidsovereenkomsten overgelegd. Niet is komen vast te staan dat de werknemers meer of minder uren hebben gewerkt dan uit de urenspecificatie volgt. Dat eiseres niet de loonstroken of bankafschriften heeft verstrekt maakt niet dat er een overtreding is begaan, er was immers nog geen plicht om daarover te beschikken. De trainingsdagen die de medewerkers hebben gevolgd zijn geen dagen waarover eiseres loon hoeft te betalen.
9.1.
Vaststaat dat elk van de acht werknemers gedurende de onderzoeksperiode trainingsdagen heeft gevolgd. Voor twee van de werknemers geldt dat de trainingsdagen de enige dagen zijn die zij in de onderzoeksperiode voor eiseres beschikbaar waren. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of deze trainingsdagen gezien kunnen worden als arbeid in de zin van de Wml.
9.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wml wordt voor de definitie van een dienstbetrekking aangesloten bij de dienstbetrekking krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Artikel 7:610, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat voor een arbeidsovereenkomst loon, gezag en arbeid is vereist. [1] Uit een informatieve e-mail die eiseres aan de werknemers heeft gestuurd blijkt dat de werknemers een vergoeding van € 300,- hebben gekregen voor de trainingsdagen. De e-mail begint met de tekst: “Dear members of machi machi”. Verder staat in de e-mail dat alle werknemers verplicht zijn om op de openingsdag aanwezig te zijn. Naar burgerlijk recht kunnen inwerkdagen gezien worden als werkdagen en daarom dus ook als dienstbetrekking. [2] De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De rechtbank overweegt daarbij dat de werknemers geen arbeidsovereenkomst zouden krijgen als zij niet bij de trainingsdagen aanwezig waren, dat zij feitelijk loon hebben gekregen voor de gewerkte uren en dat zij aangesproken werden als zijnde werknemers. Nu eiseres geen rooster heeft kunnen overleggen van de feitelijk gewerkte uren op de trainingsdagen, is het aannemelijk dat de vergoeding voor de trainingsdagen het minimumloon overschrijdt. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval voldoende aannemelijk is gemaakt dat de trainingsdagen gezien moeten worden als onderdeel van de dienstbetrekking in de zin van de Wml en dat voor deze dagen dus een deugdelijke urenregistratie bijgehouden had moeten worden. Eiseres erkent dat zij dit niet heeft gedaan en dat zij dit naderhand ook niet meer had kunnen doen. Daarmee staat vast dat eiseres acht overtredingen heeft begaan van artikel 18b, tweede lid, van de Wml. Het rooster dat eiseres heeft overgelegd voor de zes werknemers die feitelijk hebben gewerkt in juli 2023 is ook niet sluitend. In de verklaring van [naam 4] staat dat zij de week voor 2 augustus 2023 iedere dag heeft gewerkt, maar niet in het weekend. In het rooster staat geen enkele werknemer die specifiek deze dagen heeft gewerkt. Het rooster is daarom niet sluitend en de minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat hieruit niet kan worden opgemaakt of er is voldaan aan de Wml. Daarnaast volgt uit een rooster niet welke uren daadwerkelijk zijn gewerkt en welke uren rust is genoten.
9.3.
Verder wordt eiseres verweten dat zij geen loonstroken van het salaris van de maand juli heeft kunnen overleggen. Het betoog van eiseres dat zij met haar werknemers had afgesproken dat zij dit salaris zou uitbetalen tezamen met dat van de maand augustus heeft zij niet kunnen staven met schriftelijke verklaringen van werknemers. Die verklaringen zijn gelet op artikel 7:623, tweede lid, van het BW vereist om de loonbetaling op een ander moment te mogen voldoen dan na afloop van het tijdvak waarover het loon op grond van de overeenkomst moet worden berekend. [3] Ook blijkt uit het boeterapport niet dat de werknemers ermee akkoord zijn gegaan dat de salarisbetalingen over juli 2023 (de trainingsvergoedingen) pas eind augustus 2023 zouden worden uitbetaald. Eiseres heeft ook geen schriftelijke correspondentie of andere bewijzen ingebracht.
Is er aanleiding om de boete te matigen?
