ECLI:NL:RBROT:2025:11597

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/688324 / HA ZA 24-918
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen door aannemer en verweer van opdrachtgever wegens tekortkomingen bij woningbouw

In deze zaak, die bestaat uit twee gevoegde procedures, vordert de aannemer, [bedrijf X], betaling van openstaande facturen van de opdrachtgever, [persoon A] c.s. De opdrachtgever beroept zich op opschorting en verrekening vanwege tekortkomingen in de bouw van zijn woning, waaronder een maatverschil van 15 centimeter en vlekken op de gevel. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van de aannemer grotendeels worden toegewezen, terwijl de vorderingen van de opdrachtgever grotendeels worden afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de oplevering van de woning op 13 maart 2023 heeft plaatsgevonden en dat de opdrachtgever onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De rechtbank kent een schadevergoeding toe voor het maatverschil en de vlekken op de gevel, maar oordeelt dat de opdrachtgever zijn betalingsverplichtingen niet kan opschorten. De rechtbank wijst ook de vorderingen van de opdrachtgever in reconventie af, inclusief de claims tegen de bestuurders van de aannemer, [persoon X] en [holding X]. De rechtbank concludeert dat de algemene voorwaarden van de aannemer niet onredelijk bezwarend zijn en dat de opdrachtgever zijn claims onvoldoende heeft onderbouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/688324 / HA ZA 24-918 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf X],
gevestigd te [vestigingsplaats X] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P. van der Mersch te Rotterdam,
tegen

1..[persoon A] ,

2.[persoon B],
beiden wonend te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie
advocaat mr. S. Kegreisz te Rotterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/692150 / HA ZA 25-17 van

1..[persoon A] ,

2.
[persoon B],
beiden wonend te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. S. Kegreisz te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf X],
2.
[persoon X],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[holding X] .,
allen wonend of gevestigd te [vestigingsplaats X] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. P. van der Mersch te Rotterdam.
[bedrijf X] ., [persoon X] en [holding X] . worden hierna aangeduid als respectievelijk: [bedrijf X] , [persoon X] en [holding X] en samen als [bedrijf X] c.s. (in mannelijk enkelvoud). [persoon A] en [persoon B] worden hierna gezamenlijk [persoon A] c.s. genoemd (in mannelijk enkelvoud).

1.De zaak in het kort

In deze twee gevoegde procedures vordert de aannemer betaling van zijn openstaande facturen en beroept opdrachtgever zich op opschorting en wil hij verrekenen met een volgens hem hogere vordering vanwege diverse tekortkomingen van de aannemer bij de bouw van de woning en vanwege onrechtmatig handelen van haar (indirect) bestuurders. De rechtbank wijst de vorderingen van aannemer grotendeels toe en die van de opdrachtgever grotendeels af. Een deel van de door opdrachtgever gevorderde schadevergoeding wordt verrekend met de openstaande facturen van de aannemer. De ten laste van de aannemer en haar (indirect) bestuurders gelegde beslagen worden opgeheven.

2.Het verloop van de procedures

2.1.
De procedure in 24-918
2.1.1.
Het verloop van deze procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 12;
  • de conclusie van antwoord alsmede eis in reconventie, met producties 1 tot en met 11;
  • de brief van de rechtbank van 18 december 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 10 april 2025;
  • de brief van de rechtbank van 7 maart 2025 met daarin een zittingsagenda voor de mondelinge behandeling;
  • de (voorwaardelijke) conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte uitlating producties in conventie, met productie 13;
  • productie 19 van [persoon A] c.s., omgenummerd productie 12.
2.2.
De procedure in 25-17
2.2.1.
Het verloop van deze procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 18;
  • de conclusie van antwoord in conventie alsmede eis in reconventie, met producties 1 tot en met 11.
In deze procedure heeft [persoon A] c.s. geen conclusie van antwoord in reconventie genomen. Dit is ter zitting bevestigd.
2.3.
In de beide procedures (24-918 en 25-17):
2.3.1.
Het verloop van de beide procedures blijkt verder nog uit:
  • het B formulier van 7 januari 2025 waarin [persoon A] c.s. vraagt om voeging;
  • de mail van de rechtbank van 8 januari 2025 waarop [persoon A] c.s. op diezelfde datum antwoordt dat het gaat om een verzoek tot informele voeging;
  • de mail van de rechtbank van 24 maart 2025 waarin (i) in de procedure 25-17 de mondelinge behandeling ook is bepaald op 10 april 2025 en (ii) is aangekondigd dat de rechtbank dan eerst mondeling zal beslissen op het verzoek van [persoon A] c.s. tot (formele) voeging van de procedures 25-17 met 24-918, waarmee [bedrijf X] c.s. op voorhand heeft ingestemd;
  • de mail van de rechtbank van 25 maart 2025 waarbij beslist is dat één mondelinge behandeling zal plaatsvinden en waarin tevens een zittingsagenda voor de procedure 25-17 is opgenomen;
  • de mondelinge behandeling van 10 april 2025 en de bij die gelegenheid overgelegde spreekaantekeningen van [bedrijf X] c.s. en [persoon A] c.s.
2.3.2.
Ten slotte is in beide procedures vonnis bepaald.

