ECLI:NL:RBROT:2025:11296

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
ROT 25/6732
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening rijbewijs ongeldigverklaring wegens alcoholmisbruik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongeldig was verklaard. De ongeldigverklaring was gebaseerd op de bevindingen van een psychiatrisch onderzoek waaruit bleek dat de verzoeker leed aan alcoholmisbruik. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en vroeg de voorzieningenrechter om de ongeldigverklaring te schorsen totdat er op het bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen. De rechter oordeelde dat het CBR op goede gronden had geconcludeerd dat er sprake was van alcoholmisbruik. De verzoeker had niet aangetoond dat zijn situatie zo bijzonder was dat er een uitzondering op de regels gemaakt moest worden. De rechter benadrukte dat de problemen die de verzoeker ondervond door de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs niet afweken van de problemen die andere mensen in vergelijkbare situaties ervaren. De verzoeker was voor zijn werk afhankelijk van zijn rijbewijs, maar de rechter oordeelde dat dit niet voldoende was om de ongeldigverklaring te schorsen.

De voorzieningenrechter heeft ook de procedurele aspecten van de zaak besproken, waaronder de noodzaak van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechter concludeerde dat, hoewel er een spoedeisend belang was, dit niet voldoende was om de ongeldigverklaring te schorsen. De uitspraak benadrukt de strikte regelgeving rondom alcoholmisbruik en rijgeschiktheid, en dat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen van deze regels kan worden afgeweken. De verzoeker kan pas na een recidiefvrije periode van een jaar opnieuw een aanvraag indienen voor rijgeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/6732

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 september 2025 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. drs. M.M. Kleijbeuker).

Samenvatting

Het CBR heeft het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard omdat uit een psychiatrisch onderzoek is gebleken dat bij verzoeker sprake is van alcoholmisbruik. Verzoeker wil met zijn verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs wordt geschorst tot op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af omdat het CBR op goede gronden heeft mogen concluderen dat sprake is van alcoholmisbruik. Niet gebleken is dat in het geval van verzoeker sprake is van een zeer bijzonder geval waardoor een uitzondering op de regels moet worden gemaakt. De situatie van verzoeker wijkt namelijk niet af van de situatie van andere mensen die als gevolg van de ongeldigverklaring van hun rijbewijs problemen krijgen met hun werk omdat zij voor hun werk afhankelijk zijn van het rijbewijs.

