ECLI:NL:RBROT:2025:13003

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
8 november 2025
Zaaknummer
11880445 VV EXPL 25-543
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige concurrentie en geheimhouding in kort geding tussen werkgever en werknemers die overstappen naar concurrent

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2025, zijn vier werknemers betrokken die hun arbeidsovereenkomsten hebben opgezegd om in dienst te treden van een concurrent van hun ex-werkgever. De werkgever, een uitzendbureau opgericht door twee broers, stelt dat de werknemers onrechtmatig handelen door de concurrentie- en relatiebedingen te schenden. De werknemers zijn door hun ex-werkgever, aangeduid als Werkgever, in kort geding gedaagd. De kantonrechter oordeelt dat de werknemers zich moeten houden aan de bedingen in hun arbeidsovereenkomst en dat zij geheimhouding moeten betrachten over vertrouwelijke informatie van Werkgever. De kantonrechter legt een dwangsom op voor het geval de werknemers zich niet aan deze voorwaarden houden. De eis van Werkgever om een voorschot op verbeurde boetes te betalen wordt afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de werknemers daadwerkelijk de bedingen hebben overtreden. De proceskosten worden toegewezen aan Werkgever, waarbij de werknemers hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de kosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11880445 VV EXPL 25-543
datum uitspraak: 7 november 2025
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: Werkgever
gemachtigde: mr. H.B. Dekker,
tegen

1.[gedaagde 1],

woonplaats: Spijkenisse,
hierna te noemen: Gedaagde 1
2. [gedaagde 2],
woonplaats: Gouda,
hierna te noemen: Gedaagde 2
3. [gedaagde 3],
woonplaats: Capelle aan den IJssel,
hierna te noemen: Gedaagde 3
4. [gedaagde 4],
woonplaats: Capelle aan den IJssel,
hierna te noemen: Gedaagde 4
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie (behalve gedaagde 4),
gemachtigde: mr. M.A.D. Bol.
Gedaagden 1 tot en met 4 worden hierna gezamenlijk ‘de Werknemers’ genoemd. Gedaagden 1 tot en met 3 worden hierna gezamenlijk ‘de Drie Werknemers’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 19 september 2025, met bijlagen;
  • de akte van 20 oktober 2025 van Werkgever, met bijlagen;
  • het antwoord met voorwaardelijk eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de akte van 22 oktober 2025 van Werkgever, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van mr. Dekker;
  • de spreekaantekeningen van mr. Bol.
1.2.
Op 23 oktober 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] (middellijk bestuurder en aandeelhouder van Werkgever) met advocaten mr. Dekker en mr. Van den Bos;
  • de Werknemers met hun advocaat mr. Bol.

2.De beoordeling

Wat is er gebeurd?
2.1.
Werkgever is opgericht door twee broers, [naam 1] (hierna: [naam 1]) en [naam 2] (hierna [naam 2]) en is een uitzendbureau in de technieksector. In de loop van 2025 hebben de broers ruzie gekregen. [naam 2] heeft op 9 juli 2025 [naam bedrijf] (hierna [naam bedrijf]) opgericht. [naam bedrijf] richt zich net als Werkgever op de uitzendbranche in de technieksector. Werknemers waren als adviseurs in dienst van Werkgever. De Drie Werknemers hadden in hun arbeidsovereenkomsten een concurrentie- en relatiebeding en het daarmee samenhangende boetebeding afgesproken (hierna: de Bedingen). Gedaagde 4 had een contract voor bepaalde tijd, zonder deze bedingen. [naam 2] heeft de Drie Werknemers eind augustus 2025 via een addendum ontheven uit de Bedingen. De Werknemers hebben vervolgens gelijktijdig hun arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 oktober 2025 en zijn alle vier per diezelfde datum in dienst getreden van [naam bedrijf], de onderneming van [naam 2] De voorzieningenrechter heeft in haar vonnis van 13 oktober 2025 geoordeeld dat [naam 2] en [naam bedrijf] onrechtmatig handelen jegens Werkgever en dat [naam bedrijf] al geruime tijd bezig is het duurzame bedrijfsdebiet van Werkgever af te breken. [1]
Wat is de inzet van deze procedure?
