Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de door [eiser] op 31 oktober 2016 uitgebrachte dagvaarding, met producties 1 en 2;
- het door deze rechtbank op 15 maart 2017 tussen [eiser] en [gedaagde] bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer C/10/517218 / HA ZA 16-1428 (hierna: het verstekvonnis);
- de verzetdagvaarding van [gedaagde] van 15 november 2024, met producties 1 tot en met 15;
- het incidenteel vonnis van 28 mei 2025 alsmede de (overige) daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 24 juni 2025;
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser], met producties A-D;
- de mondelinge behandeling van 11 september 2025;
- de spreekaantekeningen van de advocaat van [gedaagde].
2.De feiten
3.Het geschil
rb.]:300 lid 2 BW te bepalen dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de vereiste medewerking van [eiser] aan de verkoop van de Woning, dan wel [gedaagde] conform het bepaalde in art. 3:299 lid 1 BW te machtigen om in de plaats van [eiser] zijn toestemming te geven voor de verkoop van de Woning;
4.De beoordeling
Openbaar exploot
in persoonis betekend. Ook is niet in geschil dat [gedaagde] voorafgaand aan het uitbrengen van zijn verzetdagvaarding, op 15 november 2024, geen daad heeft verricht in de zin van het tweede lid van artikel 143 Rv waaruit niets anders kan volgen dan dat hij toen al bekend was met het verstekvonnis. Uit het bepaalde in het tweede lid van artikel 143 Rv kan dus niet volgen dat [gedaagde] niet-ontvankelijk is in zijn verzet. Daarmee komt de rechtbank toe aan toetsing aan het derde lid van artikel 143 Rv. Op grond van die bepaling vangt de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan aan op de dag waarop het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd.
NJ1997/449), te weten dat artikel 6 EVRM niet absoluut is; de lidstaten hebben een zekere discretionaire bevoegdheid om beperkingen op dat recht te introduceren, zolang de toegang tot de rechter maar niet zodanig wordt beperkt dat dat “
the very essence of the right is impaired”, terwijl de beperking voorts in strijd is met artikel 6 EVRM “
if it does not pursue a legitimate aim and if there is not a reasonable relationship of proportionality between the means employed and the aim sought to be achieved”.
- [gedaagde] stelt niet concreet of nauwkeurig wat de vaste lasten van de Woning waren.
- Dat geldt ook voor de periode waarin hij zou hebben bijgedragen aan die vaste laten.
- Evenmin levert [gedaagde] bewijs van zijn stellingen.
- [gedaagde] heeft niet gemotiveerd gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat het verstekvonnis anders zou zijn uitgevallen als geen sprake was geweest van het beweerdelijke bedrog van [eiser]; de reden waarom het door [eiser] gevorderde is toegewezen is namelijk omdat [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd; de blaam treft dus niet de rechtbank maar [gedaagde].
Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 473). Deze reden gaat slechts op als de gewone rechtsmiddelen hoger beroep en verzet nog openstaan en niet als cassatie nog openstaat. In cassatie kan immers geen vernietiging worden verkregen op de gronden waarop herroeping mogelijk is.
het ontvankelijkheidsvereiste van artikel 382 Rvis dus voldaan.
Onderwerp van eis:
NJ1927/403).
e-mailadres ook toen wel had. Bovendien is onvoldoende gebleken dat hij dat e-mailadres niet zou hebben kunnen achterhalen, als hij dat niet al direct tot zijn beschikking had. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor het woon- of verblijfadres van [gedaagde]. Hierbij betrekt de rechtbank dat [eiser] de stelling van [gedaagde] dat zij gemeenschappelijke kennissen hadden die op de hoogte waren van de verblijfplaats van [gedaagde] in de Verenigde Staten onbetwist gelaten.
openbaarbetekend was op de voet van artikel 54 lid 2 Rv.
het ontvankelijkheidsvereiste van artikel 383 Rv.