ECLI:NL:RBROT:2025:10800

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
ROT 24/5446 en 24/8040
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen voor eiseres zonder kinderopvangtoeslag

Op 2 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken ROT 24/5446 en 24/8040, waarbij eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.W.E. Ros, in beroep ging tegen besluiten van de Dienst Toeslagen. De Dienst Toeslagen had vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een compensatie van € 30.000,- op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres had eerder aanvragen gedaan voor compensatie, maar de Dienst Toeslagen oordeelde dat zij geen recht had op deze compensatie omdat zij geen kinderopvangtoeslag had aangevraagd. De rechtbank heeft de beroepen behandeld en geconcludeerd dat eiseres niet als gedupeerde kan worden aangemerkt, aangezien de Wht specifiek gericht is op aanvragers van kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 3 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen geen onderzoek hoefde te doen naar de persoonlijke situatie van eiseres, omdat zij niet onder de reikwijdte van de Wht valt. Eiseres heeft geen recht op compensatie en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de Dienst Toeslagen te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter mr. C.A. Hage, in aanwezigheid van griffier mr. A.J. Huisman.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/5446 en 24/8040
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. P.W.E. Ros),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigden: mr. M.M. Odijk en mr. D.C.F. van Noort).

Inleiding

1.1.
Met een besluit van 13 september 2022 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van artikel 2.7 van de Wht.
1.2.
Met een besluit van 1 februari 2023 is aan eiseres medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie op grond van de Wht.
1.3.
Met een besluit van 23 april 2024 (bestreden besluit 1) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 1 februari 2022 ongegrond verklaard.
1.4.
Met een besluit van 15 juli 2024 (bestreden besluit 2) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 13 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. De Dienst Toeslagen heeft op de beroepen van eiseres gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De Dienst Toeslagen heeft met een besluit van 11 maart 2025 (bestreden besluit 3) het besluit van 15 juli 2024 ingetrokken en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.7.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.
1.8.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de Dienst Toeslagen terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel in de zin van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
3. Eiseres heeft op 18 december 2020 een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wht.
4. Met het bestreden besluit 3 heeft de Dienst Toeslagen het bestreden besluit 2 ingetrokken en opnieuw op het bezwaar beslist. Het bestreden besluit 3 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu eiseres niet heeft gesteld dat zij hierdoor schade heeft geleden, en dit ook niet blijkt uit het dossier, heeft zij geen belang meer bij haar beroep tegen bestreden besluit 2. Daarom zal de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2, niet-ontvankelijk verklaren. Het bestreden besluit 3 komt niet tegemoet aan de bezwaren van eiseres, zodat het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ook is gericht tegen het bestreden besluit 3.
5. De Dienst Toeslagen heeft met de bestreden besluiten 1 en 3 vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel in de zin van de Wht. De Dienst Toeslagen heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat eiseres geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en dat daarom de Wht niet op haar van toepassing is en dat eiseres geen aanspraak kan maken op compensatie. Daarom bestaat er, ook in het kader van de lichte toets, geen aanleiding om eiseres het forfaitaire bedrag van € 30.000,- toe te kennen.
6. Eiseres stelt dat zij ten onrechte niet is aangemerkt als gedupeerde. Zij voert aan dat zij bij de belastingaangifte in 2014 kinderkorting heeft aangevraagd en in 2017 te maken kreeg met een terugvordering. Volgens eiseres is hierdoor sprake van onzorgvuldig handelen door de Belastingdienst/Toeslagen en heeft zij schade geleden. Haar bijzondere situatie had onderzocht moeten worden en aan haar had een schadevergoeding moeten worden toegekend.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, en artikel 2.7, eerste lid, van de Wht kan uitsluitend “een aanvrager van een kinderopvangtoeslag” aanspraak maken op compensatie. Eiseres is geen aanvrager van een kinderopvangtoeslag, maar heeft een terugvordering ontvangen van de Belastingdienst die verband hield met haar belastingaangifte. Deze omstandigheid valt niet onder de reikwijdte van de Wht. Dat eiseres stelt dat zij daardoor in een moeilijke situatie is gekomen, maakt dit niet anders. Op grond van de hardheidsclausule [1] kan weliswaar worden afgeweken van artikel 2.1 en 2.7 van de Wht. Dit kan alleen als de toepassing van artikel 2.1 en artikel 2.7 van de Wht, gelet op het doel en de strekking van de regeling, tot onbillijkheid van overwegende aard leidt. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan bij eiseres niet gebleken. Het doel en de strekking van de Wht is immers het bieden van compensatie aan ouders voor de problemen die zij hebben ondervonden als gevolg van de toeslagenaffaire. Daarvan is bij eiseres geen sprake. De Dienst Toeslagen hoefde in dit kader geen onderzoek te doen naar de situatie van eiseres en/of een schadevergoedingsvoorstel te doen als gevolg van handelen van de Belastingdienst. Voor zover eiseres meent dat zij als gevolg van de terugvordering en de behandeling door de Belastingdienst schade heeft geleden, dient zij de daarvoor geëigende (juridische) bestuursrechtelijke en/of civiele wegen te bewandelen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep, voor zover gericht tegen het (ingetrokken) bestreden besluit 2, is niet-ontvankelijk. De beroepen, voor zover gericht tegen het bestreden besluiten 1 en 3, zijn ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten 1 en 3 in stand blijven.
9. Hoewel de Dienst Toeslagen het bestreden besluit 2 heeft ingetrokken en heeft vervangen met het bestreden besluit 3 tijdens de beroepsprocedure, ziet de rechtbank geen aanleiding om over te gaan tot een veroordeling van de Dienst Toeslagen in een vergoeding van de proceskosten van eiseres. Ook krijgt eiseres haar griffierecht niet terug. De rechtbank zal dit toelichten. Gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad [2] hoeft een (vermeende) misslag in het dictum niet tot een vernietiging van een bestreden besluit te leiden als daar geen belang mee wordt gediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres als gevolg van de (vermeende) misslag in het bestreden besluit 2 geen nadeel geleden. Immers zowel een niet-ontvankelijkheid als een ongegrond bezwaar staan aan toekenning van compensatie in de zin van de Wht in de weg. Kortom, als de Dienst Toeslagen het bestreden besluit 2 niet had ingetrokken en vervangen door het bestreden besluit 3, had de rechtbank evenmin over hoeven gaan tot vernietiging vanwege deze (vermeende) misslag en had eiseres ook geen proceskosten gekregen. Daarnaast had het voor eiseres duidelijk kunnen en moeten zijn dat zij, nu zij nooit kinderopvangtoeslag heeft gehad, niet in aanmerking kon komen voor een herstelmaatregel in de zin van de Wht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de bestreden besluiten 1 en 3, ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025 door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 9.1 van de Wht.
2.Zie de arresten van de Hoge Raad van 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033 en van 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:238.