3.De feiten in beide procedures

3.1.
[persoon A] c.s. heeft op 1 juni 2021, door middel van het ondertekenen van een aannemingsovereenkomst, aan [bedrijf X] de opdracht gegeven tot het bouwen van zijn nieuwbouwwoning te Rhoon (hierna: de woning).
3.2.
De overeengekomen aanneemsom bedroeg € 799.991,50 inclusief btw.
3.3.
Na ondertekening van de aannemingsovereenkomst heeft [persoon A] c.s. opdracht verstrekt tot het verrichten van meer- en minderwerk.
3.4.
In artikel 4 lid 1 van de aannemingsovereenkomst is een termijnregeling opgenomen voor wat betreft de betalingen aan [bedrijf X] . Er dient volgens lid 2 steeds binnen veertien dagen na eerste betalingsverzoek te worden betaald.
3.5.
Artikel 8 lid 1 van de aannemingsovereenkomst luidt:
“De deelnemer[rb: [bedrijf X] ]
verklaart, dat de woning, die het onderwerp is van deze overeenkomst, deel uitmaakt van een door BouwGarant geregistreerd project en door haar is ingeschreven onder nummer….[volgt] en verbindt zich tegenover de Opdrachtgever ter zake die woning de verplichtingen uit de BouwGarant Nieuwbouwgarantieregeling Eengezinswoning 2020 te zullen nakomen.”
3.6.
Op de aannemingsovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden voor de aannemingsovereenkomst voor Eengezinswoning van toepassing, vastgesteld door BouwGarant op 1 januari 2020.
3.7.
De algemene voorwaarden luiden, voor zover van belang:
“Artikel 12 – Opschortingsrecht
1. De opdrachtgeverrb: [persoon A] c.s.]
kan, zonder een beroep te doen op artikel 6:262 BW en onder voorbehoud van zijn recht op levering, maximaal 5% van de aanneemsom inhouden op de laatste termijn of laatste termijnen en dit bedrag in plaats van aan de Deelnemer te betalen, in depot storten bij een notaris.”
“Artikel 14 – Herstel tekortkomingen
“1 (…)
2. In geval van uiterlijke onvolkomenheden welke het gevolg zijn van aard en hoedanigheid van gebruikte materialen (bijvoorbeeld krimpscheuren) ontleent de opdrachtgever daaraan geen grond voor verhaal, tenzij die onvolkomenheden het gevolg zijn van het gebruik van materiaal van minderwaardige kwaliteit of van ondeskundig gebruik of ondeskundige toepassing van materialen van de Deelnemer.”
“Artikel 15 – Onderhoudsperiode met garantie en aansprakelijkheid van de Deelnemer
2. Na de in het eerste lid van dit artikel genoemde perioderb: volgens lid 1 van artikel 15: zes maanden na datum van oplevering]
is de Deelnemer niet meer aansprakelijk voor tekortkomingen aan de woning,
a. tenzij sprake is van een niet door de Deelnemer aan de opdrachtgever schriftelijk kenbaar gemaakt afwijking van de technische omschrijving en/of tekeningen en/of eventuele staten van wijziging waardoor de opdrachtgever schade lijdt. Indien nakoming in redelijkheid niet meer van de Deelnemer verlangd kan worden heeft de opdrachtgever recht op schadevergoeding. De opdrachtgever zal de tekortkoming binnen redelijke periode na de ontdekking aan de Deelnemer mededelen;
b.(…)
c. (…)
d. onverminderd de aansprakelijkheid van de Deelnemer ingevolge de BouwGarant Nieuwbouwgarantieregeling Eengezinswoning 2020”
3.8.
[bedrijf X] heeft op 5 augustus 2021 aan [persoon A] c.s. een vals BouwGarant certificaat (hierna ook: het certificaat) verstrekt.
3.9.
Op 8 december 2022 heeft [persoon A] c.s. een deel van de sleutels van de woning ontvangen. [bedrijf X] heeft op die datum een proces-verbaal van vooroplevering opgesteld.
3.10.
Andere aannemers en installateurs zijn vanaf dat moment voor [persoon A] c.s. aan de slag gegaan in de woning.
3.11.
Op 13 maart 2023 heeft [bedrijf X] de laatste sleutels aan [persoon A] c.s. overhandigd en een termijnfactuur gestuurd met de omschrijving ‘
oplevering en ingebruikname van de woning’.
3.12.
Op 14 maart 2023 heeft [persoon A] c.s. een e-mail aan [bedrijf X] gestuurd met een opsomming van openstaande punten:
“- De trap word in orde gemaakt
- Wtw unit gaat 100%
- airco's worden 100% in orde gemaakt.
- de regenwaterafvoeren worden 100% afgemaakt
- latjes boven de kozijnen worden in orde gemaakt.
- mantelbuis van de zwembad die word in de meterkast geplaats op een goede manier.
- de steenstrips buiten worden gevoegd
- de paal bij de carport worden de kapotte steenstrips vervangen
- beluchting achter rondom de huis word op de zelfde hoogte gezet.
- Kapotte en beschadigde trespa platen worden vervangen
- de beschoeiingen aan beide kanten zijn niet in orde deze worden gemaakt.
- er komen kappen op rolluiken.
- aantal kozijnen zijn niet in orde en bepaalde ramen en deuren werken niet goed.
- dakpannen zijn niet in orde en er zitten hoogteverschillen in de dakpannen.
Ik ga volgende week verhuizen
Al deze punten moeten uiterst aanstaande vrijdag klaar zijn”
3.13.
Eind maart 2023 is [persoon A] c.s. met zijn gezin in de woning gaan wonen.
3.14.
Op 8 mei 2023 heeft [persoon A] c.s. per e-mail aan [bedrijf X] het volgende opgesomd:
“Mijn Airco’s werken niet.
Ventilatie werkt niet goed.
Regenwaterafvoeren zijn verkeerd en niet compleet.
De tegels en steenstrips op wanden vallen er af.
Mantelbuis van de zwembad moet in de meterkast.
Verkeerde warmtepomp geleverd gemonteerd.
En nog veel meer natuurlijk (…)
De trapleuning is recent opnieuw gepoedercoat. Maar deze is niet netjes gemonteerd,
en het glas wat is vervangen is de oude gewoon bij mij in de tuin achtergelaten.
Het kleine glas wat achteraf is gemonteerd zit een barst in volgens mij.”
3.15.
Op 17 november 2023 heeft [bedrijf X] [persoon A] c.s. per e-mail geschreven, voor zover relevant:
“Hierbij zoals laatst besproken, een overzicht van de nog uit te voeren werkzaamheden;
[naam 1] gaat een extra boilervat plaatsen zodat u meer warm water heeft zoals staat
omschreven in de opdracht. De ventilatie wordt ingeregeld, ontbrekende roosters worden geplaatst
en het ontbrekende ventilatiepunt in de wasruimte wordt aangebracht.
- Bako zal een aparte airco unit plaatsen in de technische ruimte.
- De trapleuning is opnieuw gemaakt en kan binnenkort worden teruggeplaatst.
- [naam 1] maakt voor de HWA aansluitingen nettere aansluitstukken.
- Bij de HWA van de dakkapellen zullen kapjes worden geplaatst en de loden stadsuitlopen worden
ingekort.
- De afdekkappen bij de rolluiken op diverse plekken nog afmaken en de popnagels vervangen door
parkers. In de begroting staan 10 stuks rolluiken, dit zijn er 12 geworden. Aan de bediening doen wij
niets, dit is voor uw domotica leverancier.
- Op het moment van doorvoeren stroomkabel t.b.v. zwembad, zullen wij het purschuim uit de
mantelbuis halen.
- Aan de steenstrips doen wij niets.
- Roosterkapjes vastkitten en op hoogte stellen.
- Buitenkozijnen zijn reeds meerdere keren opnieuw afgesteld en voorzien van zwaarder beslag.
- Terras doen wij niets aan.
- Plinttegels stonden vermeld als kunststeen op tekening, wij hebben keramische plinttegels (deze
zijn duurder dan kunststeen) geplaatst.
- De pur in de rioolbuis op de verdieping zal in overleg met [naam 2] worden verwijderd als hij
reparatiewerk gaat uitvoeren.
- [naam 3] zal vandaag de voordeur beter afstellen.
- Kruipruimte is leeggezogen en voorzien van extra afvoerbuis.
- Er zijn drie nieuwe aluminium schuifpuien geplaatst op onze kosten, daar de voorgestelde houten
hamonicadeuren bij nader inziens niet geschikt waren voor het tripleglas. (te zwaar)
Zoals u weet staat er nog een aanzienlijk bedrag open, waar wij u via de mail al enkele keren van op
de hoogte hebben gebracht.
Openstaande post is op dit moment € 186.678 (2022072, 2022094, 2023026 en 2023025)
Wij stellen voor om u vanwege een kleine maatafwijking tijdens het bouwproces, een korting te
verlenen van € 12.500,00. Voor de bovengenoemde nog uit te voeren werkzaamheden kunt u een
bedrag inhouden van € 20.000,00.”
3.16.
Gebleken is dat de maatvoering van de woning niet klopte. De woning is 15 centimeter kleiner dan was afgesproken.
3.17.
Op 19 augustus 2024 heeft [bedrijf X] aan [persoon A] c.s. onder meer geschreven:
“De facturen die door ons toegestuurd werden correspondeerden met de stand van het onderwerp
van de termijnfactuur. Ook zijn er tijdens de bouw op uw verzoek diverse extra werkzaamheden
uitgevoerd, waarvoor vooraf prijs van is opgegeven en waarop u mondeling akkoord heeft
gegeven. En dit is nog exclusief de te maken onderhoudstermijn van 2%.
Momenteel staan de volgende termijnfacturen open:
le meerwerktermijn € 50.000,00 excl. BTW
2e meerwerktermijn € 25.000,00 excl. BTW
Oplevertermijn € 39.669,00 excl. BTW
Afrekening meerwerk € 39.611,00 excl. BTW
Dit komt neer op een totaalbedrag van € 154.280,00 excl. BTW. Wordt hierbij het bedrag van de
nog te sturen laatste termijnfactuur, de onderhoudstermijn van 2% bij opgeteld, groot
€ 13.223,00, dan komt dit neer op een bedrag van € 167.503,00 excl. BTW.
Totaal incl. BTW € 202.678,63 (…)”
3.18.
[persoon A] c.s. heeft zijn betalingsverplichtingen opgeschort. Hij wil dat [bedrijf X] eerst alle tekortkomingen oplost. [bedrijf X] heeft de uitvoering van haar werkzaamheden opgeschort totdat [persoon A] c.s. de openstaande facturen betaalt.
3.19.
[bedrijf X] heeft Afbouw Gevelsupport B.V. (hierna: Afbouw Gevelsupport) ingeschakeld om onderzoek te doen naar de oorzaak en oplossing voor wat betreft vlekvorming op de gevel van de woning. Afbouw Gevelsupport heeft in haar rapport van
26 juni 2024 de kosten van reiniging ingeschat op € 4.000,00. [bedrijf X] heeft zich bereid verklaard in plaats van herstel van de vlekken hiervoor een vergoeding te betalen aan [persoon A] c.s. van € 10.000,00.
3.20.
Mevrouw [persoon C] (hierna: [persoon C] ) van WX Vastgoed Expertise B.V. heeft in opdracht van [persoon A] c.s. op 9 oktober 2024 onderzoek verricht in de woning. [persoon C] heeft in haar rapport van 23 december 2024 de herstelkosten begroot op € 189.633,74. Daarnaast is er volgens [persoon C] € 17.989,40 ten onrechte aan meerwerk in rekening gebracht. Tot slot heeft [persoon A] c.s. volgens [persoon C] een veel hogere schade dan de door [bedrijf X] aangeboden € 12.500,00 vanwege de verkeerde maatvoering van de woning en dient taxatie plaats te vinden voor wat betreft de waardevermindering.
3.21.
Volgens [persoon A] c.s. bedraagt de werkelijke schade een hoger bedrag. [persoon A] c.s. vordert een schadevergoeding van € 393.866,78. [bedrijf X] betwist de schadeposten en -hoogte.
3.22.
[bedrijf X] heeft beslag laten leggen op woning van [persoon A] c.s. en op zijn bankrekening. [persoon A] c.s. heeft met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 12 december 2024 beslag laten leggen ten laste van [bedrijf X] c.s. onder de Rabobank en op het appartementsrecht (rechtgevend op het uitsluitend gebruik van de onroerende zaak) waar [persoon X] voor de onverdeelde helft eigenaar van is.

