ECLI:NL:RBROT:2024:9975

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 24/7763 en ROT 24/8544
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en schorsing rijbewijs wegens drugsgebruik; beroep ongegrond

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser, die zijn rijbewijs geschorst zag wegens een onderzoek naar drugsgebruik, behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Berkel, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) die hem verplichten tot een drugsonderzoek en zijn rijbewijs schorsen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het CBR terecht heeft gehandeld op basis van processen-verbaal van de politie, waarin wordt gesteld dat eiser op 27 november 2023 en 9 april 2024 onder invloed van drugs heeft gereden. Eiser betwist de feiten en stelt dat hij niet de bestuurder was op de eerste datum, maar de rechter vindt de verklaring van de politie overtuigender. De rechter concludeert dat er voldoende gronden zijn voor de schorsing van het rijbewijs en het opleggen van het onderzoek. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. De rechter wijst erop dat de processen-verbaal op ambtseed zijn opgemaakt en dat er geen reden is om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De uitspraak benadrukt het belang van de verkeersveiligheid en de bevoegdheid van het CBR om maatregelen te nemen bij vermoedens van ongeschiktheid om te rijden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7763 en ROT 24/8544

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit Hendrik-Ido-Ambacht , eiser

(gemachtigde: mr. M. Berkel),
en

De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),

(gemachtigde: [persoon A] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep van eiser tegen de oplegging van een onderzoek naar zijn drugsgebruik en de schorsing van zijn rijbewijs.
1.1.
Het CBR heeft daartoe besloten met het besluit van 30 april 2024 (het primaire besluit). Met het bestreden besluit van 1 juli 2024 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dit besluit gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft eiser verzocht om een voorlopige voorziening.
1.2.
Het CBR heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
Met het proces-verbaal van 27 november 2023 heeft de politie aan het CBR medegedeeld dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid om een motorrijtuig te besturen. Uit de bij de stukken gevoegde processen-verbaal blijkt (samengevat) dat de politie op 27 november 2023 een voertuig zag rijden, waarna zij zag dat de bestuurder dit voertuig vervolgens parkeerde op de Bagijnhof tegenover de Coffeeshop CN/Asilah in Dordrecht. De politie zag dat de bestuurder in een snel tempo wegliep langs het dienstvoertuig. Even later zag de politie de persoon die zij eerder had zien uitstappen uit het voertuig. De politie heeft deze persoon (naar later bleek: eiser) vervolgens preventief gefouilleerd. Bij eiser werden injectiespuiten met naalden aangetroffen. Eiser zei dat dit voor insuline was. Vervolgens is de auto van eiser doorzocht. Hierbij trof de politie het volgende aan:
“-
Portemonnee met onder andere id kaart van [naam eiser]
- Meerdere oranje injectie spuiten met naalden
- Meerdere weegschaaltjes met wit poeder.
- Kleine lege gripzakjes.
- Medicijnen geen insuline.
- Crackpijpje met zwarte brandplekken.
- Gebruikte injectienaald met daarin zwarte vloeistof.
- Stuwband.
- Geen wapens.”
De politie had het vermoeden dat eiser onder invloed was. Dit dacht zij doordat eiser meermaals zijn neus ophaalde, zijn pupillen klein waren en door de aanwezigheid van de genoemde goederen. Ook beschrijft de politie dat eiser snel geïrriteerd en redelijk agressief was, onrustig was en veel bewoog. De politie vorderde een speekseltest bij eiser. Eiser weigerde zijn medewerking hieraan. Hierop is eiser aangehouden. Eiser is vervolgens gevorderd mee te werken aan een bloedonderzoek. Eiser wilde ook aan dit onderzoek niet meewerken. In het proces-verbaal van rijden onder invloed van 27 november 2023 staat het volgende genoteerd:

“Geen medewerking speekseltest

De bestuurder verleende geen medewerking aan de speekseltest, wat ons, […], bleek uit: de verdacht gaf meerdere malen aan niet mee te willen werken aan een speekseltest omdat hij geen drugs had gebruikt.

[…]

Bevel bloedonderzoek

Op maandag 27 november 2023 […], heb ik, […], de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte is meegedeeld, dat een weigering een misdrijf oplevert.

De verdachte gaf geen gevolg aan dit bevel. Dit bleek uit: wij hadden, nogmaals de consequenties uitgelegd voor het weigeren.
Na het bevel, hoorden wij, dat de verdachte zei, ik ga niet meewerken aan dit, ik ben onschuldig en ik heb geen drugs gebruikt. Ik ga niet meewerken.
[…]

