ECLI:NL:RBROT:2024:9971

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 23/8164
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en terugvordering teveel betaalde bijstand op basis van Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. I. Car, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. A. Zonneveld. De zaak betreft de herziening van de bijstandsuitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van januari 2020 tot en met december 2022. Eiser ontving rentebetalingen van zijn moeder, die door verweerder als inkomsten zijn aangemerkt, wat leidde tot de herziening van de bijstandsuitkering en de terugvordering van € 2.125,43 aan teveel betaalde bijstand.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de rentebetalingen die eiser ontving, terecht zijn aangemerkt als inkomsten uit vermogen volgens artikel 32 van de Pw. Eiser's keuze om de ontvangen bedragen direct terug te betalen aan zijn moeder, verandert niets aan het feit dat hij over deze bedragen kon beschikken. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering en verrekening van de bijstandsuitkering door verweerder rechtmatig zijn, en dat eiser niet kan terugvallen op het vertrouwensbeginsel in deze situatie.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de herziening van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de teveel betaalde bijstand door verweerder terecht zijn uitgevoerd. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8164
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit Rotterdam, eiser

(gemachtigde: mr. I. Car),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Zonneveld).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 17 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) herzien over de maanden januari 2020 tot en met december 2022. Daarnaast wordt de teveel betaalde bijstand over de maanden januari 2021 tot en met december 2022 van in totaal € 2.125,43 van eiser teruggevorderd en verrekend met de uitkering van eiser.
1.2.
Met de beslissing op bezwaar van 14 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 2 oktober 2024 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
1.5.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beantwoordt de vraag of verweerder terecht de bijstandsuitkering van eiser heeft herzien over de maanden januari 2020 tot en met december 2022 en daarnaast de teveel betaalde bijstand over de maanden januari 2021 tot en met december 2022 ter hoogte van € 2.125,43 heeft teruggevorderd. Eveneens beantwoordt de rechtbank de vraag of verweerder de vordering mocht verrekenen met de uitkering van eiser. De rechtbank doet dit aan de hand van de beroepsgronden.
3. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, worden tot de middelen gerekend alle inkomens- en vermogensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Het tweede lid van dit artikel bepaalt welke inkomens- en vermogensbestanddelen niet tot de middelen worden gerekend, waaronder giften voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. In artikel 32, eerste lid, van de Pw is opgenomen wat onder inkomsten wordt verstaan. Hierin is ook opgenomen inkomsten uit vermogen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de rentebetalingen die eiser van zijn moeder ontvangt terecht aangemerkt als inkomsten uit vermogen zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. Dit volgt ook uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad). [1] Het betreft immers rentebetalingen over het vermogen van eiser. Dat eiser, anders dan in die uitspraak, de ontvangen bedragen direct terugbetaalt aan zijn moeder, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser kan vrij beschikken over de bedragen die hij van zijn moeder ontvangt. Dat hij die bedragen direct terugbetaalt is een keuze van eiser en de gevolgen van deze keuze kunnen niet worden afgewenteld op de bijstandsuitkering. Bovendien doorkruist eiser daarmee de systematiek van de Belastingdienst om het vruchtgebruik van de woning te belasten.
5. De invordering van de terugvorderingsbedragen geschiedt overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen. Op grond van artikel 58, vierde lid, van de Pw is verweerder bevoegd inkomsten die eiser heeft ontvangen over een periode waarin bijstand is verleend, te verrekenen met de bijstand gedurende zes maanden na de ontvangst van de inkomsten. Verweerder mocht de rentebetaling van december 2022 daarom verrekenen met de bijstandsuitkering in de maanden maart tot en met juni 2023. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van deze verrekeningsbevoegdheid.
6. Voor het terugvorderingsbedrag in verband met de rentebetaling in december 2021 heeft verweerder terecht besloten de aflossing in overeenstemming met het bepaalde in de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) vast te stellen op 5% van de bijstandsnorm. Het is namelijk de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever dat schulden ook worden betaald door een schuldenaar die op of net onder bijstandsniveau leeft. Dit blijkt uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2016/2017, 34628, nr. 3) bij de Wvbvv.
7. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Eiser kon aan de schikking die is getroffen op 18 oktober 2022 niet het vertrouwen ontlenen dat verweerder geen verdere besluiten tot herziening en/of terugvordering in verband met de rentebetalingen zou nemen of niet tot invordering zou overgaan. In het proces-verbaal van de schikking staat uitsluitend dat partijen in overleg gaan over de vraag of de rentebetalingen al dan niet inkomsten zijn en wat de (financiële) gevolgen van de uiteindelijke conclusie zijn.
8. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraken die zijn neergelegd in het proces-verbaal van de schikking van 18 oktober 2022, overweegt de rechtbank het volgende. Als eiser bedoelt dat partijen toen hebben afgesproken dat zij nader aan tafel zouden gaan om met elkaar afspraken te maken, valt een dergelijke afspraak niet in deze procedure af te dwingen. De rechtbank kan hierover niet oordelen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder terecht de bijstandsuitkering van eiser heeft herzien over de maanden januari 2020 tot en met december 2022 en daarnaast de teveel betaalde bijstand over de maanden januari tot en met december 2022 ter hoogte van € 2.125,43 heeft teruggevorderd. Verweerder mocht de verschuldigde bedragen eveneens verrekenen met de uitkering van eiser. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ook krijgt eiser zijn griffierecht niet terug.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024 door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Grondman, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 29 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1160 en de uitspraak van de Raad van 5 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:787.