4.Het geschil

in de zaak 24-918 (de eerste procedure)
in conventie
4.1.
[bedrijf X] vordert voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [persoon A] c.s. tot betaling van de facturen:
“a. € 60.500,--, te vermeerderen met 4% rente met ingang van 10 september 2022;
b. € 30.250,--, te vermeerderen met 4% rente met ingang van 2 december 2022;
c. € 47.929,31, te vermeerderen met 4% rente met ingang van 2 januari 2023;
d. € 47.999,49, te vermeerderen met 4% rente met ingang van 28 maart 2023;
e. € 15.999,83, te vermeerderen met 4% rente met ingang van 15 oktober 2024;
ter zake buitengerechtelijke kosten:
f. € 2.788,39, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van deze
dagvaarding;
g. de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van de door eiseres gelegde
beslagen, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien
niet binnen 15 dagen na dagtekening van het vonnis aan de veroordeling is voldaan.”
4.2.
Ter zitting heeft [bedrijf X] toegelicht dat in het petitum sprake is van een kleine verschrijving en dat de vordering onder e betrekking heeft op de onderhoudstermijn en de vordering onder f op de buitengerechtelijke kosten.
4.3.
[persoon A] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [bedrijf X] .
in reconventie
4.4.
Ter zitting heeft [persoon A] c.s. zijn aanvankelijk ingestelde vorderingen in reconventie tegen [bedrijf X] ingetrokken (verminderd tot nihil), omdat deze overeenkomen met zijn vorderingen in conventie in de tweede procedure tegen [bedrijf X] .
4.5.
[bedrijf X] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [persoon A] c.s. in zijn vorderingen, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van in de kosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.6.
Op de stellingen van partijen in conventie en reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak 25-17 (de tweede procedure)
in conventie
4.7.
[persoon A] c.s. vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“I. Eisers ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen;
II. De vorderingen van eisers toe te wijzen;
III. Te bepalen dat de in artikel 14 en 15 van de algemene voorwaarden opgenomen bedingen
onredelijk bezwarend zijn en derhalve vernietigd zijn;
IV. Te verklaren voor recht dat gedaagden jegens eisers onrechtmatig hebben gehandeld, althans toerekenbaar tekort gekomen zijn in de tussen partijen vigerende overeenkomst;
V. De gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan eisers van de geleden schade die tot op heden begroot is op € 393.866,78, alsmede vergoeding van de schade die zich nog moet openbaren dan wel die nog nader berekend dient te worden;
VI. De gedaagden te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder salaris raadsvrouw, de
deurwaarderskosten, het griffierecht, kosten voor het conservatoir beslag en de nakosten
alsmede de executiekosten die nodig zijn voor eisers om voor algehele voldoening zorg te
kunnen dragen, met daarbij de bepaling dat deze kosten dienen te zijn voldaan binnen vijf
dagen na het wijzen van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet
binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de
(na)kosten en proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;”
4.8.
[bedrijf X] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [persoon A] c.s. met hoofdelijke veroordeling van [persoon A] c.s. in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
in reconventie
4.9.
[bedrijf X] c.s. vordert de door [persoon A] c.s. gelegde beslagen op te heffen.
4.10.
Op de stellingen van partijen in conventie en reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in beide procedures, in conventie en reconventie