2.2.
Werkgever eist samengevat dat het de Werknemers met onmiddellijke ingang wordt verboden om (1) werkzaam te zijn voor een concurrent van Werkgever, waaronder [naam bedrijf], en (2) klanten, kandidaten en/of opdrachtgevers van Werkgever te benaderen, op straffe van een dwangsom. Volgens Werkgever is sprake van onrechtmatige concurrentie. De Drie Werknemers zijn volgens Werkgever nog gebonden aan de Bedingen. Verder eist Werkgever dat de kantonrechter de Werknemers beveelt om geheimhouding te betrachten en bedrijfsgegevens van Werkgever te verwijderen, ook op straffe van een dwangsom. Werkgever eist daarnaast dat Gedaagden 1, 2 en 4 een voorschot op verbeurde boetes aan haar betalen. De Werknemers zijn het niet met de eisen eens. Voor het geval de Drie Werknemers nog zijn gebonden aan de Bedingen, eisen zij kort gezegd schorsing van die bedingen.
De uitkomst
2.3.
De Drie Werknemers moeten zich houden aan de Bedingen in hun arbeidsovereenkomst. De Werknemers moeten daarnaast geheimhouding betrachten. Aan deze veroordelingen verbindt de kantonrechter een dwangsom. De Werknemers hoeven geen voorschot op een boete te betalen. De kantonrechter legt hierna uit waarom dit de uitkomst is.
Het toetsingskader in kort geding
2.4.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat de eisende partij heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor de gedaagde partij als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
De Drie Werknemers zijn nog gebonden aan de Bedingen
2.5.
De Bedingen houden voor de Drie Werknemers hetzelfde in: zij mogen kort gezegd tot 1 oktober 2026 niet in dienst treden van of activiteiten ondernemen voor een directe concurrent die binnen een straal van 50 kilometer van Werkgever is gevestigd. Ook mogen zij geen zakelijke contacten onderhouden met relaties of opdrachtgevers, waarvoor Werkgever na 1 oktober 2024 werkzaamheden heeft verricht of een offerte heeft uitgebracht. De kantonrechter oordeelt dat het voldoende aannemelijk is dat in een gewone procedure wordt geoordeeld dat de Drie Werknemers nog gebonden zijn aan hun Bedingen en dat hun indiensttreding bij [naam bedrijf] in strijd is met hun concurrentiebeding. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[naam 2] had een tegenstrijdig belang
2.6.
[naam 2] heeft de Drie Werknemers eind augustus 2025 ontheven uit de Bedingen. Hij was daartoe in beginsel bevoegd, aangezien hij op dat moment nog bestuurder was van Werkgever en zelfstandig bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen. Hij handelde hiermee naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter echter evident in strijd met de belangen van Werkgever (artikel 2:239 lid 5 en 6 BW). [naam 2] had dit besluit dus niet zelfstandig mogen nemen en daarom is het besluit vernietigbaar (artikel 2:15 lid 1 a BW). [naam 2] was eind augustus 2025 namelijk zowel middellijk bestuurder van Werkgever als van haar kort daarvoor opgerichte concurrent [naam bedrijf]. Doordat de Drie Werknemers werden vrijgesteld van de Bedingen in hun arbeidsovereenkomst, stond het hen ogenschijnlijk vrij om in dienst te treden van [naam bedrijf]. Door deze handelwijze heeft [naam 2] zich laten leiden door zijn persoonlijk belang als bestuurder/eigenaar van [naam bedrijf] en heeft daarmee in strijd gehandeld met de belangen van Werkgever. Ongeveer de helft van de werknemers van Werkgever is vervolgens ook daadwerkelijk overgestapt naar het concurrerende bedrijf van [naam 2]
Geen gerechtvaardigd vertrouwen bij de Drie Werknemers
2.7.