10. Eiseres voert aan dat de minister de boete had moeten matigen. Eiseres valt geen verwijt te maken. Eiseres is een onderneming die in de maand voor de inspectie met haar werkzaamheden in Nederland is begonnen. Zij ging er vanuit dat de Wml niet van toepassing was op de trainingsdagen en heeft daarom geen registratie bijgehouden. Eiseres heeft alles overgelegd waar om werd gevraagd. Zij kon nog geen loonstroken aanleveren omdat zij op het moment van de vordering nog geen loon heeft hoeven betalen. Zij had daarvoor tot eind augustus. Eiseres is gebruik gaan maken van een applicatie genaamd ‘Shiftbase’ die het mogelijk moet maken om uren beter bij te houden. De boete had ook gematigd moeten worden omdat eiseres een beperkte draagkracht heeft om de boete te betalen. De boete dient gematigd te worden met 25% voor de overschrijding van de termijn van de periode tussen het boeterapport en de kennisgeving van het handhavend optreden. Er zitten negen maanden tussen het opstellen van het boeterapport en het opleggen van de bestuurlijke boete. Daarnaast heeft eiseres een verminderde draagkracht wat zou moeten leiden tot een matiging.
10.1.
Het betoog van eiseres dat zij slechts kort in Nederland is gevestigd slaagt niet. Van een beginnend ondernemer in het bijzonder mag worden verwacht dat die voorafgaand aan de feitelijk start van zijn onderneming de nodige kennis en informatie vergaart over alle wettelijke vereisten die van belang zijn voor de bedrijfsvoering van de onderneming. [4] Dat eiseres heeft meegewerkt aan het onderzoek kan ook niet leiden tot matiging van de boete. [5] Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij maatregelen heeft genomen overweegt de rechtbank het volgende. Inspanningen die zijn verricht na de overtreding, ter voorkoming van verdere overtredingen, kunnen van betekenis zijn voor de beoordeling of de opgelegde boete evenredig is. Inspanningen achteraf kunnen alleen tot matiging leiden als deze adequaat zijn en uit eigen beweging en zo snel mogelijk zijn verricht. Inspanningen zijn adequaat als ze gericht zijn op het voorkomen van de concrete overtreding. [6] Eiseres heeft gesteld, maar niet onderbouwd of aangetoond dat zij direct na dat zij bekend was met de overtreding een applicatie is gaan gebruiken ter voorkoming van dergelijke overtredingen.
10.2.
De stelling van eiseres dat zij geen loonstroken heeft kunnen aanleveren kan niet leiden tot matiging van de boete. Zoals hiervoor is overwogen is er reeds door het ontbreken van een urenregistratie voor de trainingsdagen een overtreding begaan. Naar het oordeel van de rechtbank is er eveneens geen sprake van verminderde verwijtbaarheid. Zoals reeds overwogen lag het op de weg van eiseres om onderzoek te doen naar de op haar rustende verplichtingen. Het enkele betoog dat zij een nieuwe onderneming was en de regels niet kende kan daar niet aan afdoen.
10.3.
Ten aanzien van het betoog dat eiseres een verminderde draagkracht heeft overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft haar draagkracht onvoldoende onderbouwd. Ter zitting hebben de vennoten van eiseres toegelicht dat zij alle stukken hebben overlegd die zij konden overleggen, maar – naar de rechtbank begrijpt – in ieder geval één van de vennoten heeft een partner waarvan geen financiële stukken zijn verschaft. De minister heeft toegelicht dat enkele belastingformulieren ontbraken. Ook de rechtbank heeft geen volledig beeld gekregen over de financiële situatie van beide vennoten. Om die reden kan niet worden vastgesteld of er sprake is van een verminderde draagkracht bij de vennoten.
10.4.
In het verweerschrift heeft de minister toegezegd de boete te matigen met 5% wegens het overschrijden van de termijn die in het beleid van de minister is opgenomen. De minister heeft er langer dan zes maanden over gedaan om een besluit te nemen nadat het boeterapport is opgesteld. De rechtbank zal daarom deze matiging toepassen en daartoe het bestreden besluit vernietigen.
Is er reden om af te zien van openbaarmaking van het besluit?
11. Eiseres voert aan dat het besluit niet openbaargemaakt mag worden omdat de boete niet opgelegd had mogen worden. Ook is het belang van eiseres bij het voorkomen van openbaarmaking groter dan het belang van de minister. Het openbaar blijven van de inspectiegegevens schaadt ten onrechte de naam van eiseres en leidt in het verlengde daarom tot onomkeerbare reputatieschade. Ook dient mee te wegen dat eiseres slechts twee weken was geopend toen de stukken werden gevorderd.
11.1.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de inspectiegegevens niet openbaar mogen blijven. Zoals hiervoor overwogen is de boete rechtmatig opgelegd en is het besluit niet onrechtmatig. De omstandigheid dat eiseres slechts twee weken open was leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank verwijst naar wat in overweging 10.1. is overwogen met betrekking tot wat van een beginnend ondernemer wordt verwacht.
Beroep tegen het bestreden besluit 2 (25/207)
12. Naar aanleiding van de bevindingen in het boeterapport heeft de minister aan eiseres een schriftelijke waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 18i van de Wml. Deze waarschuwing houdt in dat bij een herhaling van een overtreding als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de Wml of een soortgelijke overtreding eiseres een bevel kan worden opgelegd om werkzaamheden te staken of niet aan te vangen. Met het bestreden besluit 2 heeft de minister de waarschuwing gehandhaafd.