Procedurele aspecten

5.1.
De rechtbank beslist de zaken te voegen op grond van artikel 222 lid 1 Rv. Beide zaken worden geheel en gezamenlijk behandeld. Vanwege de samenhang en verwevenheid van de vorderingen, stellingen en verweren in beide procedures zal hetgeen in de ene procedure is aangevoerd ook gelden als aangevoerd in de andere procedure. Dit is ook ter zitting zo met partijen besproken.
5.2.
In de procedure met nummer 24-918 (de eerste procedure) heeft [persoon A] c.s. zijn vorderingen in reconventie tegen [bedrijf X] verminderd tot nihil omdat dezelfde vorderingen geheel terugkomen in de procedure tegen [bedrijf X] c.s. met nummer 25-17 (de tweede procedure). Op de reconventionele vordering in de eerste procedure hoeft dus niet te worden beslist. In de tweede procedure zijn de vorderingen ook ingesteld tegen de (indirect) bestuurders van [bedrijf X] : [persoon X] en [holding X] .
[persoon A] c.s. moet vaststaande facturen van [bedrijf X] betalen, maar kan zich deels op verrekening beroepen
5.3.
[bedrijf X] vordert betaling van facturen tot een bedrag van € 202.678,63. Deze facturen zijn ook door [bedrijf X] in het geding gebracht en zijn door [persoon A] c.s. niet betwist. [persoon A] c.s. erkent het bestaan van de facturen en de facturen staan daarmee voor wat betreft hun omvang vast. De betalingstermijn voor de facturen bedraagt op grond van artikel 4 lid 2 van de aannemingsovereenkomst veertien dagen. Daarmee staat ook vast dat de facturen opeisbaar zijn. [persoon A] c.s. betaalt de facturen echter niet. Hij beroept zich op opschorting. Hij wil niet betalen omdat [bedrijf X] aan hem schade moet vergoeden vanwege het niet goed nakomen van de aannemingsovereenkomst en gebreken aan zijn woning.
5.4.
Beide partijen hebben aangegeven een beroep op verrekening te doen als zij tot betaling veroordeeld worden. Dit is met partijen ter zitting besproken en partijen zijn het erover eens dat indien en voor zover zij over en weer betalingsvorderingen hebben, zij deze ook kunnen verrekenen. De vordering van [bedrijf X] ligt dus voor toewijzing gereed, tenzij [persoon A] c.s. een beroep op opschorting en verrekening kan doen vanwege zijn vordering op [bedrijf X] . Dit betreft zijn vordering in de tweede procedure.
Het standpunt van [persoon A] c.s.
5.5.
Volgens [persoon A] c.s. heeft hij een vordering op [bedrijf X] omdat [bedrijf X] de aannemingsovereenkomst niet goed is nagekomen. [persoon A] c.s. beroept zich hierbij op het rapport van [persoon C] . De woning zou diverse gebreken vertonen die nog verholpen moeten worden. Belangrijke verwijten zijn dat (i) de woning 15 centimeter te klein is, dat (ii) er vlekken op de gevel zitten, en dat (iii) een geldig certificaat van BouwGarant ontbreekt. Er zijn daarnaast nog overige gebreken (iv) die uit het rapport naar voren komen en verwijten die [persoon A] c.s. maakt.
Het standpunt van [bedrijf X]
5.6.
[bedrijf X] verweert zich. Volgens [bedrijf X] kan [persoon A] c.s. geen beroep doen op opschorting en verrekening omdat [persoon A] c.s. geen vordering op [bedrijf X] heeft. Volgens [bedrijf X] is de woning in maart 2023 opgeleverd en zijn de toen door [persoon A] c.s. opgemerkte punten inmiddels verholpen, deels nadien en deels ook binnen de contractuele garantietermijn. Wat nog niet is gebeurd is het plaatsen van een airco-unit in de technische ruimte van de woning. Die werkzaamheden heeft [bedrijf X] opgeschort omdat [persoon A] c.s. de facturen niet betaalt. Voor zover het rapport van [persoon C] punten bevat die niet zijn gemeld bij de oplevering, terwijl dat wel had gekund, heeft [persoon A] c.s. geen vordering meer. Die punten komen alle geheel voor rekening en risico van [persoon A] c.s.
Overgangsrecht Wet kwaliteitsborging bouwen
5.7.
De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb), die heeft geleid tot aanpassingen in titel 12 van Boek 7 BW (‘Aanneming van werk’), waaronder van de artikelen 7:757a BW en 7:758 BW, is op grond van het overgangsrecht niet van toepassing op de aannemingsovereenkomst tussen [bedrijf X] en [persoon A] c.s. omdat deze is gesloten vóór 1 januari 2024. In het onderhavige geval geldt daarom het oude recht van titel 12 van Boek 7 BW zoals dat gold vóór 1 januari 2024.
Oplevering - juridisch kader
5.8.
Op grond van artikel 7:758 lid 1 BW moet de opdrachtgever het werk keuren nadat de aannemer heeft verklaard dat het werk klaar is om te worden opgeleverd. Bij die oplevering dient de opdrachtgever de door hem geconstateerde gebreken aan te wijzen en het werk, al dan niet onder voorbehoud, te aanvaarden. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd en is de aannemer ontslagen van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtnemer op het tijdstip van de oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken (artikel 7:758 leden 2 en 3 BW). (Het huidige vierde lid is vanwege het overgangsrecht niet van toepassing in het onderhavige geval). De oplevering fungeert daarmee in dit geval als een scharnierpunt. Het markeert het moment waarop de opdrachtgever de door hem gesignaleerde gebreken moet benoemen en ten aanzien van die gebreken een voorbehoud moet maken bij de goedkeuring van het werk.
5.9.
Bij de beoordeling van de vraag of het werk als opgeleverd kan worden beschouwd, geldt als uitgangspunt dat zowel de in artikel 7:758 lid 1 BW genoemde mededeling van de aannemer dat het werk klaar is om te worden opgeleverd, als de aanvaarding door de opdrachtgever, in iedere vorm kan geschieden en in een of meer gedragingen besloten kan liggen. (Het huidige artikel 7:757a BW is vanwege het overgangsrecht niet van toepassing). Of in het onderhavige geval een oplevering tot stand is gekomen, moet beoordeeld worden aan de hand van de Haviltexnorm. De vorm en het tijdstip van de aanvaarding, evenals de termijn waarbinnen de opdrachtgever het werk - al dan niet onder voorbehoud - dient te aanvaarden dan wel te weigeren, variëren naar gelang hetgeen daaromtrent is overeengekomen, met inachtneming van de aard van het werk, het gebruik en de overige omstandigheden van het geval. [1] Een gedraging van de opdrachtgever waaruit onder omstandigheden een aanvaarding mag worden afgeleid is de feitelijke ingebruikneming van het werk. In dat geval is de aannemer immers niet meer bij machte om risico’s met betrekking tot bijvoorbeeld schade aan de zaak te beperken of uit te sluiten
Oplevering: 13 maart 2023
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval oplevering van het werk op 13 maart 2023 heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.11.
[bedrijf X] stelt dat er op 13 maart 2023 is opgeleverd, nadat op 8 december 2022 een vooroplevering heeft plaatsgevonden. Over die vooroplevering verschillen van partijen van mening, maar tussen hen staat wel vast dat [persoon A] c.s. toen sleutels van [bedrijf X] heeft ontvangen om zijn andere aannemers in de woning te kunnen laten beginnen. Ter zitting is door [persoon A] c.s. - voor het eerst - gesteld dat de woning überhaupt nog niet is opgeleverd. Die nieuwe stelling volgt de rechtbank niet en staat ook op gespannen voet met de eerdere stellingen van [persoon A] c.s. in zijn processtukken. Daarin stelt [persoon A] c.s. immers dat de oplevering te laat was, dat deze eerst gepland stond op 22 juni 2022, dat de oplevering vervolgens is uitgesteld, waarna op 8 december 2022 overhandiging van sleutels heeft plaatsgevonden en dat de uiteindelijke overdracht plaatsvond op 13 maart 2023, waarbij er nog wel tekortkomingen waren. Dat op 13 maart 2023 is opgeleverd blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de e-mail van [persoon A] c.s. van 14 maart 2023. Naar aanleiding van een eerder overleg met [bedrijf X] geeft [persoon A] c.s. daarin aan wat er nog moet gebeuren voordat hij eind die week met zijn gezin de woning zal betrekken (zie 3.12). Op 13 maart 2023, de dag van de oplevering, heeft [bedrijf X] ook een factuur gestuurd aan [persoon A] c.s. met daarboven geschreven:
“oplevering en ingebruikname van de woning”. Die factuur is door [persoon A] c.s. ontvangen en ook zonder protest behouden. Eind maart 2023 heeft [persoon A] c.s. met zijn gezin de woning betrokken en is er gaan wonen. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de woning op 13 maart 2023 is opgeleverd, waarbij geldt dat de in de mail van 14 maart 2023 opgesomde opleverpunten door [bedrijf X] nog verholpen moesten worden.
5.12.
[persoon A] c.s. heeft in zijn e-mail van 8 mei 2023, na ingebruikneming van de woning, nog een aantal gebreken opgesomd (zie 3.14). Daaruit volgt niet dat er niet is opgeleverd op 13 maart 2023. Volgens [bedrijf X] zijn de opleverpunten uit de e-mail van 14 maart 2023 opgepakt en zijn de nadere punten van [persoon A] c.s. in zijn e-mail van 8 mei 2023 door [bedrijf X] behandeld als punten die onder de garantietermijn van zes maanden vielen. Die termijn is gaan lopen na de oplevering en verliep op 13 september 2023. Dat in de technische ruimte nog een airco-unit moet worden geplaatst heeft [bedrijf X] erkend en betekent evenmin dat er niet is opgeleverd op 13 maart 2023. [bedrijf X] heeft in zijn stukken en ter zitting toegelicht dat de opleverpunten en garantiepunten door hem nadien zijn opgepakt en opgelost. Hiertegenover heeft [persoon A] c.s. te weinig aangevoerd en toegelicht om te kunnen concluderen dat de opleverpunten nog niet zijn opgelost en dat er voor hem dus een goede reden bestond om zijn betalingsverplichtingen op te schorten. De rechtbank licht dit toe.
[persoon A] c.s. kan opschorting niet baseren op het rapport van [persoon C]
5.13.
Zowel in de eerste procedure, waarin [persoon A] c.s. zich op opschorting beroept, als in de tweede procedure, waarin [persoon A] c.s. schadevergoeding vordert en zich op verrekening beroept, heeft [persoon A] c.s. de stelplicht van de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan zijn beroep op opschorting respectievelijk betaling (en verrekening) van schadevergoeding. Gezien de gemotiveerde betwisting door [bedrijf X] c.s. draagt [persoon A] c.s. van deze feiten en omstandigheden ook de bewijslast. De verwijzing door [persoon A] c.s. naar het rapport van [persoon C] leidt niet tot het oordeel dat niet zou zijn opgeleverd op 13 maart 2023 en evenmin tot het oordeel dat [bedrijf X] de opleverpunten in de mail van 14 maart 2023, of de garantiepunten in de mail van 8 mei 2023, niet (volledig) heeft opgelost. Het rapport van [persoon C] is dragend voor deze stellingen van [persoon A] c.s. Wat betreft dit rapport is allereerst van belang dat het onderzoek door [persoon C] aan de woning pas op 9 oktober 2024 plaatsvond en het rapport in december 2024 is opgemaakt. Het onderzoek aan de woning heeft daarmee ruim 18 maanden na de oplevering en de start van de bewoning door [persoon A] c.s. plaatsgevonden. Dat is in alle opzichten een lange periode. Dit brengt met zich dat de nodige voorzichtigheid in acht moet worden genomen bij de beoordeling van de in het rapport genoemde gebreken omdat door het tijdsverloop en bewoning nieuwe gebreken kunnen ontstaan, of bestaande gebreken kunnen verergeren. Dit betekent ook dat aan het rapport hoge eisen mogen worden gesteld wat betreft de beoordeling van de gestelde gebreken waarbij in het rapport met name aandacht moet worden besteed aan het gevolg van het genoemde lange tijdsverloop. Aan die eisen voldoet het rapport niet. Het rapport gaat niet in op de gevolgen van het lange tijdsverloop op de gevonden gebreken.
5.14.