Hoewel Werkgever het besluit alleen nog buitengerechtelijk heeft vernietigd, is de kantonrechter vooruitlopend op een vernietiging door de rechtbank – die procedure heeft Werkgever al aangekondigd – voorshands van oordeel dat de vernietigbaarheid van het besluit aan de Drie Werknemers kan worden tegengeworpen (artikel 2:16 lid 2 BW). De Drie Werknemers hebben tijdens de zitting erkend dat - toen zij eind augustus 2025 met een addendum op hun arbeidsovereenkomst werden vrijgesteld van de Bedingen - al duidelijk was dat zij in dienst zouden treden bij [naam bedrijf] en dat zij bovendien wisten dat [naam bedrijf] een concurrent was van Werkgever. Ook waren zij ervan op de hoogte dat er strijd was tussen [naam 2] en [naam 1] In die omstandigheden moet het voor hen duidelijk zijn geweest dat [naam 2] een tegenstrijdig belang had bij de beslissing om hen vrij te stellen van hun Bedingen, zoals hierna verder zal worden uitgelegd.
2.8.
Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de Drie Werknemers er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat zij door Werkgever bij hun collectieve vertrek niet zouden worden gehouden aan de Bedingen. Zij moesten begrijpen dat [naam 2] in strijd handelde met de belangen van Werkgever door hen uit hun concurrentie- en relatiebeding te ontslaan. De Drie Werknemers stellen dat het de gebruikelijke gang van zaken was bij Werkgever dat vertrekkende werknemers niet werden gehouden aan hun concurrentie- en relatiebeding. Om die stelling te onderbouwen, verwijzen zij naar een ongetekende vaststellingsovereenkomst van een inmiddels ex-werknemer van Werkgever, waarin staat dat het concurrentie- en relatiebeding komt te vervallen. Werkgever betwist dat zij haar werknemers nooit houdt aan het concurrentie- en relatiebeding. Volgens haar heeft de betreffende werknemer zelf zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en de vaststellingsovereenkomst dus ook nooit ondertekend. Ter onderbouwing heeft Werkgever de opzeggingsbrief van deze werknemer overgelegd. Tijdens de zitting heeft Werkgever bovendien toegelicht dat zij in het verleden slechts twee werknemers heeft ontheven uit hun concurrentie- en relatiebeding, namelijk een werknemer die een eigen bierbrouwerij wilde oprichten en een werknemer die naar Thailand vertrok. Dit hebben de Drie Werknemers verder niet weersproken.
2.9.
Het gaat in dit geval bovendien om vier werknemers, die als adviseur werkzaam waren in een commerciële functie. De Drie Werknemers waren bovendien de meest ervaren krachten en genereerden een aanzienlijk deel van de omzet van Werkgever. Zij hielden zich bezig met het werven van nieuwe kandidaten (om te detacheren) en het acquireren van potentiële opdrachtgevers en het matchen van kandidaten en voorstellen van hen bij (potentiële) klanten. Kortom, een commerciële sleutelfunctie met veelvuldige klantcontacten. Daarom is handhaving van de Bedingen na het vertrek van de Drie Werknemers van groot belang voor Werkgever. Ook weegt mee dat de Werknemers van elkaars gelijktijdige overstap wisten, waardoor Werkgever plotsklaps meer dan de helft van haar adviseurs kwijtraakte aan een concurrerende onderneming, opgericht door zijn broer, die van alle ins en outs van de onderneming van Werkgever op de hoogte is. Gelet op dit alles kan geen sprake zijn geweest van een gerechtvaardigd vertrouwen dat de Drie Werknemers in deze situatie door Werkgever niet zouden worden gehouden aan de Bedingen. Daarom kan de onbevoegdheid van [naam 2] om dit besluit te nemen in deze situatie aan de Drie Werknemers worden tegengeworpen.
2.10.
