ECLI:NL:CRVB:2016:1160
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verrekening van middelen en inkomsten uit vermogen onder de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het college van burgemeester en wethouders van Heerlen de bijstandsverlening aan appellant heeft verrekend met inkomsten die hij van zijn moeder heeft ontvangen. Appellant ontving sinds 25 augustus 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In 2012 heeft het college een onderzoek ingesteld naar zijn recht op bijstand, waarbij bleek dat appellant in de jaren 2009 tot en met 2011 een bedrag van € 664,10 per jaar van zijn moeder had ontvangen. Het college beschouwde deze bedragen als inkomsten en verrekende deze met de bijstand van appellant, wat leidde tot bezwaar van appellant. Hij stelde dat deze bedragen als giften moesten worden aangemerkt en dat het college ten onrechte geen besluit over de verrekening had genomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 29 maart 2016 geoordeeld dat de rentebetalingen die appellant van zijn moeder ontving, niet als giften kunnen worden aangemerkt, maar als inkomsten uit vermogen. De Raad heeft vastgesteld dat de rentebetalingen voortvloeien uit een notariële akte van schenking, waarbij appellant een niet-opeisbare vordering op zijn moeder heeft. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de rentebetaling te verrekenen met de bijstand, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.