Hier komt bij dat door [persoon A] c.s. in het geheel niet is toegelicht - noch in zijn stukken noch ter zitting - welke van de in het rapport genoemde punten ook zijn genoemd in het lijstje van opleverpunten in zijn mail van 14 maart 2023 of in zijn latere mail van 8 mei 2023. Ten aanzien van die punten heeft [persoon A] c.s. niet nader toegelicht welke daarvan, in weerwil van de stellingen van [bedrijf X] , nog niet zouden zijn opgepakt en opgelost (zie 5.12). Belangrijk ook is dat [persoon A] c.s. evenmin heeft toegelicht welke punten in het rapport nieuw zijn ten opzichte van de opleverpunten in zijn mail van 14 maart 2023. Dat had wel gemoeten omdat [bedrijf X] , na de oplevering op 13 maart 2023, alleen nog een vergoedingsplicht heeft voor gebreken die [persoon A] c.s. op het moment van opleveren redelijkerwijs niet kon kennen (zie 5.8 en 5.9) en die ook niet onder de garantie vielen. Hierover heeft [persoon A] c.s. evenwel niets gesteld of nader toegelicht, ook niet desgevraagd op zitting. In het rapport staan namelijk ook diverse punten waarvan op zijn minst betwijfeld kan worden of [persoon A] c.s. die niet had behoren op te merken bij de oplevering in maart 2023, zoals: “
dragende kolom van de carport staat naast de fundering, hemelafvoeren zijn niet inpandig verwerkt, ontwerp van de entreedeur en kozijnindeling is anders dan het ontwerp, ontbreken dakterras (…)”.Voorgaand bedoeld onderscheid en bedoelde duidelijkheid kan de rechtbank ook niet afleiden uit het rapport van [persoon C] , waarin alle punten eenvoudigweg onder ‘
Herstelkostenbegroting’ zijn geschaard: allemaal onder één noemer. Het is niet aan de rechtbank om dit punt voor punt uit te zoeken. Dat had [persoon A] c.s. zelf moeten doen. De vereiste verduidelijking is evenmin ter zitting door [persoon A] c.s. verschaft, ook niet na vragen daarover door de rechtbank. Hier komt nog bij dat [bedrijf X] c.s., zoals al eerder aangegeven, ook per punt gemotiveerd verweer heeft gevoerd op het rapport van [persoon C] , ook voor wat betreft de omvang van de schade ervan. Hierop heeft [persoon A] c.s. evenmin inhoudelijk gemotiveerd gereageerd.
5.15.
De conclusie is dan ook dat de woning op 13 maart 2023 is opgeleverd en dat [persoon A] c.s. in het licht van het voorgaande over de oplevering, de garantietermijn en de betwisting van het rapport van [persoon C] , te weinig concreet en duidelijk heeft gesteld over het bestaan en de omvang van zijn tegenvordering. Het rapport kan de gestelde vordering van [persoon A] c.s. niet dragen, noch de opschorting van de vaststaande betalingsverplichting jegens [bedrijf X] rechtvaardigen.
5.16.
Over twee punten bestaat tussen [bedrijf X] en [persoon A] c.s. geen verschil van inzicht dat sprake is van een tekortkoming van [bedrijf X] onder de aannemingsovereenkomst. Er is sprake van een maatverschil: de woning is 15 centimeter kleiner dan overeengekomen en er is sprake van vlekvorming aan de gevel. Die punten worden hierna behandeld (onder i en ii) en vervolgens de verwijten van [persoon A] c.s. vanwege het valse certificaat en de volgens hem nog bestaande overige gebreken en verwijten (onder iii en iv).
(i) Woning 15 centimeter te klein: de schade moet worden vergoed
5.17.
Volgens [bedrijf X] is al in mei 2022 gemeld aan [persoon A] c.s. dat de woning te klein was, maar dat is betwist door [persoon A] c.s. Volgens [persoon A] c.s. wist hij hier pas vanaf na de zomer van 2023. Ter zitting heeft [bedrijf X] in reactie daarop aangevoerd dat [persoon A] c.s. dit al eerder wist en ook dat zij dit wilde oplossen. [bedrijf X] heeft zich op het standpunt gesteld dat nu [persoon A] c.s. dit ter zitting heeft aangevoerd, [persoon A] c.s. de verkeerde maatvoering had moeten benoemen ten tijde van de oplevering op 13 maart 2023 en dat [persoon A] c.s. nu te laat is met het maken van aanspraak op schadevergoeding.
5.18.
De rechtbank gaat hier niet in mee. Uit de correspondentie blijkt duidelijk dat [bedrijf X] de te kleine maatvoering heeft erkend als haar fout - ook aan haar toerekenbaar - en dat dit opgelost moet worden. Daarop kan [bedrijf X] nu niet meer terugkomen. Tussen partijen is niet in geschil dat het maatverschil niet kan worden hersteld. Daarom moet zich dit vertalen in vervangende schadevergoeding op grond van artikel 6:87 BW. Partijen twisten over de omvang van de schadevergoeding. De schade is door [persoon A] c.s. op € 150.000,00 geschat, zonder dat hij een taxatie in het geding heeft gebracht. [bedrijf X] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de hoogte van de gestelde schade en de berekeningsmethodiek van [persoon A] c.s. [bedrijf X] heeft evenmin een taxatie in het geding gebracht.
De hoogte van de schadevergoeding voor het maatverschil: € 21.072,00
5.19.
De rechtbank beoordeelt de waardevermindering en schadevergoeding die [persoon A] c.s. vordert, € 150.000,00, als te hoog. Dit staat niet in redelijke verhouding tot de aanneemsom en de omvang van de tekortkoming. Het had ook op de weg van [persoon A] c.s. gelegen om zijn schade nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door middel van een taxatierapport. Gezien het ruime tijdsverloop had dit ook van hem verwacht mogen worden. Dit heeft [persoon A] c.s. nagelaten. De rechtbank is, gelet op de onzekerheden die gepaard gaan met het opnieuw taxeren van de woning ten tijde van het sluiten van de aanneemovereenkomst in 2021, van oordeel dat het niet goed mogelijk is de marktwaarde van de woning ten tijde van de overeenkomst nauwkeurig te bepalen, zodat de rechtbank niet overgaat tot het benoemen van een deskundige. Omdat de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat de schade moet worden geschat op de voet van artikel 6:97 BW. Dat zal de rechtbank doen met als uitgangspunt de vierkante meterprijs voor woningen, nu beide partijen op die basis een berekening van de schade hebben gemaakt en omdat aannemelijk is dat de woonoppervlakte een belangrijke factor is geweest bij het bepalen van de aanneemsom. Daarbij volgt de rechtbank de berekening van [bedrijf X] (bij conclusie van antwoord in de tweede procedure) - waarop [persoon A] c.s. ter zitting heeft gereageerd door vast te houden aan zijn eerdere, in verhouding tot de aanneemsom, veel te hoge prijsberekening van € 150.000,00. Het maatverschil van 15 centimeter leidt volgens [persoon A] c.s. tot een gemist aantal van 22 vierkante meters, waarbij [persoon A] c.s. ten onrechte rekent met 15 centimeter minder aan alle kanten. [bedrijf X] betwist de berekening van [persoon A] c.s. en komt uit op een verschil van 6 vierkante meter. Op de beter onderbouwde berekening en meterprijzen van [bedrijf X] heeft [persoon A] c.s. niet meer gereageerd. Omdat beide partijen wel van dezelfde systematiek uitgaan - de vierkante meter prijs voor woningen in Rhoon - volgt de rechtbank de berekening van [bedrijf X] . Bij een vierkante meterprijs van € 3.512,00, gebaseerd op de prijsontwikkeling van onroerend goed in Rhoon zoals door [bedrijf X] overgelegd, komt de rechtbank uit op een schadevergoeding van € 21.072,00
(ii) Vlekken op de gevel: de schade moet worden vergoed
5.20.
Op de gevel van de woning zitten vlekken. Dat is niet in geschil. [bedrijf X] heeft ter zake ook een financiële compensatie geboden. Volgens het rapport van Afbouw Gevelsupport, in opdracht van [bedrijf X] , - waarin de kosten voor reiniging werden begroot op € 4.000,00 - kan de gevel worden gereinigd, maar zal dit niet resulteren in een gevel met perfect schone betonstrippen. Er blijven restvegen zichtbaar die door weersinvloeden verder moeten verweren en daardoor minder zichtbaar zullen worden. [persoon A] c.s. betwist deze conclusies uit het rapport van Afbouw Gevelsupport. Volgens [persoon A] c.s. is de vervuiling aan de steenstrips van de gevel niet te verwijderen en zullen de steenstrips verwijderd moeten worden en moeten nieuwe worden aangebracht. [persoon A] c.s. verwijst naar het rapport van [persoon C] en het commentaar van [persoon C] bij de foto’s. Ter zitting heeft [persoon A] c.s. gesteld dat de gevel zelfs geheel vervangen moeten worden. [persoon A] c.s. begroot zijn schade op € 67.500,00.
5.21.
Punt 20 in het rapport van [persoon C] resulteert in een schadebedrag van € 67.500,00. Punt 20 gaat echter niet alleen over steenstrips aan de gevel en de vlekken daarop. Punt 20 gaat ook over het ontbreken van steenstrips op rolluiken, hetgeen is opgelost door het monteren van kappen op de rolluiken - zo stelt [bedrijf X] en dat heeft [persoon A] c.s. niet meer betwist. Beide gebreken tellen in het rapport van [persoon C] op tot een schadebedrag van € 67.500,00.
5.22.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vlekvorming op de gevel een toerekenbare tekortkoming is van [bedrijf X] . [bedrijf X] erkent de vlekvorming, maar geeft aan dat slechts sprake is van lichte verkleuring, dat reiniging nodig en mogelijk is en dat natuurlijke nivellering zorgt voor verder herstel. Dat laatste heeft [persoon A] c.s. niet gemotiveerd betwist; hij heeft slechts vastgehouden aan het rapport van [persoon C] en zelfs gesteld dat de hele gevel vervangen moet worden. De rechtbank volgt [persoon A] c.s. hierin niet. [persoon A] c.s. heeft niet onderbouwd waarom de gevel of de steenstrips geheel vervangen moeten worden. Die onderbouwing is niet terug te vinden in het rapport van [persoon C] . [persoon C] stelt dat steenstrips niet te reinigen zijn, maar onderbouwt dat niet nader. Bij de foto’s van de gevel luidt het commentaar van [persoon C] alleen:
“De steenstrips zijn vervuild met lijm. De aannemer heeft de vervuiling laten onderzoeken en de conclusie uit dit onderzoek is, dat de lijmvlekken niet te herstellen zijn. De lijmvlekken bevinden zich over de gehele gevels. De enige mogelijkheid is de strips vervangen.”Er is hiermee slechts sprake van een blote betwisting van de wijze van herstel en het bijbehorende kostenplaatje zoals voorgesteld door [bedrijf X] op basis van het rapport van Afbouw Gevelsupport.
De hoogte van de schadevergoeding voor de vlekken: € 10.000,00
5.23.
[bedrijf X] heeft in dit kader ook nog verwezen naar artikel 14 lid 2 van de algemene voorwaarden. Dit artikel bepaalt samengevat dat [persoon A] c.s. geen grond voor verhaal kan ontlenen aan uiterlijke onvolkomenheden die het gevolg zijn van de aard en de hoedanigheid van gebruikte materialen. [bedrijf X] stelt hiermee niet dat er voor haar geen vergoedingsplicht zou bestaan, dat die bestaat heeft zij immers erkend, maar zij doelt op het feit dat enige vlekvorming op de gevel, ook na reiniging ervan, haar niet schadeplichtig maakt. Eerder heeft [bedrijf X] zich bereid verklaard om in plaats van herstel een schadebedrag te betalen voor deze post van € 10.000,00. Dat bedrag komt de rechtbank redelijk voor en de rechtbank beslist dan ook dat [persoon A] c.s. op dit bedrag aanspraak kan maken als schadevergoeding voor deze post.
(iii) Beroep op ontbreken garantie BouwGarant
5.24.
Partijen verschillen van mening over de gang van zaken rondom het certificaat van BouwGarant. [persoon A] c.s. stelt dat het door [bedrijf X] op 5 augustus 2021 afgegeven certificaat niet echt is en dat [bedrijf X] hem ten onrechte heeft willen laten geloven dat het een geldig certificaat was. [persoon A] c.s. stelt dat hij de aannemingsovereenkomst niet zou hebben gesloten zonder een geldig certificaat. Op de website van [bedrijf X] stond ook dat zij aangesloten was bij BouwGarant. Dat het certificaat vals was, is [persoon A] c.s. pas in oktober 2024 bekend geworden, nadat hij hierover navraag had gedaan bij BouwGarant. Hij stelt dat [bedrijf X] hem op dit punt heeft bedrogen. Volgens [persoon A] c.s. is de waarde van de woning € 80.000,00 lager door het gemis van een geldig certificaat omdat hij in de toekomst, zolang de garantieperiode van zes jaar nog loopt, geen beroep kan doen op de garantieregeling. [persoon A] c.s. vordert, zo begrijpt de rechtbank, in dit kader een verklaring voor recht dat [bedrijf X] toerekenbaar is tekortgeschoten onder de aannemingsovereenkomst en dat [persoon X] en [holding X] , als bestuurders van [bedrijf X] , onrechtmatig jegens [persoon A] c.s. hebben gehandeld.
