ECLI:NL:RBROT:2025:13513

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
ROT 25/1742
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot onroerende zaken in het buitenland

Deze uitspraak betreft het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar uitkering op basis van de Participatiewet (PW). Eiseres is van mening dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam onterecht haar bijstandsuitkering heeft teruggevorderd, omdat zij niet op de hoogte was van het bezit van onroerende zaken in Turkije. De rechtbank heeft de zaak op 9 september 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de bijstandsuitkering heeft teruggevorderd, omdat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar onroerende zaken. De rechtbank legt uit dat het college op grond van artikel 53a, zesde lid, van de PW bevoegd is om onderzoek te doen naar de juistheid van de verstrekte gegevens. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat zij niet op de hoogte was van haar eigendom in Turkije. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/1742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar uitkering op grond van de Participatiewet (PW). Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de bijstandsuitkering van eiseres terecht terugvordert, omdat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te doen van het bezit van onroerende zaken. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Met het besluit van 3 september 2024 (primair besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering herzien over de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 maart 2023 en een bedrag van € 55.093,11 teruggevorderd. Hieraan ligt ten grondslag dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door het college niet in te lichten over het bezit van onroerende zaken vanaf 28 oktober 2011.
4. Met het besluit van 4 september 2024 (primair besluit II) heeft het college de terugvordering verhoogd (gebruteerd) met € 18.450,45.
5. Met het bestreden besluit van 18 februari 2025 op het bezwaar van eiseres, heeft het college de intrekking en terugvordering gehandhaafd.
6. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en het college heeft een verweerschrift en aanvullende stukken ingediend.
7. De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van partijen.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
8.1.
Eiseres heeft vanaf 4 september 2010 tot en met 26 september 2023 een bijstandsuitkering van het college ontvangen. Vanwege een verhuizing naar de gemeente Schiedam is de uitkering beëindigd.
8.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 11 maart 2020 dat eiseres samen zou wonen met haar ex-partner, gehaakte poppetjes via social media zou verkopen en bezittingen in Turkije zou hebben, is het college een onderzoek gestart. Op grond van dossieronderzoek, een onderzoek van bankafschriften en een verklaring van eiseres concludeerde het college dat geen sprake was van een gezamenlijke huishouding met de
ex-partner, dat eiseres geen inkomsten had en dat er geen aanknopingspunten waren dat eiseres bezittingen in Turkije zou hebben.
8.3.
Op 18 juni 2021 werd weer anoniem gemeld dat eiseres zou samenwonen met haar ex-partner, dat zij nog steeds gehaakte poppetjes zou verkopen en dat zij beiden veel bezittingen zouden hebben in Turkije. Nadat eiseres op verzoek van het college haar Kimlik-nummer had aangeleverd, verzocht het college op 3 juni 2022 het Internationaal Bureau Fraude-informatie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (IBF) om een onderzoek te doen naar eventuele bezittingen van eiseres in Turkije. Het IBF deed vervolgens onderzoek op de openbare webpagina van de Turkse belastingdienst en concludeerde dat eiseres niet als “actieve” maar als “potentiële” belastingplichtige bekend stond. Omdat de webpagina van de afdeling onroerend zaak belasting van de deelgemeente Meligazi niet online te raadplegen was, adviseerde het IBF op 15 september 2022 om een verdiepend onderzoek te doen en wees daarbij op de mogelijkheid om eiseres een machtiging te laten verstrekken. Met die machtiging wordt aan een medewerker van Bureau Sociale Zaken toestemming gegeven om bij het kadaster of de afdeling onroerendezaakbelasting op te vragen of op naam van eiseres onroerend goed staat of heeft gestaan. Eiseres heeft de gevraagde machtiging op 21 oktober 2022 verleend aan de medewerker van Bureau Sociale Zaken genaamd [persoon A] . Vervolgens bezocht de gemachtigde samen met een collega het kadaster in de deelgemeente Meligazi van de stad Kayseri en verkreeg aldaar informatie uit het landelijk kadaster.
8.4.
De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van het IBF van
5 oktober 2023. Uit het onderzoek blijkt dat eiseres vanaf 30 april 2009 meerdere onroerende zaken in Turkije op haar naam heeft staan. De totale waarde daarvan is in het rapport vastgesteld op € 70.257,-.
