ECLI:NL:RBROT:2025:12953

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
ROT 24/4572
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie ex-partnerregeling toeslagenaffaire en hoogte van toekenning

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 3 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Dienst Toeslagen over de toekenning van compensatie op basis van de ex-partnerregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De eiser, die de ex-partner is van een gedupeerden van de toeslagenaffaire, heeft een aanvraag ingediend voor compensatie van € 10.000,-. De Dienst Toeslagen heeft deze compensatie toegekend, maar de eiser is van mening dat dit bedrag niet in verhouding staat tot de schade die hij heeft geleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Dienst Toeslagen terecht het bedrag van € 10.000,- heeft toegekend, omdat de wet geen ruimte biedt voor een hogere vergoeding. De rechtbank oordeelt dat het beroep van de eiser ongegrond is en dat hij geen recht heeft op een hoger compensatiebedrag. De eiser heeft geen recht op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt dat de eiser een vordering tot schadevergoeding kan instellen bij de civiele rechter, maar dat de huidige wetgeving geen aanvullende compensatie voor ex-partners voorziet.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4572

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigde: [persoon A] ).

Samenvatting

1. Deze zaak gaat om de vraag of de Dienst Toeslagen aan eiser terecht een bedrag van € 10.000,- aan compensatie heeft toegekend op basis van de ex-partnerregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiser is het niet eens met de hoogte van dit bedrag, omdat de schade die hij heeft geleden als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire veel hoger is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen terecht € 10.000,- compensatie aan eiser toegekend. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Met het besluit van 16 november 2023 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiser in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 10.000,- op grond van artikel 2.14h van de Wht.
2.1.
Met het besluit van 19 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiser tegen het besluit van 16 november 2023 ongegrond verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
Partijen hebben de rechtbank laten weten dat zij een zitting niet nodig vinden. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten. [1]

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser is de ex-partner van een gedupeerde van de toeslagenaffaire. Hij heeft een aanvraag gedaan om compensatie op grond van artikel 2.14h van de Wht.
4. Met het besluit van 16 november 2023 heeft de Dienst Toeslagen een forfaitaire vergoeding van € 10.000,- aan eiser toegekend. De Dienst Toeslagen heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, omdat volgens de wet geen hoger bedrag kan worden toegekend.
Is het beroep ontvankelijk?
5. De Dienst Toeslagen stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang heeft. Het resultaat dat eiser nastreeft kan niet worden bereikt, omdat de wet geen ruimte biedt voor een hogere vergoeding dan de reeds toegekende € 10.000,-. De Dienst Toeslagen wijst op uitspraken van deze rechtbank en de rechtbank Den Haag. [2]
5.1.
Voor de ontvankelijkheid in beroep is vereist dat eiser voldoende procesbelang heeft. Daarvan is sprake als het resultaat dat eiser nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor eiser ook feitelijk betekenis kan hebben. [3]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van eiser ontvankelijk. Het betoog van de Dienst Toeslagen miskent dat het procesbelang niet raakt aan de vraag of eiser gelijk heeft, maar of hij belang heeft bij het gelijk, als hij dat zou krijgen. [4] Het is evident dat eiser belang heeft bij een hogere vergoeding. De vraag of de Dienst Toeslagen juridisch kan worden verplicht tot het toekennen van een hogere vergoeding, vormt de kern van de beoordeling van het inhoudelijke geschil. In de door de Dienst Toeslagen aangehaalde uitspraken is pas tijdens het beroep de eerder afgewezen forfaitaire compensatie van € 30.000,- alsnog toegekend. In die zaken streefden de betrokkenen naar de toekenning van dat bedrag. Met de latere toekenning van dat bedrag verviel het procesbelang, omdat het nagestreefde resultaat was bereikt. In deze zaak is het door eiser nagestreefde resultaat (juist) niet bereikt.
Heeft de Dienst Toeslagen terecht € 10.000,- compensatie aan eiser toegekend?
6. Eiser betoogt dat het toegekende forfaitaire bedrag van € 10.000,- geen recht doet aan de ernstige materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de toeslagenaffaire heeft geleden. De onterechte terugvorderingen van de Belastingdienst hebben geleid tot ernstige schulden voor eiser en zijn gezin. De voortdurende financiële druk en onzekerheden hebben geleid tot frequente ruzies, met het einde van de relatie tot gevolg. Eiser moest onderdak zoeken bij zijn moeder en vrienden. Eiser heeft ook zijn opleiding niet kunnen afronden als gevolg van de financiële problemen, met een grote studieschuld tot gevolg. Eiser heeft te maken gehad met loonbeslagen. Zijn aanvraag voor schuldsanering is destijds afgewezen vanwege de schulden aan de Belastingdienst. Eiser wijst erop dat het volstrekt ontoereikend is dat meer dan vijf jaar na het begin van de hersteloperatie, er nog geen regeling is die ex-partners in staat stelt hun immateriële schade te verhalen.
6.1.
Voor de beoordeling van het beroep zijn de volgende regels van belang. De Dienst Toeslagen kent op aanvraag een compensatie van € 10.000 toe aan een ex-partner zoals bedoeld in artikel 2.14g van de Wht. [5] De Dienst Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van de artikelen 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.11a, 2.11b, 2.14, 2.14a, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 van de Wht voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning. [6]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen terecht € 10.000,- compensatie aan eiser toegekend. De hoogte van de compensatie volgt uit artikel 2.14h, eerste lid, van de Wht. Er is geen ruimte voor een eigen afweging van de Dienst Toeslagen. Ook de hardheidsclausule biedt die ruimte niet, omdat op grond daarvan geen bevoegdheid bestaat voor de Dienst Toeslagen om af te wijken van artikel 2.14h van de Wht. [7] Dat de wetgever nog geen regeling heeft opgesteld voor eventuele aanvullende compensatie van ex-partners op basis van de werkelijk geleden schade, maakt het voorgaande niet anders. Eiser kan een vordering tot schadevergoeding instellen bij de civiele rechter. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser heeft geen recht op een hoger compensatiebedrag. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Rb. Rotterdam 30 augustus 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:8308 en rb. Den Haag 21 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:17598.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:325, r.o. 3.
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS 28 december 2011, ECLI:RVS:2011:BU9470.
5.Artikel 2.14h, eerste lid, van de Wht.
6.Artikel 9.1, eerste lid, van de Wht.
7.Vgl. ABRvS 2 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2999, r.o. 8.