5.25.
[bedrijf X] erkent dat door haar een vervalst (en dus ongeldig) certificaat is afgegeven. [bedrijf X] verweer is dat het valse certificaat juist bedoeld was om [persoon A] c.s. te helpen omdat hij dit nodig had voor zijn hypotheek. De eerste concept aanneemovereenkomst van [bedrijf X] van 23 april 2021 kende namelijk geen bouwgarantregeling en dat bleek een probleem voor de hypotheekverstrekker van [persoon A] c.s. Daarop heeft [bedrijf X] (door middel van [persoon X] ), op verzoek van [persoon A] c.s., de aannemingsovereenkomst aangepast en - kort gezegd - de bouwgarantregeling (voor eengezinswoningen 2020) opgenomen met bijbehorende algemene voorwaarden. Dat exemplaar is ook door partijen getekend. Volgens [bedrijf X] was tussen partijen dan ook van meet af aan duidelijk dat [bedrijf X] het project niet daadwerkelijk bij BouwGarant zou aanmelden. [bedrijf X] was daar toen immers geen lid meer. [persoon A] c.s. wist van de hoed en de rand, aldus [bedrijf X] . [bedrijf X] heeft [persoon A] c.s. in lijn met het voorgaande dan ook geen kosten voor het bouwgarantcertificaat in rekening gebracht (die anders wel verschuldigd zouden zijn geweest). Hierbij verwijst [bedrijf X] ook naar de e-mail van 3 september 2024 aan [persoon A] c.s., waarin [persoon X] schrijft:
“Ik zal je geheugen even opfrissen, wij stuurden op 23 april 2021 onze aanneemovereenkomst zonder Bouwgarant. Daar jij blijkbaar niet rond kwam met je hypotheek had jij een nieuwe overeenkomst nodig welke door jullie op 01 juni 2021 is getekend en ik ook heb aangegeven het werk niet aan te melden.”Subsidiair heeft [bedrijf X] aangevoerd dat [persoon A] c.s. in dit kader geen vorderingen heeft omdat [persoon A] c.s. sowieso al te laat was met het melden van de gebreken onder de bouwgarantregeling en hij hoe dan ook geen aanspraak jegens BouwGarant zou hebben.
5.26.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Allereerst constateert de rechtbank dat [persoon A] c.s. geen beroep doet op vernietiging van de aannemingsovereenkomst vanwege bedrog of dwaling. Evenmin is een beroep op ontbinding gedaan. Dat is ook ter zitting met [persoon A] c.s. besproken. Tussen partijen is overigens niet in geschil dat de algemene voorwaarden op de aannemingsovereenkomst van toepassing zijn.
5.27.
Vaststaat dat het certificaat vals is en dat [persoon A] c.s. daaraan geen rechten kan ontlenen. [bedrijf X] heeft gemotiveerd uitgelegd dat en waarom partijen in de aannemingsovereenkomst - ten onrechte - verwijzen naar de toepasselijkheid van de bouwgarantregeling. [persoon A] c.s. heeft hierop niet voldoende gemotiveerd gereageerd – ook niet desgevraagd ter zitting, bijvoorbeeld door aan te geven hoe hij heeft gereageerd op de mail van [bedrijf X] van 3 september 2024. Evenmin heeft [persoon A] - ook niet na vragen daartoe ter zitting - een verklaring gegeven waarom hij niet eerder bij BouwGarant aan de bel heeft getrokken om een beroep te doen op de garantie, namelijk al in 2023 toen hij immers vond dat [bedrijf X] ten onrechte niet overging tot herstel van de (door [persoon A] c.s. gestelde) gebreken. Indien [persoon A] c.s. al die tijd in de veronderstelling leefde dat de bouwgarantregeling van toepassing was, had er (mede gezien de korte termijnen) toen al gemeld moeten worden. Van [persoon A] c.s. mocht verwacht worden dat hij kon uitleggen waarom hij die gebreken toen niet heeft gemeld bij BouwGarant. [persoon A] c.s. heeft dat niet gedaan. [persoon A] c.s. heeft vervolgens ook niet zijn stelling kunnen onderbouwen dat hij [bedrijf X] voor het bouwgarantcertificaat heeft betaald. [persoon A] c.s. stelt dat hij [bedrijf X] € 4.399,95 (0,55 % van de aanneemsom) voor het certificaat heeft betaald, maar dat is betwist door [bedrijf X] . Omdat het certificaat vals was, is hiervoor geen factuur gestuurd en dus evenmin voor betaald, aldus [bedrijf X] . [persoon A] c.s. heeft geen factuur of iets dergelijks overgelegd of toegelicht waaruit blijkt dat hij wel voor het certificaat heeft betaald. Dat had wel van hem verwacht mogen worden.
5.28.
Gezien de gemotiveerde toelichting van [bedrijf X] over de achtergrond van het vervalste certificaat en het ontbreken van een inhoudelijke reactie hierop door [persoon A] c.s., oordeelt de rechtbank dat in rechte niet vaststaat dat [bedrijf X] tegenover [persoon A] c.s. tekort is geschoten en dat de (indirect) bestuurders van [bedrijf X] onrechtmatig zouden hebben gehandeld op het punt van het ongeldige certificaat. Omdat door [persoon A] c.s. evenmin een concreet bewijsaanbod is gedaan, wordt ook niet aan bewijslevering toegekomen.
5.29.
Hierbij weegt de rechtbank uitdrukkelijk ook mee dat [persoon A] c.s. onvoldoende heeft toegelicht welk belang hij heeft bij het oordeel dat mogelijk sprake is van een tekortschieten en/of onrechtmatig handelen aan de zijde van [bedrijf X] als het gaat om het ontbreken van een geldig certificaat. De rechtbank licht dat toe.
5.30.
Kern van de garantieregeling is dat ingeval de deelnemer (de aannemer, in casu dus [bedrijf X] ) niet in staat of bereid is aan zijn garantieverplichtingen te voldoen, door de opdrachtgever ( [persoon A] c.s.) een beroep gedaan kan worden op garantieregeling jegens BouwGarant. De regeling kent in dit verband twee soorten waarborgen waarop een opdrachtgever, zoals [persoon A] c.s., een beroep kan doen, te weten (i) de afbouwwaarborg en (ii) de herstelwaarborg. De regeling kent een maximumdekking van € 110.000,00. Op de afbouwwaarborg kan een beroep worden gedaan tot en met drie maanden na oplevering van het werk. Oplevering van de woning vond plaats op 13 maart 2023. [bedrijf X] heeft onbetwist gesteld dat [persoon A] c.s.
nietbinnen drie maanden nadien bij BouwGarant aan de bel heeft getrokken vanwege de weigerachtige houding van [bedrijf X] om het werk te voltooien. Volgens de eigen stellingen van [persoon A] c.s. ging hij er al die tijd vanuit dat het certificaat geldig was en dat hij dus een beroep op de garantieregeling kon doen. Dat [persoon A] c.s. niet tijdig een beroep heeft gedaan op de afbouwwaarborg, is niet te wijten aan [bedrijf X] . In zoverre ontbreekt dan ook een causaal verband tussen de gestelde tekortkoming en/of onrechtmatigheid van [bedrijf X] c.s. en het eventueel in dit kader door [persoon A] c.s. geleden nadeel. [bedrijf X] c.s. hebben hierop ook gewezen.
5.31.
De herstelwaarborg biedt onder meer een regeling als [bedrijf X] weigerachtig is om door haar ondeugdelijk uitgevoerd werk, te herstellen. De termijn voor de herstelwaarborg bedraagt zes jaar en start na het verstrijken van de afbouwwaarborg. Dit betekent dat in het onderhavige geval de termijn waarbinnen een beroep op de herstelwaarborg kan worden gedaan, in beginsel pas eindigt in 2029. Voor de in deze procedure door [persoon A] c.s. gestelde gebreken geldt de herstelwaarborg niet omdat die gebreken niet in rechte zijn komen vast te staan (zie 5.13 tot en met 5.16) en voor zover die wel vaststaan (te weten: de maatafwijking en vlekken), wordt [bedrijf X] al tot schadevergoeding veroordeeld. Los hiervan geldt dat [bedrijf X] ook hier onbetwist heeft gesteld dat [persoon A] c.s. in het kader van de herstelwaarborg evenmin heeft voldaan aan zijn verplichtingen om tijdig aan de bel te trekken bij BouwGarant. [persoon A] c.s. kan daarom dus evenmin een beroep op deze waarborg doen. Het is weliswaar niettemin denkbaar dat zich in de toekomst alsnog (nieuwe en andere) gebreken voordoen die zich voor het einde van de termijn in 2029 openbaren, waarvoor [bedrijf X] mogelijk aansprakelijk is. Het moet dan wel gaan om gebreken die niet al bij de oplevering ontdekt hadden kunnen worden of waarvan de garantietermijnen dan inmiddels verstreken zijn. Indien [bedrijf X] vervolgens het herstel van die nieuwe gebreken - ten onrechte - zou weigeren, zou [persoon A] c.s. mogelijk een beroep op de herstelwaarborg kunnen doen als de garantieregeling wel zou gelden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [persoon A] c.s. voor dit mogelijk toekomstige belang evenwel te weinig gesteld en toegelicht. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen (vgl. onder 5.28).
(iv) Overige gebreken en verwijten volgens [persoon A] c.s.
Kosten herstel constructiefouten - afgewezen
5.32.
[persoon A] c.s. stelt dat hij kosten heeft moeten maken voor het herstel van constructiefouten, welke post hij begroot op € 12.237,94. De rechtbank is het met [bedrijf X] eens dat niet duidelijk is op welke gestelde gebreken de facturen in productie 17 bij dagvaarding (in de eerste procedure) betrekking hebben. Niet duidelijk is of de facturen betrekking hebben op gestelde gebreken ten tijde van de oplevering en of gedurende de garantietermijn zijn gemeld. Dat was immers het moment geweest om die punten op te brengen. Voorgaand bedoeld onderscheid en verduidelijking kan de rechtbank ook niet afleiden uit het rapport van [persoon C] . Ook hebben enkele van de facturen de datum van 17 december 2022, een datum die ligt voor de datum van oplevering. Die kunnen dus niet te maken hebben met (herstel van) gebreken ten tijde van de oplevering of binnen de garantietermijn. Bij gebreke van deze nadere onderbouwing door [persoon A] c.s. heeft hij zijn vordering op dit punt onvoldoende toegelicht en wijst de rechtbank ook deze schadepost af.
Kosten vergunning en bouwtekening - afgewezen
5.33.
De rechtbank wijst ook de door [persoon A] c.s. gevorderde schadevergoeding af voor de volgens [persoon A] c.s. nodeloos gemaakte kosten voor de vergunning en bouwtekening. Tegenover de gemotiveerde betwisting door [bedrijf X] dat een vergunning en bouwtekening niet opnieuw nodig zijn en er dus geen kosten gemaakt zijn of hoeven te worden, heeft [persoon A] c.s. geen nieuwe vergunning(aanvraag) of nieuwe bouwtekening met bijbehorende facturen, noch betaalbewijzen laten zien. Dit had ook op de weg van [persoon A] c.s. gelegen. Dat heeft hij ten onrechte nagelaten.
Meerwerk moet [persoon A] c.s. nog betalen
5.34.
[persoon A] c.s. stelt dat [bedrijf X] ten onrechte € 17.989,40 aan hem heeft doorbelast voor meerwerk. [bedrijf X] heeft dit gemotiveerd betwist en onderbouwd dat [persoon A] c.s. hiertoe de opdracht heeft gegeven en dat zij de verschillende onderdelen van het meerwerk overeen zijn gekomen, zoals de aftimmering op zolder, het aanbrengen van gipsplafond op de verdieping en nadere aanpassingen in de technische ruimte. Hierop is van de zijde [persoon A] c.s. slechts een algemene betwisting gevolgd. Dat is onvoldoende: [persoon A] c.s. moet dit meerwerk nog betalen. Alleen de airco-unit in de technische ruimte moet nog worden geïnstalleerd. Daartoe is [bedrijf X] nog gehouden, na betaling door [persoon A] c.s.
Kosten rapport [persoon C] - afgewezen
5.35.
[persoon A] c.s. schat dat hij € 2.500,00 kosten heeft gemaakt vanwege het expertise onderzoek en vordert betaling van dit bedrag van [bedrijf X] . De vordering zal worden afgewezen vanwege het ontbreken van een grondslag. Het rapport van [persoon C] ligt immers niet ten grondslag aan de in dit vonnis toegekende vergoedingen aan [persoon A] c.s.
Bestuurdersaansprakelijkheid
5.36.
[persoon A] c.s. stelt dat [persoon X] (en [holding X] ) als bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt te maken valt van de door [persoon A] c.s. gestelde gebreken aan de woning. De werkzaamheden zijn niet conform bestek uitgevoerd, er is geen nameting gedaan en geen bouwstop ingelast na ontdekking van de maatvoeringsfout. Bovendien is een vals certificaat overgelegd. Dat alles is te wijten aan het persoonlijk handelen van [persoon X] , als uiteindelijk bestuurder van [bedrijf X] . [persoon A] c.s. verwijst in dit kader naar artikel 2:9 BW en naar de maatstaf uit Ontvanger/Roelofsen. [2] [bedrijf X] c.s. betwist dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid.