12.1.
Eiseres betoogt dat geen sprake is van een ernstige overtreding als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag (het Besluit). De minister heeft ook niet genoemd welke werkzaamheden dan stilgelegd zouden moeten worden terwijl de minister dit wel hoort te doen.
12.2.
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 9.2., is de rechtbank van oordeel dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiseres artikel 18b, tweede lid, van de Wml heeft overtreden. Op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit is een ernstige overtreding reden om een waarschuwing preventieve stelling van werk te geven. Overtreding van artikel 18b, tweede lid, van de Wml valt onder de in artikel 3, derde lid, van het Besluit gegeven definitie van een ernstige overtreding. De minister was daarom bevoegd tot het geven van de waarschuwing. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval niet gebleken dat de minister in redelijkheid geen waarschuwing heeft kunnen geven. In het besluit 2 is onder B. vermeld dat indien eiseres nogmaals dezelfde of een soortgelijke overtreding begaat, een bevel preventieve stillegging van werkzaamheden kan worden opgelegd. Het is eiseres zelf die kan voorkomen dat zij een dergelijke overtreding begaat en daarom kan niet worden gezegd dat het bevel voor eiseres onevenredig uitpakt.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond omdat de minister de boete niet heeft gematigd met 5% wegens overschrijding van de zes maanden termijn. Dat betekent dat de rechtbank dit als nog doet en het bestreden besluit 1 vernietigd en het primaire besluit 1 herroept. De rechtbank neemt nu met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en stelt de boete vast op € 38.000,-. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten en eiseres krijgt het griffierecht niet terug. De matiging van de boete is gebaseerd op een beleidsregel die na het primaire besluit tot stand is gekomen. Eiseres krijgt daarom ook geen vergoeding van haar proceskosten in bezwaar.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond in de zaak 25/207;
- verklaart het beroep gegrond in de zaak 25/205;
- vernietigt het bestreden besluit 1 van 26 november 2024;
- herroept het besluit van 27 juni 2024;
- stelt de hoogte van de boete vast op € 38.000,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
Artikel 18b
[…]
2. Als overtreding wordt tevens aangemerkt het door de werkgever desgevraagd niet of niet tijdig aan de toezichthouder verstrekken van:
a. een opgave als bedoeld in artikel 626 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel andere bescheiden waaruit de in dat artikel voorgeschreven gegevens blijken;
b. bescheiden waaruit blijkt welk loon en welke vakantiebijslag aan de werknemer zijn voldaan;
c. bescheiden waaruit blijkt hoeveel uren de werknemer heeft gewerkt;
d. bescheiden waaruit de betalingsverplichtingen of voorschotten blijken welke met in achtneming van artikel 13 zijn ingehouden op of verrekend met het minimumloon;
e. bescheiden waaruit voor de toepassing van artikel 12b de volgende gegevens blijken:
1°. de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in dat artikel;
2°. de omvang van de productie van de werknemer, waar nodig uitgesplitst naar de verschillende onderdelen per stukloonnorm op grond van artikel 12a, derde lid, die hierop van toepassing is, in een uitbetalingstermijn;
f. bescheiden waaruit voor de toepassing van artikel 13a de volgende gegevens blijken:
1°. de periode waarin de langere feitelijke arbeidsduur is ontstaan;
2°. de omvang van de langere feitelijke arbeidsduur;
3°. het tijdstip waarop de langere feitelijke arbeidsduur is gecompenseerd in betaalde vrije tijd of giraal is uitbetaald;
4°. de omvang van de langere feitelijke arbeidsduur in gecompenseerde tijd en de hoogte van de giraal uitbetaalde langere feitelijke arbeidsduur.
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt als werkgever aangemerkt
degene in of ten behoeve van wiens onderneming, bedrijf of inrichting een persoon arbeid verricht of heeft verricht of waarvan op grond van feiten en omstandigheden naar redelijk vermoeden een persoon arbeid verricht of heeft verricht. De in de eerste zin bedoelde persoon wordt in dat geval voor de toepassing van het tweede lid aangemerkt als werknemer. Hetgeen in de eerste zin is bepaald geldt behoudens tegenbewijs.
Artikel 18c
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt namens hem de bestuurlijke boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een overtreding.
2. De ter zake van de bij of krachtens deze wet gestelde overtredingen gelden ten opzichte van elke persoon met of ten aanzien van wie de overtreding is begaan.