Het bestreden besluit
9. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres vanaf
28 oktober 2011 de beschikking heeft over onroerende zaken met een waarde boven het vrij te laten vermogen, zonder dat zij het college daarover heeft ingelicht. Het bedrag van
€ 55.093,11 dat in primair besluit I werd genoemd, was abusievelijk een bedrag inclusief loonheffing en premies over de jaren 2011 en 2012. In primair besluit II is deze fout hersteld en is het terug te vorderen bedrag vastgesteld op € 51.504,- en de loonheffing en premies op € 18.450,45. De totale terugvordering is op € 69.954,45 vastgesteld. Het bezwaar gericht tegen de hoogte van de terugvordering van € 55.093,11 is niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
De beroepsgronden
10. De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
11. Volgens eiseres bestond er geen objectieve aanleiding om het onderzoek naar vermeende bezittingen in Turkije uit te voeren. Eiseres stelt dat na de eerste anonieme melding onderzoek is gedaan en hieruit niets is gebleken. Vervolgens is, na een tweede anonieme melding opnieuw onderzoek gedaan. Gelet hierop en op het opvragen van een machtiging heeft een ongeoorloofde inbreuk plaatsgevonden op het recht op eerbiediging van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens eiseres worden bijstandsgerechtigden met een Turkse achtergrond extra gecontroleerd op buitenlands vermogen. Het college had dan ook niet op grond van artikel 53a, zesde lid, van de PW een onderzoek mogen instellen.
11.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat het college op grond van artikel 53a, zesde lid van de PW bevoegd is om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] kan deze algemene onderzoeksbevoegdheid steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en is daartoe dus geen daaraan voorafgaand redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. In dit geval was sprake van een tweede anonieme melding en adviseerde het IBF om een verdiepend onderzoek te doen, omdat onvoldoende informatie werd verkregen uit openbare kadasters. Het onderzoek heeft dus niet plaatsgevonden naar aanleiding van een specifieke controle die gericht was op buitenlands vermogen in Turkije. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van enige discriminatie bij (de aanleiding voor het instellen van) het onderzoek.
11.2.
Op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM is inmenging in het privéleven toegestaan, indien deze inmenging bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van het economisch welzijn van het land. Een onderzoek op basis van een Kimlik-nummer en een machtiging levert vanwege het unieke karakter meer betrouwbare gegevens op dan onderzoek op andere wijze. Het middel staat daarmee in redelijke verhouding tot het beoogde doel. Artikel 53a, zesde lid, van de PW beperkt het college tot het opvragen van gegevens ten behoeve van de bijstandsuitkering. Dit betekent dat sprake is van een gerechtvaardigde inbreuk op het privéleven van eiseres.
12. Eiseres voert aan dat zij niet duidelijk is geïnformeerd over de aanleiding, onderbouwing en uitvoering van het onderzoek en dat op grond van onjuiste informatie is verzocht om een machtiging te verstrekken. Het feit dat het IBF bij het eerste onderzoek heeft geconstateerd dat eiseres “potentieel belastingplichtige” was, betekent volgens eiseres niet dat dan nader onderzoek moet plaatsvinden en een machtiging van haar gevraagd had moeten worden. Volgens eiseres heeft zij ook geen andere keuze gehad dan de machtiging te verstrekken, omdat dit anders consequenties voor haar uitkering zou hebben.
12.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het verstrekken van een machtiging onder de medewerkingsverplichting van artikel 17, tweede lid, van de PW valt. Het college heeft dan ook van eiseres een machtiging mogen vragen. Het is daarvoor niet noodzakelijk dat al vaststaat dat eiseres daadwerkelijk over vermogensbestanddelen in het buitenland beschikt en het is evenmin noodzakelijk dat vaststaat dat alle andere mogelijkheden van onderzoek geheel zijn uitgeput. [2] Voor het college was de aanleiding om een machtiging op te vragen gelegen in de anonieme melding en het advies van het IBF om een machtiging te verkrijgen voor nader onderzoek. Hierover is door de sociaal rechercheur uitleg gegeven aan eiseres in een gesprek op 11 oktober 2022. Het feit is dat eiseres de machtiging zelf heeft ondertekend. Eiseres had er ook voor kunnen kiezen om die machtiging niet te ondertekenen. Het is niet gebleken dat eiseres deze keuze niet vrijwillig heeft gemaakt.