5.37.
Als een vennootschap toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Slechts onder bijzondere omstandigheden is er, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een (feitelijk) bestuurder van de vennootschap. Voor die aansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
Geen bestuurdersaansprakelijkheid [bedrijf X] en [holding X]
5.38.
Van bestuurdersaansprakelijkheid ter zake de gestelde gebreken aan de woning is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. [persoon A] c.s. heeft onvoldoende gesteld welke concrete persoonlijke verwijten [persoon X] worden gemaakt ten aanzien van het gestelde tekortschieten van [bedrijf X] onder de aannemingsovereenkomst. Dat [persoon X] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt van de afwijkende maatvoering is onvoldoende gesteld of gebleken. Bovendien heeft [persoon A] c.s. niet gesteld (en is evenmin gebleken) dat [bedrijf X] de ter zake door hem verschuldigde schadevergoeding niet kan of zal betalen en evenmin verhaal biedt in dat geval. Dat geldt ook voor vergoedingsplicht van [bedrijf X] in verband met de vlekvorming op de gevel. Wat betreft de overige gebreken waarnaar [persoon A] c.s. verwijst, geldt allereerst dat die in rechte niet vaststaan (zie hiervoor 5.13 tot en met 5.15). Bovendien geldt ook hier dat [persoon A] c.s. niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, namelijk dat en waarom [persoon X] van al die gestelde gebreken een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Wat betreft het valse certificaat geldt dat in rechte niet vaststaat dat dit – onder de daar weergegeven omstandigheden – kwalificeert als een tekortkoming van [bedrijf X] onder de aannemingsovereenkomst (zie onder 5.28) zodat evenmin vaststaat dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid.
[persoon A] c.s. kan zijn betalingsverplichtingen naar [bedrijf X] niet opschorten
5.39.
Uit hetgeen hiervoor onder [i – iv] is overwogen, volgt dat [persoon A] c.s. zijn betalingsverplichting tegenover [bedrijf X] c.s. niet kan opschorten. Artikel 6:262 lid 1 BW bepaalt dat als een van partijen haar verbintenis niet nakomt, de wederpartij bevoegd is de nakoming van haar daar tegenover staande verplichtingen op te schorten. Volgens lid 2 is in geval van gedeeltelijke of niet-behoorlijke nakoming opschorting slechts toegestaan, voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt. De opschorting mag dus geen grotere omvang hebben dan de tekortkoming waartegen zij is gericht.
5.40.
De te kleine maatvoering en de vlekken op de gevel kunnen, gezien de omvang van de bedragen die daarmee samenhangen, niet de opschorting door [persoon A] c.s. van het gehele openstaande bedrag van € 202.678,63 rechtvaardigen. Volledige opschorting is in dit geval disproportioneel. Hierbij speelt tevens een rol dat [bedrijf X] steeds bereid is geweest om te zoeken naar een oplossing voor de problemen van de verkeerde maatvoering en de vlekken op de gevel. [bedrijf X] heeft een aanbod gedaan tot betaling van een schadebedrag voor de 15 centimeter minder omvang van de woning en heeft aangeboden de gevel te reinigen, dan wel daarvoor ook een bedrag te betalen. Omdat de rechtbank de schade van [persoon A] c.s. hiervoor heeft begroot op € 21.072,00 voor het maatverschil en € 10.000,00 voor de vlekken op de gevel en ter zitting met partijen is besproken dat verrekening kan plaatsvinden, kan de vordering van [bedrijf X] op [persoon A] c.s. verminderd worden met deze bedragen.
Algemene voorwaarden niet onredelijk bezwarend
5.41.
Tot slot zijn volgens [persoon A] c.s. de artikelen 14 lid 2 en 15 lid 2 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend omdat deze bedingen benadelend zijn voor [persoon A] c.s. op grond van de artikelen 6:236 sub e BW en 6:237 sub c, f, h en i BW. [persoon A] c.s. verzoekt de rechtbank deze bepalingen in de algemene voorwaarden te vernietigen. De betreffende algemene voorwaarden staan onder 3.7 weergegeven.
5.42.
De rechtbank zal deze vorderingen afwijzen en licht dat toe. Anders dan [persoon A] c.s. stelt, stelt [bedrijf X] niet dat op grond van die bepalingen in de algemene voorwaarden iedere aansprakelijkheid of schadevergoedingsverplichting van [bedrijf X] is uitgesloten. Wat betreft artikel 14 lid 2 van de algemene voorwaarden verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover heeft overwogen onder 5.23. Wat betreft artikel 15 lid 2 van de algemene voorwaarden, geldt dat [bedrijf X] heeft toegelicht dat [persoon A] c.s. na het verstrijken van de garantietermijn alleen recht heeft op schadevergoeding indien sprake is van een afwijking van de technische omschrijving en tekeningen waardoor [persoon A] c.s. schade lijdt en nakoming in redelijkheid niet meer van [bedrijf X] verlangd kan worden. Zonder nadere toelichting die ontbreekt valt niet in te zien waarom deze bepaling onredelijk bezwarend zou zijn voor [persoon A] c.s. temeer nu [persoon A] c.s. in het kader van de afwijkende maatvoering van de woning recht heeft op een schadevergoeding van € 21.072,00 (zie onder 5.19).
5.43.
Inzake artikel 12 lid 1 van de algemene voorwaarden overweegt de rechtbank ambtshalve nog het volgende. Voor zover [bedrijf X] met een beroep hierop heeft willen betogen dat [persoon A] c.s. kort gezegd maximaal 5% van de aanneemsom mag inhouden in het kader van een beroep op opschorting, gaat dat betoog niet op. Het artikel geeft [persoon A] c.s. juist een contractuele verruiming van zijn wettelijke opschortingsbevoegdheid uit hoofde van artikel 6:262 BW (zoals het artikel ook vermeldt). Het is geen beperking.
Uitkomsten beide procedures samengevat
5.44.
Het voorgaande leidt samengevat tot het volgende voor de door partijen in de beide procedures tegen elkaar ingestelde vorderingen.
in de zaak 24-918 (de eerste procedure)
in conventie
[persoon A] c.s. moet de openstaande facturen van [bedrijf X] - na verrekening - betalen
5.45.
Omdat alle facturen van [bedrijf X] opeisbaar zijn en niet gesteld of anderszins is gebleken welke meer en minder bezwarend zijn, rekent de rechtbank toe op de oudste verbintenis, dat is de eerste meerwerkfactuur van 26 augustus 2022 van € 60.500,00. Daarop strekt € 31.072,00 in mindering zodat daarvan € 29.428,00 resteert. De overige facturen waarvan betaling wordt gevorderd moeten geheel voldaan worden.
Door [persoon A] c.s. verschuldigde contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten
5.46.
De contractuele rente van 4 % per jaar, door [bedrijf X] steeds per factuur gevorderd vanaf veertien dagen na de factuurdatum, is eveneens toewijsbaar, gezien de inhoud van artikel 4 van de aannemingsovereenkomst, de leden 1, 2 en 3, waarin kortgezegd staan omschreven: de termijnregeling, een betalingstermijn van 14 dagen na dagtekening van het betalingsverzoek van de termijnfactuur en als ingangsdatum van de rente de vervaldag, de 14e dag na de (termijn)factuur.
5.47.
De door [bedrijf X] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ligt grotendeels voor toewijzing gereed. [persoon A] c.s. heeft de verschuldigdheid en de hoogte daarvan betwist. [persoon A] c.s. heeft aangevoerd dat de kosten vallen onder de proceskostenveroordeling en dat ze onvoldoende zijn onderbouwd. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [bedrijf X] voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, gezien de mail van de advocaat van [bedrijf X] met aanmaning van 3 september 2024 met een betalingstermijn van 14 dagen. De rechtbank zal de gevorderde incassokosten toewijzen. De toegewezen hoofdsom bedraagt, na verrekening, € 171.606,63. Volgens de geldende staffel zijn de buitengerechtelijke incassokosten daarbij € 2.491,07. De gevorderde wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) wordt toegewezen met ingang van de dag der dagvaarding.
Proceskosten
5.48.
[persoon A] c.s. wordt in de eerste procedure in conventie als in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) en beslagkosten van [bedrijf X] betalen.
De proces- en beslagkosten van [bedrijf X] in de eerste procedure in conventie worden begroot op:
  • Kosten dagvaarding € 114,37
  • Griffierecht € 5.929,00
  • Salaris advocaat € 5.428,00 (2 punten, tarief VI van € 2.714,00)
  • Beslagkosten € 3.750,93 (explootkosten en 1 punt salaris gemachtigde)
Totaal € 15.222,30
De proceskosten in reconventie van [bedrijf X] worden begroot op nihil omdat haar antwoord in reconventie grotendeels ook terugkomt in haar verweer in de tweede procedure. De nakosten in conventie worden begroot op € 178,00 plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing. De totale vergoeding voor de proceskosten in de eerste procedure komt daarmee op € 15.400,30 plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing.
in de zaak 25-17 (de tweede procedure)
in conventie
Vorderingen van [persoon A] c.s. worden - na verrekening - afwezen
5.49.
Op grond van hetgeen door de rechtbank in het vonnis is overwogen, bestaat er na de verrekening van de vaststaande vorderingen van [persoon A] c.s. met betrekking tot de afwijkende maatvoering en vlekken op de gevel (zie onder 5.40 en 5.45), geen grond om de betalingsvorderingen van [persoon A] c.s. toe te wijzen. Die worden dan ook afgewezen. De overige vorderingen van [persoon A] c.s. worden eveneens afgewezen. Dat geldt ook voor de gevorderde verklaring voor recht dat sprake is van onrechtmatig handelen dan wel van toerekenbaar tekortschieten door [bedrijf X] c.s. voor zover dit betrekking heeft op de te kleine maatvoering en de vlekken op de gevel. [persoon A] c.s. heeft immers niet toegelicht welk belang hij nog bij deze verklaring voor recht heeft na de toekenning (en verrekening) van de door rechtbank vastgestelde schadevergoedingen op deze punten.
5.50.
[persoon A] c.s. heeft geen opheffing van de ten laste van hem gelegde beslagen gevorderd. Niet in conventie in deze procedure (noch in reconventie in de eerste procedure).
in reconventie
Beslagen ten laste van [bedrijf X] c.s – opheffing
5.51.
[bedrijf X] c.s. heeft in reconventie opheffing van de ten laste van hen gelegde beslagen gevorderd. Die vordering wordt toegewezen omdat de vorderingen waarvoor beslag is gelegd niet in rechte vaststaan (art. 705 lid 2 Rv). Uit dit vonnis volgt immers dat voor zover [persoon A] c.s. (wel) een vordering heeft op [bedrijf X] , deze door verrekening teniet is gegaan. Voor het overige heeft [persoon A] c.s. geen vordering op [bedrijf X] c.s. (niet uit hoofde van een tekortkoming noch uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid).
in conventie en reconventie
Proceskosten
5.52.
[persoon A] c.s. wordt in de tweede procedure in conventie en reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom ook in de tweede procedure de proceskosten van [bedrijf X] c.s. betalen.
De proceskosten van [bedrijf X] c.s. in de tweede procedure in conventie worden begroot op:
  • Griffierecht € 6.861,00
  • Salaris advocaat € 3.502,00 (1 punt, tarief VII van € 3.502,00)
Totaal € 10.362,00
Voor de mondelinge behandeling wordt geen punt toegekend. Er heeft immers één gevoegde behandeling plaatsgevonden en het punt daarvoor is [bedrijf X] in de eerste procedure toegekend. Voor de eis in reconventie wordt € 307,00 toegekend (een half punt, tarief II van € 614,00). De nakosten in conventie en reconventie worden begroot op € 278,00 plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing. De totale vergoeding voor de proceskosten in de tweede procedure komt daarmee op € 10.947,00 plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing.
in beide procedures
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.53.
De veroordelingen in beide procedures worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat de daartoe strekkende vorderingen op de wet is gegrond en er geen afzonderlijk verweer tegen is gevoerd.