Artikel 18i
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar kan, nadat een overtreding van een voorschrift bij of krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is gesteld, aan de werkgever een schriftelijke waarschuwing geven dat bij herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen,
door hem een bevel kan worden opgelegd dat door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie maanden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen. Artikel 18a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
[…]
Artikel 18pa
1. De door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 18a, eerste en tweede lid, of 18c, eerste lid, maken het feit dat een bestuurlijke boete is opgelegd wegens overtreding van deze wet als bedoeld in artikel 18b, eerste en tweede lid, dat een besluit is genomen als bedoeld in artikel 18i, tweede lid, of dat na een afgerond onderzoek geen overtreding is geconstateerd openbaar teneinde de naleving van deze wet te bevorderen en inzicht te geven in het uitvoeren van het toezicht op grond van deze wet.
2. Bij de openbaarmaking, bedoeld in het eerste lid, is artikel 5.1, eerste lid, onderdelen c, d en e, en tweede lid, onderdeel f, van de Wet open overheid van overeenkomstige toepassing.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de openbaar te maken gegevens, waaronder de mogelijke reactie van een belanghebbende in verband met de openbaarmaking van zijn gegevens, de termijn waarop deze gegevens beschikbaar worden gesteld en de wijze waarop de openbaarmaking plaatsvindt.
4. Indien geen overtreding is geconstateerd als bedoeld in het eerste lid, is op dat besluit tot openbaarmaking artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
5. De openbaarmaking, bedoeld in het eerste lid, geschiedt niet eerder dan nadat tien werkdagen zijn verstreken na de dag waarop het besluit aan belanghebbende bekend is gemaakt.
6. Bij de openbaarmaking wordt vermeld of tegen een besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete of een besluit als bedoeld in artikel 18i, tweede lid, een rechtsmiddel is ingesteld dan wel of daartoe de mogelijkheid bestaat.
7. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking opgeschort totdat de voorzieningenrechter een uitspraak heeft gedaan.
8. Indien de openbaarmaking, bedoeld in het eerste lid, in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het toezicht op de naleving van deze wet dat door de door Onze Minister aangewezen ambtenaren wordt uitgeoefend, blijft openbaarmaking achterwege.
Burgerlijke Wetboek 7
Artikel 611a
1. De werkgever stelt de werknemer in staat scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie en, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, voor het voortzetten van de arbeidsovereenkomst indien de functie van de werknemer komt te vervallen of hij niet langer in staat is deze te vervullen.
2. Wanneer de werkgever op grond van toepasselijk Unierecht, toepasselijk nationaal recht, een collectieve arbeidsovereenkomst, of een regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan verplicht is zijn werknemers scholing te verstrekken om het werk waarvoor zij zijn aangenomen uit te voeren, wordt de in lid 1 bedoelde scholing kosteloos aangeboden aan de werknemers, beschouwd als arbeidstijd en, indien mogelijk, vindt deze plaats tijdens de tijdstippen waarop arbeid verricht moet worden.
3. Lid 2 is niet van toepassing op de werknemer die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van een natuurlijk persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat. Onder het verrichten van diensten ten behoeve van een huishouden wordt mede verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden.
4. Een beding waarbij de kosten van scholing als bedoeld in lid 2 worden verhaald op of verrekend met geldelijke inkomsten uit hoofde van de dienstbetrekking van de werknemer, is nietig.
5. De werkgever mag de werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte de in de leden 2 of 4 aan hem toegekende rechten geldend maakt, ter zake bijstand heeft verleend of een klacht hierover heeft ingediend.
Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag
Artikel 3
1. Na een herhaling van een overtreding of soortgelijke overtreding wordt een waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 18i, eerste lid, van de wet en indien een herhaling van die of een soortgelijke overtreding is geconstateerd als bedoeld in dat artikel van de wet, wordt een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.
2. Indien een ernstige overtreding is geconstateerd, wordt in afwijking van het eerste lid, een waarschuwing als bedoeld in artikel 18i, eerste lid, van de wet gegeven bij de eerste overtreding en wordt, indien opnieuw dezelfde of een soortgelijke overtreding is geconstateerd die eveneens ernstig is, een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.
3. Als een ernstige overtreding als bedoeld in het tweede lid wordt aangemerkt de overtreding waarbij:
[…]
c. artikel 18b, tweede lid, van de wet niet is nageleefd.
[…]

Voetnoten

1.Vergelijk ook de uitspraak van de Hoge Raad van 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443 (Deliveroo).
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 17 mei 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:4982.
3.Zie de uitspraak van het hof ’s-Hertogenbosch van 11 juni 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1908 r.o. 2.8.15 en de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2911 r.o. 5.4.2.
4.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 23 april 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:4781, r.o. 10.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4173, r.o. 9.8.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1114, r.o. 6.7.