Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 1 november 2023, met bijlagen;
- het antwoord met voorwaardelijke eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
- de brief van 12 februari 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het antwoord in voorwaardelijke reconventie, met bijlagen;
- de brief van IQ van 29 maart 2024, met bijlagen;
- de spreekaantekeningen van IQ;
- het proces-verbaal van de zitting op 9 april 2024;
- de akte van [gedaagde], met bijlagen, genomen op de rolzitting van 4 juni 2024;
- de antwoordakte van IQ, genomen op de rolzitting van 6 augustus 2024.
Van hetgeen ter zitting besproken is heeft de griffier aantekening gehouden en de tussen partijen gemaakte afspraken over de verdere behandeling van de zaak zijn vastgelegd in een proces-verbaal dat aan beide partijen is toegestuurd.
2.De beoordeling
6 februari 2023 een beslissing op bezwaar genomen en heeft het bezwaar van [gedaagde] ongegrond verklaard. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] per
4 oktober 2021 arbeidsongeschikt was. In diezelfde beslissing op bezwaar heeft het UWV gesteld dat op het spreekuur van de bedrijfsarts op 18 februari 2022 is vastgesteld dat [gedaagde] medisch gezien zijn werkzaamheden niet kon uitvoeren, zodat [gedaagde] per laatstgenoemde datum arbeidsongeschikt was. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] tegen de beslissing op bezwaar beroep heeft aangetekend, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat die beslissing onherroepelijk is geworden.
3.De beslissing
- het netto-equivalent van de door IQ aan [gedaagde] verschuldigde aanvulling van 20% van het loon over de periode van 19 februari 2022 tot en met 27 maart 2022 en
- de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het hiervoor genoemde netto-equivalent van 20% van het loon over de periode van 19 februari 2022 tot en met 27 maart 2022, vanaf de datum van opeisbaarheid van dat loon tot en met de datum van dit vonnis;