6.De beslissing

De rechtbank
in het verzoek tot voeging
6.1.
De rechtbank voegt de zaken 24-918 en 25-17 op grond van artikel 222 lid 1 Rv;
in 24-918 (de eerste procedure)
in conventie
6.2.
veroordeelt [persoon A] c.s. tot betaling aan [bedrijf X] van:
a. € 29.428,00, te vermeerderen met 4% rente met ingang van 10 september 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
b. € 30.250,00, te vermeerderen met 4% rente met ingang van 2 december 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
c. € 47.929,31, te vermeerderen met 4% rente met ingang van 2 januari 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
d. € 47.999,49, te vermeerderen met 4% rente met ingang van 28 maart 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
e. € 15.999,83, te vermeerderen met 4% rente met ingang van 15 oktober 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [persoon A] c.s. tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten aan [bedrijf X] van € 2.491,07 vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 17 oktober 2024;
6.4.
veroordeelt [persoon A] c.s. in de proceskosten van [bedrijf X] , inclusief beslagkosten, vastgesteld op € 15.400,30 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na datum van dit vonnis, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening indien het vonnis na niet-tijdige betaling wordt betekend;
6.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
6.6.
verstaat dat [persoon A] c.s. zijn vordering heeft verminderd tot nihil;
in conventie en reconventie
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in 25-17 (de tweede procedure)
in conventie
6.8.
wijst de vorderingen af;
in reconventie
6.9.
heft de namens [persoon A] c.s. ten laste van [bedrijf X] c.s
.gelegde beslagen op;
in conventie en reconventie
6.10.
veroordeelt [persoon A] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van [bedrijf X] c.s., vastgesteld op € 10.947,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na datum van dit vonnis, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening indien het vonnis na niet-tijdige betaling wordt betekend;
6.11.
verklaart dit vonnis onder 6.9 en 6.10 uitvoerbaar bij voorraad;
6.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.
3246/3455

Voetnoten

1.Hof ’s-Hertogenbosch 12 februari 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ1394 en Hof Amsterdam, 9 februari 2010, ECLI:NL: GHAMS:2010:BL4878
2.Hoge Raad 18 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758