Overigens is onvoldoende aannemelijk geworden dat [naam 2] eind juni 2025 al mondeling concreet heeft toegezegd dat de Drie Werknemers niet gehouden zouden worden aan de Bedingen, zoals de Drie Werknemers in hun conclusie van antwoord stellen. De schriftelijke verklaringen van de Drie Werknemers zijn hierover erg vaag en tijdens de zitting hebben de Drie Werknemers hierover wisselende verklaringen afgelegd. Gedaagde 1 verklaarde dat hij [naam 2] heeft gebeld en heeft uitgelegd dat hij het niet meer naar zijn zin had bij Werkgever, maar dat hij niet meer precies weet wanneer. Na doorvragen van de kantonrechter verklaarde hij dat het telefoongesprek begin juli 2025 zou hebben plaatsgevonden. In dat telefoongesprek zou [naam 2] hebben gezegd dat hij Gedaagde 1 zou kunnen helpen als hij zou solliciteren of een andere baan zou hebben gevonden. Gedaagde 3 verklaarde dat zij ook niet meer precies weet wanneer zij met [naam 2] heeft gesproken, maar dat het ergens eind juli, begin augustus 2025 is geweest. In dat telefoongesprek zou [naam 2] hebben gezegd dat hij de bedingen uit de arbeidsovereenkomst kon halen, zodat Gedaagde 3 verder kon solliciteren. Gedaagde 1 en Gedaagde 3 verklaren dus in strijd met de stelling in de conclusie van antwoord, dat [naam 2] eind juni 2025 hen al mondeling heeft ontslagen uit hun Bedingen. Alleen Gedaagde 2 verklaart dat zij eind juni 2025 telefonisch met [naam 2] heeft gesproken om de mogelijkheden te bespreken om bij een relatie van Werkgever in dienst te treden, waarop [naam 2] zou hebben gezegd dat die mogelijkheden er zeker waren. Overigens is de kantonrechter voorshands van oordeel dat dit geen concrete afspraak was. De verklaringen van de Drie Werknemers zijn in elk geval niet consistent en in strijd met de stelligheid waarmee zij in de conclusie van antwoord beweren dat [naam 2] hen eind juni 2025 al heeft laten weten dat zij bij einde dienstverband niet zouden worden gehouden aan hun Bedingen. Maar ook als zou worden uitgegaan van een mondelinge afspraak eind juni 2025 – die zoals gezegd niet aannemelijk is geworden – is van belang dat de strijd tussen de broers ook eind juni al in volle gang was en de werknemers waren hiermee ook bekend. [naam 2] heeft [naam bedrijf] ook al op 9 juli 2025 opgericht.
De Bedingen worden niet geschorst, ook niet gedeeltelijk
2.11.
Nu de voorlopige conclusie is dat de Drie Werknemers nog zijn gebonden aan de Bedingen, moet de kantonrechter hun tegeneis beoordelen. De Drie Werknemers hebben in dat geval namelijk gevorderd dat deze bedingen worden geschorst, geheel dan wel gedeeltelijk. De tegeneis wordt afgewezen. De kantonrechter vindt het niet aannemelijk dat in een gewone procedure de Bedingen zullen worden vernietigd, ook niet gedeeltelijk. De Drie Werknemers worden door de bedingen niet onbillijk benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van Werkgever (artikel 7:653 lid 3 b BW). Dit wordt hierna uitgelegd.
De belangen van Werkgever wegen zwaarder
2.12.
De Drie Werknemers hebben niet voldoende onderbouwd dat de Bedingen hen zodanig belemmeren dat een schorsing in kort geding gerechtvaardigd is. Niet gebleken is dat de Bedingen hen belemmeren om binnen afzienbare tijd een baan met een vergelijkbaar salaris te vinden bij een bedrijf dat niet concurreert met Werkgever. Dat ligt ook niet voor de hand, omdat de Drie Werknemers jong zijn en de arbeidsmarkt gunstig is. Wel hebben zij verklaard dat de werksfeer bij Werkgever op enig moment dermate slecht was dat zij wel moesten vertrekken bij Werkgever, maar ook als de kantonrechter daarvan uitgaat, betekent dat niet dat de Bedingen (gedeeltelijk) geschorst moeten worden. Ook in dit geval hadden de Drie Werknemers ervoor kunnen kiezen om niet bij een directe concurrent van Werkgever in dienst te treden. Tegenover de belangen van de Drie Werknemers staat het belang van Werkgever om de Bedingen te handhaven. Werkgever ziet zich geconfronteerd met een situatie waarin vier van de zeven adviseurs aansluitend aan hun vertrek bij Werkgever in dienst zijn getreden van een directe concurrent, opgericht door één van de eigenaren van Werkgever. Zoals de voorzieningenrechter ook heeft geoordeeld. [2] is sprake van onrechtmatige concurrentie door [naam 2] en [naam bedrijf]., De kantonrechter ziet geen aanleiding om hier anders over te oordelen. Tegen deze achtergrond heeft Werkgever er juist groot belang bij dat de Bedingen van de Drie Werknemers onverkort in stand blijven. De belangen van de Drie Werknemers bij schorsing van de Bedingen wegen daartegenover onvoldoende zwaar.
