ECLI:NL:CRVB:2022:787
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- E.C.R. Schut
- M. Zwart
- Rechtspraak.nl
Inhouding van rente op bijstandsuitkering in verband met niet-opeisbare vordering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de inhouding van rente op de bijstandsuitkering van appellante, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW). Appellante ontving rente uit een niet-opeisbare hypothecaire lening van haar overleden vader, die pas in 2033 opeisbaar zou zijn. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had deze rente als inkomen aangemerkt en in mindering gebracht op de bijstandsuitkering van appellante.
De Raad heeft vastgesteld dat de rentebetaling is gekoppeld aan een deel van het vermogen van appellante, en dat deze rente als inkomen moet worden aangemerkt volgens artikel 32, eerste lid, van de PW. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante vrijelijk kon beschikken over de ontvangen rente, en dat deze terecht als inkomen op de bijstandsuitkering in mindering was gebracht. Appellante stelde in hoger beroep dat de rente niet als inkomen, maar als vermogen moet worden beschouwd, zolang de vordering niet-opeisbaar is.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep herhaald en geconcludeerd dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden is ingegaan. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat de rente als inkomen moet worden aangemerkt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.