Overige opmerkingen

De verdachte werd heengezonden door HOVJ […] omdat de verdachte een advocaat wenste te spreken voor zijn verhoor, vond hij het niet proportioneel om de verdachten op te houden voor onderzoek.
Echter nadat de verdachte werd heengezonden en ik, verbalisant […] een afspraak wilde maken voor het afnemen van het verhoor met advocaat. Werkte de verdachte niet mee en wilde geen afspraak maken om een verhoor in te plannen.”
2.2.
Naar aanleiding van deze processen-verbaal heeft het CBR met het besluit van 16 januari 2024 aan eiser een cursus over alcohol en verkeer opgelegd. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Het CBR heeft met het besluit van 22 februari 2024 het bezwaar van eiser vervolgens gegrond verklaard en het besluit van 16 januari 2024 herroepen omdat niet het juiste besluit was opgelegd aan eiser. Het CBR heeft daarna met het besluit van 23 februari 2024 besloten dat eiser een cursus over drugs en verkeer moet volgen.
2.3.
Op 9 april 2024 heeft de politie opnieuw mededeling gedaan bij het CBR over het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid om een motorrijtuig te besturen. De politie zag dat eiser met een personenauto op het fietspad reed. Vervolgens heeft de politie gevorderd dat eiser meewerkte aan een ademonderzoek en een speekseltest. De speekseltest gaf een indicatie aan voor de volgende stoffen: methamfetamine/MDMA, amfetamine en cocaïne. De politie nam waar dat eiser overmatig transpireerde, slikte/zijn lippen bevochtigde, wijd opengesperde ogen had met een vergrote pupil, en agressief en snel geïrriteerd was. Vervolgens is eiser aangehouden wegens rijden onder invloed. Eiser verleende toestemming om bloed af te nemen voor onderzoek. Uit het mutatierapport van 9 april 2024 blijkt dat geen bloed is afgenomen omdat de politiearts geen geschikte ader kon vinden voor het afnemen van bloed. De arts gaf aan dat hij geen ader kon vinden omdat de aderen van eiser waren beschadigd door drugsgebruik.
2.4.
Met het besluit van 30 april 2024 heeft het CBR vervolgens besloten dat eiser een onderzoek moet laten doen naar zijn drugsgebruik en dat zijn rijbewijs is geschorst. Bij brief van 2 mei 2024 heeft het CBR aan eiser medegedeeld dat het door hem ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 23 februari 2024 zal worden meegenomen als zijnde gericht tegen het besluit van 30 april 2024. Het CBR stelde eiser daarbij in de gelegenheid zijn gronden aan te vullen.
2.5.
Het CBR heeft het door eiser ingestelde bezwaar tegen de besluiten van 23 februari 2024 en 30 april 2024 met het bestreden besluit van 1 juli 2024 ongegrond verklaard. Het CBR is van oordeel dat de oplegging van het onderzoek en de schorsing van het rijbewijs van eiser op de juiste gronden zijn genomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het in deze zaak om?
3. Eiser is het niet eens met de oplegging van het onderzoek naar zijn drugsgebruik en de schorsing van zijn rijbewijs. Op 27 november 2023 was hij namelijk niet de bestuurder van de auto en voor de feiten op 9 april 2024 wordt hij niet langer strafrechtelijk vervolgd. Eiser wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat de schorsing van zijn rijbewijs met onmiddellijke ingang wordt opgeheven.
Heeft eiser een spoedeisend belang?
4.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
4.2.
Eiser stelt werkzaam te zijn als chauffeur. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een spoedeisend belang heeft hij een verklaring van zijn (gestelde) werkgever overgelegd. Zonder rijbewijs kan hij zijn werkzaamheden niet uitoefenen en dit heeft financiële gevolgen voor eiser. Ook is hij afhankelijk van zijn rijbewijs om de nodige medische afspraken bij te wonen. Hoewel de verklaring van eiser dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en de overgelegde verklaring van zijn werkgever vragen oproept, ziet de voorzieningenrechter in de aangevoerde omstandigheden net voldoende om een spoedeisend belang bij een oordeel van de voorzieningenrechter aan te nemen. De zaak zal hierna daarom inhoudelijk worden besproken.
Kortsluiten
5. De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat zij nu een oordeel kan geven in de beroepszaak. Door partijen is toestemming verleend om gelijk uitspraak te doen in beroep. De voorzieningenrechter zal daarom beslissen op het verzoek om voorlopige voorziening en in het beroep. Dit kan op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht.
De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waarom verklaart de voorzieningenrechter het beroep ongegrond?
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het CBR aan eiser een onderzoek naar zijn drugsgebruik heeft mogen opleggen en zijn rijbewijs heeft mogen schorsen. Het CBR heeft zowel de gebeurtenis op 27 november 2023 als op 9 april 2024 ten grondslag mogen leggen aan het besluit, waardoor op grond van artikel 23, eerste lid, onder g van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) de bevoegdheid tot het opleggen van het onderzoek ontstond en op grond van artikel 5 en artikel 6 van de Regeling de bevoegdheid tot schorsing van het rijbewijs. Wat eiser tegen de processen-verbaal van bovengenoemde data heeft aangevoerd, kan niet slagen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] mag een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. De voorzieningenrechter ziet geen reden om aan de juistheid van de processen-verbaal te twijfelen. De voorzieningenrechter acht daarbij het volgende van belang.
8.1.