De Drie Werknemers moeten zich aan de Bedingen houden op straffe van een dwangsom
2.13.
Omdat de Drie Werknemers op dit moment al in dienst zijn van de concurrent, [naam bedrijf], heeft Werkgever ook een groot belang bij de gevorderde dwangsom, zodat de Drie Werknemers zich aan de Bedingen zullen houden. Daarom wijst de kantonrechter de eis van Werkgever toe, in die zin dat het de Drie Werknemers op straffe van een dwangsom wordt verboden om werkzaam te zijn voor een concurrent van Werkgever die is gevestigd binnen een straal van 50 kilometer, waaronder [naam bedrijf], en klanten, kandidaten en/of opdrachtgevers van Werkgever te benaderen die onder het relatiebeding vallen. Werkgever eist ook dat het de Werknemers wordt verboden om werkzaam te zijn voor een direct of indirect aan [naam 2] gelieerde onderneming, maar dat gedeelte van de eis is niet toewijsbaar. Werkgever heeft niet onderbouwd waarom de Drie Werknemers niet zouden mogen werken voor een aan [naam 2] gelieerde onderneming, zolang die onderneming niet concurreert met Werkgever.
2.14.
Het verbod gaat vanwege de spoedeisendheid direct in na betekening van dit vonnis en aan de veroordeling verbindt de kantonrechter als prikkel tot nakoming een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan, met een maximum van € 100.000,- per persoon.
Gedaagde 4 heeft niet onrechtmatig geconcurreerd
2.15.
Gedaagde 4 is niet gebonden aan een concurrentie- en/of relatiebeding, want zo’n beding is Werkgever niet met hem overeengekomen. Dat betekent niet dat hij zijn vrije gang mag gaan. Ook zonder concurrentie- of relatiebeding mag een (ex-)werknemer niet onrechtmatig concurreren met zijn voormalig werkgever (artikel 6:162 BW). Daarvan is alleen niet snel sprake. Pas als een werknemer het duurzame bedrijfsdebiet van zijn voormalig werkgever stelstelmatig en substantieel afbreekt, waarbij hij gebruik maakt van vertrouwelijke kennis of gegevens die hij bij zijn voormalig werkgever heeft verkregen, kan sprake zijn van onrechtmatige concurrentie. [3]
2.16.
De kantonrechter oordeelt dat Werkgever onvoldoende heeft onderbouwd dat in de praktijk sprake is geweest van (onrechtmatige) concurrentie door Gedaagde 4. Er is daarom onvoldoende grond om Gedaagde 4 te veroordelen om zijn werkzaamheden voor [naam bedrijf] te staken of hem te verbieden om werkzaam te zijn voor een andere concurrent van Werkgever. Wel zal de kantonrechter gelet op de bijzondere omstandigheden, die deze ordemaatregel rechtvaardigt, Gedaagde 4 ook verbieden om zakelijke contacten te onderhouden met klanten, kandidaten en/of opdrachtgevers van Werkgever, zoals omschreven in de veroordeling.
De Werknemers moeten geheimhouding betrachten op straffe van een dwangsom
2.17.
Werkgever eist dat de Werknemers wordt bevolen op straffe van een dwangsom om geheimhouding te betrachten over alle vertrouwelijke gegevens van Werkgever, waaronder contactgegevens van klanten/relaties en kandidaten. Deze eis wordt toegewezen. Werknemers zijn alle vier gebonden aan een geheimhoudingsbeding met vergelijkbare strekking en Werkgever heeft er tegen de achtergrond van wat hiervoor is geoordeeld belang bij dat haar vertrouwelijke gegevens geheim blijven.
