Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2025 in de zaak tussen
[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoekster
[naam bewindvoerderskantoor], bewindvoerder
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een alleenstaande moeder, had een bijstandsuitkering die door het dagelijks bestuur van GR Sociaal was ingetrokken. De reden voor deze intrekking was dat verzoekster hoofdverblijf zou hebben in dezelfde woning als de vader van haar kind, [persoon X]. Uit het onderzoek van het dagelijks bestuur, dat onder andere bestond uit waarnemingen, een huisbezoek en verklaringen van betrokkenen, bleek dat het maatschappelijk leven van [persoon X] zich in de woning van verzoekster bevond. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet langer als alleenstaande ouder kon worden beschouwd, omdat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering rechtmatig was. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beoordeling van de hoofdverblijfplaats van belang is voor de toekenning van bijstandsuitkeringen en dat de intenties van verzoekster en [persoon X] niet van invloed zijn op de juridische beoordeling. De uitspraak heeft ook implicaties voor de toekomst van de betrokken partijen, waarbij de voorzieningenrechter hoopte op overleg tussen hen om verdere complicaties te voorkomen.