13. Eiseres twijfelt eraan of de afgegeven machtiging door de juiste persoon en op een juiste wijze is gebruikt. Eiseres heeft een machtiging afgegeven aan de medewerker genaamd [persoon A] , terwijl uit de rapportage niet op te maken is of deze persoon het onderzoek ook daadwerkelijk heeft verricht. Als een andere persoon het onderzoek heeft verricht, is het de vraag of sprake was van mandaatverlening. Ook zouden volgens eiseres in Turkije meer af te handelen zaken zijn dan de medewerker [persoon A] zou kunnen behandelen, zodat ook de hoeveelheid fte een indicatie zou kunnen zijn voor het niet door [persoon A] uitvoeren van het onderzoek. De informatie die de medewerker van de Attaché voor Sociale Zaken heeft verstrekt, is daarom onrechtmatig en ook in strijd met Turkse wetgeving verkregen. Eiseres meent dat daardoor is gehandeld in strijd met het indruiscriterium en dat sprake is van misbruik van recht.
13.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiseres heeft de machtiging verleend aan [persoon A] . De brief van de Attaché van Sociale Zaken van 5 oktober 2023 vermeldt dat de gemachtigde op 6 september 2023 samen met een collega onderzoek heeft verricht in het betreffende kadasterkantoor en dat de gemachtigde aldaar de machtiging heeft getoond waarna steeds een kadastermedewerker de kadasters heeft geraadpleegd. De niet nader onderbouwde stelling van eiseres dat uit het gebruikte woord “gemachtigde” niet valt af te leiden dat het onderzoek door [persoon A] is verricht, onder meer omdat de andere collega wel bij naam wordt genoemd, en dat er meer zaken zouden zijn dan [persoon A] zou kunnen behandelen, biedt onvoldoende grond voor twijfel aan wie het onderzoek heeft verricht en de rechtmatigheid van dat onderzoek. Eiseres baseert zich immers enkel op aannames. Het handelen van het college betreffende het onderzoek naar eiseres is dan ook niet in strijd met het indruiscriterium.
13.2.
Met betrekking tot de beroepsgrond over eventuele strijd met Turks recht volstaat de rechtbank met een verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad hierover, beginnend met de uitspraak van 1 oktober 2018. [3]
14. Volgens eiseres is er onvoldoende bewijs dat ze op de hoogte was van het eigendom van de onroerende zaken en zij heeft daarom de inlichtingenplicht niet bewust geschonden.
14.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het is vaste jurisprudentie [4] dat indien onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan geregistreerd, dit de vooronderstelling rechtvaardigt dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover zij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit is af te leiden dat de registratie van de onroerende zaken niet de werkelijke eigendomssituatie weergeeft. Eiseres heeft op zitting ook geen vragen hierover willen beantwoorden.
15. De beroepsgrond dat eiseres geen inkomsten zou hebben uit de onroerende zaken waarover ze redelijkerwijs kan beschikken als bedoeld in artikel 34 van de PW, slaagt ook niet.
15.1.
De term beschikken moet zo worden uitgelegd dat deze ziet op de mogelijkheid voor een betrokkene om het bezit feitelijk te gebruiken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Dit is vaste rechtspraak. [5] Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet over de onroerende zaken in Turkije kan beschikken.
16. Het college mocht uitgaan van wat in de IBF rapportage van 5 oktober 2023 staat vermeld. Vaststaat dat eiseres gedurende de te beoordelen periode van 28 oktober 2011 tot en met 31 maart 2023 eigenaresse was van onroerende zaken in Turkije. Als uitgangspunt geldt dat eiseres de volledige eigendom had en daarmee kon beschikken over de onroerende zaken. Eiseres heeft de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden door hier geen melding van te maken.
17. Voor zover eiseres een beroep doet op het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel is dit niet op andere wijze onderbouwd dan met wat hierboven reeds is besproken, zodat deze beroepsgrond niet slaagt.
18. Tot slot is volgens eiseres het evenredigheidsbeginsel geschonden, omdat er bij de intrekking en terugvordering geen rekening is gehouden met haar individuele omstandigheden. Dit betoog treft geen doel. Het gaat hier om een besluit tot verplichte intrekking en terugvordering als bedoeld in de artikelen 54, derde lid, eerste volzin, en 58, eerste lid, van de PW. Uit vaste rechtspraak [6] blijkt dat dit beroep op het evenredigheidsbeginsel niet kan slagen, gelet op het gebonden karakter van de bevoegdheid tot intrekking en terugvordering en het feit dat die berusten op een wet in formele zin.
Conclusie en gevolgen
19. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Nieuwstraten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet:
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet:
De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet:
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 34, eerste lid, van de Participatiewet:
Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
[…].
Artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet:
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.Zie bv. de uitspraak van de Raad van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1910.
2.Uitspraak van de Raad van 30 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3455.
3.Uitspraak van de Raad van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2911.
4.Uitspraak van de Raad van 11 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:47.
5.Uitspraak van de Raad van 28 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2265.
6.Uitspraak van de Raad van 5 augustus 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1226.