2.18.
Als prikkel tot nakoming zal de kantonrechter aan deze veroordelingen een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte daarvan met een maximum van € 50.000,- verbinden. De Werknemers zullen op dit punt alle vier hiertoe worden veroordeeld. Weliswaar is in het petitum van de dagvaarding onder 4. de naam van Gedaagde 4 weggevallen, maar uit punt 5.3 van de dagvaarding blijkt duidelijk dat Werkgever heeft bedoeld te vorderen dat alle werknemers, dus ook Gedaagde 4, een dwangsom moeten betalen als zij deze veroordeling niet nakomen. Kennelijk heeft Gedaagde 4 dat ook zo opgevat, omdat de Werknemers ook gezamenlijk verweer voeren tegen de hoogte van de gevorderde dwangsom (punt 78 van de conclusie van antwoord).
Geen veroordeling om gegevens of informatie van Werkgever te verwijderen
2.19.
Werkgever eist ook dat de Werknemers wordt bevolen alle kopieën van alle gegevens en informatie die eigendom zijn van Werkgever, ongeacht of deze zich onder henzelf of bij derden bevinden en ongeacht de verschijningsvorm (digitaal, schriftelijk of anderszins) te (doen) te verwijderen via een professionele, onafhankelijke derde partij, en een certificaat van vernietiging van die partij aan Werkgever te overleggen via het e-mailadres van [naam 1] Deze eis wordt afgewezen. In dit kort geding kan alleen vastgesteld worden dat de Werknemers beschikken over de klanten- en kandidatenlijsten die zijn overgelegd als productie 10 en 11 bij de conclusie van antwoord. Deze lijsten zijn inmiddels onderdeel van de processtukken en daarom acht de kantonrechter het niet zinvol om een veroordeling uit te spreken om deze documenten “te laten verwijderen”. Dit laat onverlet dat de Werknemers de lijsten niet met derden mogen delen, gelet op de vertrouwelijkheid van die gegevens. Zoals hiervoor is geoordeeld worden de Werknemers veroordeeld om op straffe van een dwangsom geheimhouding te betrachten ten aanzien van alle vertrouwelijke gegevens. Voor het overige is de eis van Werkgever onvoldoende bepaald. Werkgever heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Werknemers over andere informatie beschikt en welke gegevens dan verwijderd zouden moeten worden.
De Werknemers hoeven geen voorschot op een boete te betalen
2.20.
Werkgever eist dat Gedaagde 1, 2 en 4 een voorschot betalen op verbeurde boetes, omdat zij bedingen uit hun arbeidsovereenkomst zouden hebben overtreden, waarvoor een boetebeding geldt. Werkgever legt daaraan niet in zijn algemeenheid ten grondslag dat de Werknemers in dienst zijn getreden van [naam bedrijf], maar wijst op drie individuele gedragingen van voornoemde gedaagden. De eis wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
2.21.
Volgens Werkgever heeft Gedaagde 1 in strijd gehandeld met zijn relatie-, geheimhoudings- en nevenwerkzaamhedenbeding, omdat hij op 3 september 2025 heeft geprobeerd haar relatie Collé Rental & Sales te werven. Ter onderbouwing verwijst Werkgever naar een e-mail van een medewerker van Collé, waarin hij schrijft dat hij is gebeld door Gedaagde 1 met de mededeling dat de Werknemers geen vertrouwen meer hadden in de backoffice van Werkgever en dat zij voor zichzelf zijn begonnen (productie 16 bij dagvaarding). Uit de e-mail blijkt onvoldoende dat Gedaagde 1 deze klant heeft geprobeerd te werven voor [naam bedrijf] en dat betwist Gedaagde 1 ook. Volgens hem heeft hij alleen contact opgenomen met Collé om te vertellen dat hij weg zou gaan bij Werkgever. Dat is niet onbegrijpelijk en voor zover al sprake zou zijn van het overtreden van een beding uit de arbeidsovereenkomst, is dit niet zodanig ernstig dat een veroordeling tot betaling van een voorschot op een boete bij wijze van voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
2.22.