Procesverloop

1.1.
Met het bestreden besluit van 21 augustus 2025 heeft het CBR het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het CBR heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het besluit
2.1.
Op 3 januari 2025 kreeg de politie een melding dat twee mannen een wijnbar waren uitgezet omdat zij overlast veroorzaakten. Beide mannen zouden alcohol hebben genuttigd en daarna in een personenauto zijn gestapt. De politie zag het betreffende voertuig rijden en heeft het voertuig, nadat een stopteken werd genegeerd, gestopt. Verzoeker bleek de bestuurder van dit voertuig. Bij de ademanalyse werd bij verzoeker een alcoholgehalte van 985 μg/l (een promillage van 2,266) gemeten. Bij het verhoor heeft verzoeker gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht.
2.2.
Naar aanleiding van dit incident heeft het CBR verzoeker op 15 januari 2025 een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd.
2.3.
Op 26 juni 2025 heeft verzoeker een telefonisch consult gehad met een psychodiagnostisch medewerker ( [persoon A] ). Op 9 juli 2025 was de afspraak met de psychiater ( [persoon B] ). De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het onderzoeksrapport van 13 augustus 2025. De psychiater concludeert op basis van de informatie in de verwijsbrief, de anamnese, het psychiatrisch en somatisch onderzoek en het laboratoriumonderzoek dat bij verzoeker sprake is van ‘alcoholmisbruik in de zin der wet’ (alcoholmisbruik). De psychiater acht aannemelijk dat verzoeker vanaf 4 januari 2025 met het alcoholmisbruik is gestopt.
Waar gaat deze zaak om?
3. Het CBR heeft het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard omdat uit het psychiatrisch onderzoek is gebleken dat bij verzoeker sprake is van alcoholmisbruik. Dit betekent dat verzoeker niet geschikt is om te rijden. Het is aannemelijk dat het alcoholmisbruik is gestopt sinds 4 januari 2025.
4. Verzoeker is het niet eens met dit besluit. Hij voert aan dat er door het CBR geen rekening is gehouden met zijn situatie en de grote gevolgen die de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs voor hem heeft. De strafrechter heeft hier wel rekening mee gehouden en het rijbewijs teruggegeven in afwachting van de strafzitting. Verzoeker is voor zijn werk afhankelijk van zijn rijbewijs en zijn onderneming dreigt failliet te gaan. Verzoeker heeft inmiddels veel schulden opgebouwd en dreigt zijn (huur)woning te verliezen. Hij wil met zijn verzoek bereiken dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs wordt geschorst tot de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
5. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang is bij de gevraagde voorlopige voorziening voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. De voorzieningenrechter neemt in deze zaak een spoedeisend belang aan. Duidelijk is dat verzoeker zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als zelfstandig monteur in de petrochemie (raffinaderijen). Op de zitting heeft verzoeker toegelicht dat hij inmiddels in loondienst werkt in de horeca waar hij een minimumloon verdient, maar dat zijn schulden nog steeds oplopen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat verzoeker nog tot na 4 januari 2026 zal moeten wachten voordat hij een nieuw onderzoek kan aanvragen. Vervolgens zal het CBR nog een besluit moeten nemen. Het duurt dus nog wel enige tijd voordat verzoeker weet of hij zijn rijbewijs weer terug krijgt.
Mocht het CBR het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaren?
8. Op deze uitspraak zijn de regels van toepassing die zijn genoemd in de bijlage bij deze uitspraak.
9. Het CBR mag afgaan op het psychiatrisch rapport dat aan hem is uitgebracht, nadat het is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het CBR niet zonder nadere motivering op het rapport afgaan. [1]
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het CBR het onderzoeksrapport van 13 augustus 2025 aan het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker ten grondslag mocht leggen. Verzoeker heeft de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop ook niet betwist. Het CBR mocht er in de besluitvorming daarom van uitgaan dat bij verzoeker sprake is van alcoholmisbruik, met als stopdatum 4 januari 2025. Gelet op deze conclusie, voldeed verzoeker niet aan de eisen van geschiktheid. [2]
11. Uit de Wegenverkeerswet 1994 [3] en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 volgt dat het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs als sprake is van alcoholmisbruik. Deze regelgeving is streng (dwingend) en laat geen ruimte om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kan er aanleiding bestaan om tegen de wet in te gaan (contra-legem). Dan moeten er zeer bijzondere omstandigheden zijn waarmee de wetgever geen rekening heeft gehouden en die maken dat toepassing van de wettelijke regels zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen of ongeschreven recht dat de regels daarom niet moeten worden toegepast. [4]
12. Dat soort zeer bijzondere omstandigheden zijn er in dit geval niet. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker voor zijn werk afhankelijk is van zijn rijbewijs en dat hij zonder zijn rijbewijs zijn werk als zelfstandige in de petrochemie niet kan voortzetten. De voorzieningenrechter begrijpt ook dat het voor verzoeker zonder zijn rijbewijs en zonder diploma’s heel lastig is om voldoende inkomsten te verwerven om zijn inmiddels behoorlijk opgelopen schulden af te lossen. De lastige situatie van verzoeker wijkt echter niet af van de situatie van andere mensen die als gevolg van de ongeldigverklaring van hun rijbewijs problemen krijgen met hun werk omdat zij voor hun werk afhankelijk zijn van het rijbewijs. De problemen van verzoeker zijn daarom niet bijzonder genoeg.
13. Verzoeker kan pas na het verstrijken van de recidiefvrije periode van een jaar (gerekend vanaf 4 januari 2025) op grond van nieuw medisch onderzoek weer geschikt worden geacht. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker dit een (te) lange periode vindt. Deze recidiefvrije periode van een jaar is echter op onderzoek gebaseerd gelet op de kans op terugval in deze periode.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt en dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. van der Hoek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.
De voorzieningenrechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 8
1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.
[…]
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
[…]
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
[…]
Artikel 134
[…]
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.
[…]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 23
1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
a. bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰;
[…]
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
[…]
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Paragraaf 8.8. van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 luidt als volgt:
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2019.
2.Zie Paragraaf 8.8. van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000.
3.Zie in het bijzonder artikel 134, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, onder 9.11 en van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2924.