4.2.Tijdens de waarnemingen is geconstateerd dat de auto met kenteken [kenteken] (op naam van de vader van [persoon E] ) dagelijks op verschillende tijdstippen geparkeerd stond bij de flat van verzoekster. Ook is geconstateerd dat verzoekster en [persoon E] beiden gebruik maken van deze auto. Verder is regelmatig gezien dat [persoon E] , al dan niet in gezelschap van verzoekster en/of haar dochter, in en uit de flat ging.
5. Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen en de waarnemingen bij de flat heeft verweerder in de ochtend van 27 januari 2025 een onaangekondigd huisbezoek op het adres van verzoekster afgelegd. Op 28 januari 2025 heeft een gesprek met verzoekster plaatsgevonden, waarbij verzoekster is bijgestaan door de heer [persoon B] , ambulant behandelaar van Yulius (hierna: [persoon B] ). Na dit gesprek heeft verweerder de uitbetaling van de uitkering met ingang van 28 januari 2025 geblokkeerd.
6. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting verklaard dat het verzoek zich hoofdzakelijk richt tegen het besluit van 12 februari 2025, waarbij de bijstandsuitkering is ingetrokken.
7. Verweerder heeft de uitkering ingetrokken met ingang van 8 januari 2025, omdat verzoekster volgens verweerder in ieder geval vanaf die datum (maar mogelijk al langer) een gezamenlijke huishouding voert met [persoon E] . Verweerder baseert zich hierbij op de bevindingen van het administratieve vooronderzoek, het water- en energieverbruik in de woning, de waarnemingen bij de flat, de verklaringen van verzoekster en [persoon E] tijdens het huisbezoek en de verklaringen van verzoekster tijdens het gesprek van 28 januari 2025.
8. Verzoekster kan zich met dit besluit niet verenigen. Zij wil met haar verzoek bereiken dat zij vanaf 28 januari 2025, of vanaf een nader te bepalen datum, weer bijstand krijgt uitbetaald tot op het bezwaar is beslist.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang bij haar verzoek?
9. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang is bij de gevraagde voorlopige voorziening voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
10. Niet in geschil is dat verzoekster sinds 28 januari 2025 geen bijstand meer heeft ontvangen. Verweerder heeft het spoedeisend belang niet betwist. De voorzieningenrechter wil gelet hierop het spoedeisend belang in deze zaak wel aannemen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe
11. Omdat sprake is van een voor verzoekster belastend besluit rust op verweerder de bewijslast om aannemelijk te maken dat in verzoeksters geval sprake is van een gezamenlijke huishouding. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder hierin niet is geslaagd. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
12. Op grond van het in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw opgenomen onweerlegbaar rechtsvermoeden wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
13. Niet in geschil is dat uit de relatie van verzoekster en [persoon E] voorafgaand aan de te beoordelen periodeeen kind ( [persoon D] ) is geboren. Daarmee wordt aan één van de voorwaarden voldaan. Daaraan doet niet af dat volgens verzoekster geen sprake (meer) is van een (liefdes)relatie tussen [persoon E] en haar en dat zij niet de intentie hebben om samen te wonen. Voor de beantwoording van de vraag of verzoekster en [persoon E] een gezamenlijke huishouding voeren is daarom slechts bepalend of [persoon E] zijn hoofdverblijf heeft in de woning van verzoekster.
14. Het hoofdverblijf van iemand is naar vaste rechtspraakdaar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven ligt. Het antwoord op de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
De aard van de relatie van betrokkenen en hun subjectieve beleving blijven voor de toepassing van de Participatiewet buiten beschouwing. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder niet zonder meer op basis van alle onderzoeks-bevindingen, de waarnemingen en de verklaringen van verzoekster en [persoon E] , tot de conclusie kunnen komen dat [persoon E] zijn hoofdverblijf heeft in de woning van verzoekster.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat al op basis van het water- en energieverbruik op het adres van verzoekster en de waarnemingen bij de flat sprake is van hoofdverblijf van [persoon E] in de woning van verzoekster. Dit vindt volgens verweerder steun in de verklaringen die [persoon E] en verzoekster tijdens het huisbezoek hebben afgelegd en met name uit hetgeen verzoekster tijdens het gesprek op 28 januari 2025 heeft verklaard.
16. Tijdens het huisbezoek hebben zowel [persoon E] als verzoekster verklaard dat [persoon E] vrijwel dagelijks bij verzoekster en zijn dochter is om voor zijn dochter te zorgen en om verzoekster te helpen als zij het moeilijk heeft. In het weekend, en wanneer nodig, blijft hij ook slapen. Er is sprake van co-ouderschap. [persoon E] heeft verklaard dat hij vaker bij verzoekster en zijn dochter is dan in zijn eigen huis in [plaats 3] .