Ook Gedaagde 2 heeft volgens Werkgever in strijd gehandeld met het relatie-, geheimhoudings- en nevenwerkzaamhedenbeding. Werkgever stelt in dit verband dat Gedaagde 2 deze bedingen heeft overtreden, omdat haar nieuwe e-mailadres bij [naam bedrijf] in de cc staat van een e-mailwisseling van 17 september 2025 tussen een klant van Werkgever en [naam 2] (productie 27 bij dagvaarding). Dat Gedaagde 2 in de cc van een e-mail van [naam 2] staat, is onvoldoende om aan te nemen dat zij in strijd heeft gehandeld met haar bedingen. Deze vordering wordt afgewezen.
2.23.
Volgens Werkgever heeft Gedaagde 4 in strijd gehandeld met zijn geheimhoudingsbeding, door op 11 september 2025 haar klant Mitsubishi Elevator te benaderen. Gedaagde 4 betwist dat hij vertrouwelijke informatie met deze klant heeft gedeeld en Werkgever heeft dit verder ook niet onderbouwd. Het is dus niet voldoende gebleken dat in een gewone procedure zal worden geoordeeld dat Gedaagde 4 een boete verschuldigd is.
De Drie Werknemers moeten de proceskosten in conventie en reconventie betalen
2.24.
De proceskosten in conventie komen voor rekening van de Drie Werknemers, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). Zij zijn daarvoor hoofdelijk aansprakelijk (artikel 6:7 BW). [4] De kantonrechter begroot de kosten die zij aan Werkgever moeten betalen op € 123,54 aan dagvaardingskosten, € 135,- aan griffierecht, € 1.086,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.479,54. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente wordt ook toegewezen.
2.25.
Er is geen aanleiding om Gedaagde 4 in de proceskosten te veroordelen, omdat hij ten opzichte van Werkgever over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk is gesteld. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.
2.26.
De proceskosten in reconventie komen ook voor rekening van de Drie Werknemers, omdat zij ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). Zij zijn daarvoor hoofdelijk aansprakelijk. De kantonrechter begroot de kosten die zij aan Werkgever moeten betalen op € 543,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.27.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Werkgever dat eist en de Werknemers daartegen geen bezwaar hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
verbiedt Gedaagden 1, 2 en 3 om direct na de betekening van dit vonnis tot 1 oktober 2026 in welke vorm of hoedanigheid dan ook, werkzaam te zijn of activiteiten te ondernemen voor een concurrent van Werkgever die binnen vijftig kilometer van haar is gevestigd, waaronder [naam bedrijf], op straffe van een dwangsom van € 500,- per persoon per dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan deze veroordeling voldoen, met een maximum van € 100.000,- per persoon;
3.2.
verbiedt de Werknemers om direct na de betekening van dit vonnis tot 1 oktober 2026 in welke vorm of hoedanigheid dan ook zakelijke contacten te onderhouden met klanten, kandidaten en/of opdrachtgevers voor wie Werkgever na 1 oktober 2024 werkzaamheden heeft verricht of een offerte heeft uitgebracht, op straffe van een dwangsom van € 500,- per persoon per dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan deze veroordeling voldoen, met een maximum van € 100.000,- per persoon;
3.3.
beveelt de Werknemers om geheimhouding te betrachten over alle vertrouwelijke gegevens van Werkgever, op straffe van een dwangsom van € 250,- per persoon per dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan deze veroordeling voldoen, met een maximum van € 50.000,- per persoon;
3.4.
veroordeelt de Drie Werknemers hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van Werkgever worden begroot op € 1.479,54 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.5.
wijst al het andere af;
in reconventie
3.6.
veroordeelt de Drie Werknemers hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van Werkgever worden begroot op € 543,-;
3.7.
wijst al het andere af;
in conventie en in reconventie
3.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
49039

Voetnoten

1.Rechtbank Rotterdam 13 oktober 2025, ECLI:RBROT:2025:11880.
2.Rechtbank Rotterdam 13 oktober 2025, ECLI:RBROT:2025:11880, r.o. 4.5 e.v.
3.Hoge Raad 9 december 1955, ECLI:NL:HR:1955:47 (
4.Hoge Raad 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1942