In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Ridderkerk, beroep ingesteld tegen een besluit van de Dienst Toeslagen. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 30 april 2021, weigerde eiseres een forfaitair bedrag van € 30.000,- op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Dit besluit werd op 14 oktober 2022 door de Dienst Toeslagen in het bestreden besluit bevestigd, waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, maar is zonder bericht van verhindering niet verschenen op de zitting van 26 juni 2024.
De rechtbank heeft overwogen dat de Dienst Toeslagen terecht heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiseres geen materieel procesbelang heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres inmiddels recht heeft op € 18.866,- compensatie, welke is aangevuld tot € 30.000,-. Dit betekent dat de Dienst Toeslagen al aan het belang van eiseres heeft voldaan. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij een ander materieel belang heeft bij het beroep, en enkel een principieel belang is onvoldoende voor de behandeling van het beroep.
De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van het beroep plaatsvindt. De rechtbank heeft echter bepaald dat de Dienst Toeslagen het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden en heeft de Dienst Toeslagen veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 875,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda en is openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024.