Ten aanzien van de gebeurtenissen van 27 november 2023 heeft eiser verklaard dat hij niet de bestuurder van de auto was. Eiser heeft een verklaring overgelegd van een vriend waarin deze verklaart die dag te hebben gereden. De politie heeft hem enig moment uit het oog verloren, waardoor de politie hem moet hebben verward met deze vriend. De voorzieningenrechter kan deze stelling van eiser niet volgen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 27 november 2023 volgt weliswaar dat de politie eiser even uit het oog is verloren, maar eiser wordt door de politie ook expliciet herkend als de bestuurder van het voertuig: “Ik zag de persoon die wij eerder zagen uitstappen uit genoemd voertuig. Ik sprak de man aan en deelde de man mede, dat ik hem zou gaan preventief fouilleren.”. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom aan de juistheid van de processen-verbaal getwijfeld moet worden. De door eiser overgelegde verklaring van zijn vriend is daarvoor onvoldoende. Aan deze verklaring kan niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien. In de eerste plaats gaat het om een veel later opgestelde en niet van een objectieve bron afkomstige verklaring. Bovendien neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de politie niets vermeldt over een tweede inzittende van de auto en dat eiser blijkens het proces-verbaal van bevindingen, toen hij op straat werd aangesproken door de politie en hem werd gevraagd waarom hij na het parkeren van zijn auto snel wegliep, niets verklaard heeft over een andere inzittende die de auto zou hebben bestuurd. Eiser heeft bovendien in zijn bezwaar van 6 februari 2024 nog een andere lezing gegeven, namelijk dat zijn auto al de hele dag geparkeerd stond op de betreffende plek. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij wel mee wilde werken aan het bloedonderzoek, maar pas nadat hij met een advocaat had gesproken. De voorzieningenrechter ziet dit niet terug in de processen-verbaal en ziet in de enkele stelling van eiser ook op dit punt onvoldoende om aan de processen-verbaal te twijfelen. Op de zitting heeft eiser verder naar voren gebracht dat de politie ten onrechte ervan uit is gegaan dat de spuiten die eiser op zak en in zijn auto had, geen insuline spuiten waren. Wat hier ook van zij, naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt dit niet dat aan de kern van de processen-verbaal getwijfeld moet worden, namelijk dat eiser weigerde mee te werken aan een speekseltest en een bloedonderzoek. De politie en het CBR konden daarbij het vermoeden van rijongeschiktheid mede baseren op de overige voorwerpen die eiser op zak en in zijn auto had en die in verband kunnen worden gebracht met drugsgebruik en de uiterlijke kenmerken van eiser ten tijde van de gebeurtenis (o.a. loopneus, neus meermaals ophalen, kleine pupillen). De voorzieningenrechter betrekt verder bij haar oordeel dat eiser meermaals tegenstrijdig heeft verklaard over de spullen die hij in zijn auto had. Zo heeft eiser op 27 november 2023 bij de politie verklaard dat hij de spuiten mee had voor het toedienen van insuline, terwijl eiser in de mail van 15 april 2024 verklaart dat hij de spuiten en de overige aangetroffen voorwerpen in de auto gebruikte voor zijn vitaminenkuur. Aan wat eiser heeft aangevoerd over het proces-verbaal van verhoor gaat de voorzieningenrechter voorbij, nu dit niet relevant is in het kader van de beoordeling of is voldaan aan het criterium vermeld in artikel 23, eerste lid, onder g van de Regeling.
8.2.
Eiser voert daarnaast aan dat de gebeurtenis van 9 april 2024 niet kan worden gebruikt door het CBR omdat eiser hiervoor niet langer strafrechtelijk wordt vervolgd. Eiser heeft ter onderbouwing een sepotbeslissing overgelegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt de sepotbeslissing niet dat het vermoeden van rijongeschiktheid niet in stand kan blijven. De officier van justitie heeft besloten eiser niet te vervolgen wegens onvoldoende bewijs, maar heeft dit in de sepotbeslissing niet verder toegelicht. Uit de sepotbeslissing blijkt daarom niet of, en zo ja welke, feiten en omstandigheden maken dat getwijfeld moet worden aan de inhoud van de processen-verbaal. Het sepot heeft de processen-verbaal dus niet onderuit gehaald en ook geen ander licht geworpen op de feiten en omstandigheden, waardoor het CBR de gebeurtenis van 9 april 2024 aan het besluit ten grondslag mocht leggen. [2]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser een onderzoek naar zijn drugsgebruik zal moeten ondergaan en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst zal blijven. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 1301. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
[…]

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Artikel 5
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;
[…]
Artikel 6
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Artikel 23
1
.Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
[…]
g. ten aanzien van betrokkene binnen vijf jaar ten minste twee keer proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, die leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.
[…]

Bijlage I bij de Regeling

B. Geschiktheid; III. Drogerende stoffen
Andere drogerende stoffen of een combinatie van drogerende stoffen
- ten aanzien van betrokkene is binnen vijf jaar ten minste twee keer proces-verbaal opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, die leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1991.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:722.