Tijdens het gesprek op 28 januari 2025 heeft verzoekster nogmaals verklaard dat [persoon E] vrijwel dagelijks bij haar en haar dochter is om te helpen en voor zijn dochter te zorgen. Verzoekster vertrouwt alleen [persoon E] de zorg voor haar dochter toe. [persoon E] brengt zijn dochter naar school, naar logopedie en naar zwemles en haalt haar dan ook weer op. [persoon E] is ook contactpersoon voor de school. Als er iets is belt de school hem. Het komt echter ook voor dat verzoekster haar dochter zelf naar school brengt. Verder heeft verzoekster tijdens dit gesprek verklaard dat [persoon E] meestal de boodschappen doet, maar dat zij ook wel samen boodschappen doen. Verzoekster mag ook gebruik maken van de auto van [persoon E] . Als hij er is eten zij samen. Meestal kookt hij, maar verzoekster kookt ook wel voor zichzelf. Verder doet [persoon E] alle ‘mannenklussen’ in huis (zoals zware klussen en reparaties).
Vanwege de taalbarrière onderhoudt hij ook het contact met de woningbouwvereniging en doet hij de administratie voor verzoekster. Ze doen ook dingen samen als gezin, zoals een uitje naar de Efteling. Hij is er voor verzoekster als zij ziek is of het moeilijk heeft (‘diep zit’), hij is haar mantelzorger en coach en komt zo vaak als nodig is. Al vanaf de geboorte van hun dochter is hij in haar leven aanwezig. Verzoekster heeft geen andere relatie, zij heeft alleen [persoon E] in haar leven.
17. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bieden deze verklaringen zeker steun voor het standpunt van verweerder dat [persoon E] het zwaartepunt van zijn leven, en dus zijn hoofdverblijf, heeft in de woning van verzoekster.
De voorzieningenrechter ziet in de stukken echter ook aanwijzingen die afbreuk aan dit standpunt kunnen doen. Uit de waarnemingen bij de flat blijkt dat [persoon E] in de periode van veertien dagen dat de waarnemingen hebben plaatsgevonden in ieder geval drie keer in de flat van verzoekster heeft overnacht. Dit komt overeen met de verklaring van verzoekster dat hij daar in het weekend, en wanneer nodig, overnacht. De meeste waarnemingen vonden echter overdag plaats, wat overeenkomt met de verklaring van verzoekster dat hij daar met name overdag verblijft. Daarbij heeft verzoekster ook verklaard dat zij de auto ook wel eens gebruikt als [persoon E] niet bij haar is. Daarmee valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet uit te sluiten dat [persoon E] mogelijk alleen als mantelzorger bij verzoekster en zijn dochter is en daarom overdag in de woning is, zoals verzoekster stelt en zoals ook de bewindvoerder heeft verklaard. Er zijn immers ook geen persoonlijke spullen van [persoon E] in de woning van verzoekster aangetroffen. De voorzieningenrechter neemt daarbij verder in aanmerking dat de waarnemingen slechts steekproefsgewijs hebben plaatsgevonden en er geen sprake is van voortdurende observaties. Voor het hoge waterverbruik heeft verzoekster een verklaring gegeven, zij wast iedere dag en haar dochter en zij douchen iedere dag. Verzoekster en haar dochter hebben ook een groot aquarium, waarvan het water met enige regelmaat moet worden ververst.
Voor de voorzieningenrechter staat daarom niet zonder meer vast dat [persoon E] zijn hoofdverblijf in de woning van verzoekster heeft. Verweerder zou dit in bezwaar nog nader kunnen (en moeten) onderzoeken. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
18. Bij het gesprek op 28 januari 2025 was ook [persoon B] aanwezig. Hij heeft verklaard dat verzoekster tijdens het gesprek onevenredig onder druk is gezet, onder meer door de toonzetting en de manier van vragen stellen. De sociaal rechercheurs zouden daarbij volgens hem de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt.
De voorzieningenrechter leest in het gespreksverslag echter ook dat verzoekster tot tweemaal toe bedenktijd heeft gekregen, om te bezien of zij bij haar verklaringen wil blijven. Hierop heeft zij beide keren verklaard dat zij naar waarheid heeft verklaard en vasthoudt aan haar verklaringen. Verzoekster heeft verder nog verklaard dat zij iedere relevante gebeurtenis of relevante wijziging in haar persoonlijke situatie steeds aan haar casemanager heeft gemeld. Haar casemanager zou dus al langere tijd van haar situatie, en daarmee van het verblijf van [persoon E] in de woning, op de hoogte (moeten) zijn. Dit is kennelijk geen reden geweest voor verweerder om de bijstandsuitkering al op een eerder moment in te trekken. Ook deze aspecten zal verweerder daarom in bezwaar nog nader moeten onderzoeken.
19. Uit het voorgaande volgt dat er weliswaar sterke aanwijzingen zijn dat [persoon E] zijn hoofdverblijf heeft in de woning van verzoekster, maar dat er eveneens aanknopingspunten zijn om daaraan te twijfelen. Verweerder kan (moet) dit, als gezegd, in bezwaar nog nader uitzoeken. Verzoekster kan hieraan bijdragen door aan te tonen dat tussen [persoon E] en haar geen sprake is van financiële verstrengeling. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom toewijzen.