ECLI:NL:RBROT:2024:9199

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
10/810346-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met witwassen van geldbedragen en luxegoederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van witwassen. De ontnemingsvordering, ingediend door de officier van justitie, betrof een bedrag van € 310.682,43, dat als wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde en zijn partner een luxe levensstijl hebben genoten die niet kon worden verklaard door legale middelen. De verdediging heeft betoogd dat de ontnemingsvordering afgewezen of gematigd moest worden, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen en de veroordeelde hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de betaling van het ontnomen bedrag. Tevens is er rekening gehouden met de waarde van verbeurdverklaarde goederen in de uiteindelijke betalingsverplichting. De rechtbank heeft de betalingsverplichting vastgesteld op € 260.665,57, na een vermindering van € 5.000,- vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op 528 dagen, mocht volledige betaling niet mogelijk zijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/810346-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 4 april 2024
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] ,
(gemachtigd) raadsvrouw mr. M.M.P.E. van Helmond, advocaat te Breda.

1.Procedure

Na indiening van de vordering tot ontneming, gedateerd 20 september 2023, heeft de officier van justitie op de regiezitting van 5 oktober 2023 meegedeeld dat de vordering in samenhang bezien met het onderliggende ontnemingsrapport als een conclusie van eis kan worden beschouwd. Vervolgens zijn conclusies van antwoord, repliek en dupliek ingediend.
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2024. De veroordeelde is, hoewel daartoe opgeroepen, niet ter zitting verschenen om een nadere toelichting op diens stellingen te geven.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 1 december 2022 (hierna: het vonnis in de strafzaak) is [veroordeelde] (hierna: de veroordeelde) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaar voor het medeplegen van witwassen van geldbedragen en diverse luxegoederen, gepleegd op 12 juli 2017. Als bijkomende straf zijn verbeurdverklaard de inbeslaggenomen goederen die op de beslaglijst zijn vermeld onder nummers 1 tot en met 4, 7, 20 en 23 tot en met 106 (vijf horloges, een tennisarmband, schoenen, tassen, een televisie met bijbehoren en geldbedragen in diverse valuta).
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in de strafzaak, zodat dat vonnis niet onherroepelijk is.
Een kopie van het vonnis in de strafzaak is als bijlage A bij dit vonnis gevoegd.

3.Vordering

De vordering van de officier van justitie mr. R.S. Dhoen - zoals deze na wijziging op de terechtzitting is komen te luiden - strekt tot:
  • het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr op een bedrag van € 339.622,99;
  • het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 294.606,13 ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel, met bepaling dat de veroordeelde daarvoor hoofdelijk aansprakelijk is.
De officier van justitie heeft de ontnemingsvordering gebaseerd op artikel 36e derde lid Sr.
De veroordeelde is veroordeeld voor witwassen. Dat is een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Volgens de officier van justitie is aan de hand van de kasopstelling in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de politie [1] (hierna: het ontnemingsrapport) aannemelijk geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel uit enig ander strafbaar feit of strafbare feiten heeft verkregen. De veroordeelde en zijn partner, [medeveroordeelde] (hierna: de medeveroordeelde), genoten een luxe levensstijl waarin zij niet konden voorzien door middel van legale middelen.

4.Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat de ontnemingsvordering (primair) wordt afgewezen of (subsidiair) fors wordt gematigd. Zij heeft daartoe - kort samengevat - het volgende aangevoerd. De veroordeelde heeft geen voordeel genoten uit het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld, witwassen, terwijl dit feit voor de officier van justitie de grondslag van de ontnemingsvordering vormt. Verder vertoont de eenvoudige kasopstelling dermate grote gebreken dat aan de uitkomst daarvan slechts beperkte waarde kan worden gehecht. Met de kasopstelling is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de veroordeelde voordeel uit andere strafbare feiten heeft genoten. Subsidiair geldt dat de onderstaande posten en bedragen uit de kastopstelling moeten worden gehaald:
- project woning [naam 1]
€ 139.858,83
- huur [adres 2]
€ 41.000,-
- sieraden
€ 52.765,-
- Nibud ten aanzien van het brandstofverbruik
€ 17.417,62
- Nibud ten aanzien van de kinderalimentatie
€ 11.522,94
- kwitanties Shoebaloe en Chanel tas
€ 4.336,-
Totaal
€ 266.900,39

5.Beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

In het vonnis in de strafzaak is vastgesteld dat het strafbare feit witwassen door de veroordeelde is begaan. Dit is een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Het is aannemelijk dat enig strafbaar feit of strafbare feiten ertoe heeft of hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Uit het ontnemingsrapport is namelijk gebleken dat de veroordeelde over onverklaarbaar vermogen heeft beschikt.
Ten aanzien van het primaire standpunt van de verdediging overweegt de rechtbank als volgt.
Grondslag van de vordering
De rechtbank beraadslaagt op grond van artikel 511e van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) naar aanleiding van de ontnemingsvordering en het onderzoek ter terechtzitting over de vraag of de in artikel 36e Sr bedoelde maatregel moet worden opgelegd en zo ja, op welk bedrag de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is te schatten. Anders dan in de hoofdzaak, waarin op de grondslag van de tenlastelegging wordt beraadslaagd en beslist, vormt de ontnemingsvordering niet de grondslag, maar slechts de aanleiding voor de beslissing van de rechter over de ontneming. Bovendien is de rechter bij toewijzing van een ontnemingsvordering op basis van artikel 36e lid 3 Sr niet gehouden te concretiseren welk feit op enigerlei wijze ertoe heeft geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Gebrekkig onderzoek?
Bij de methode van de eenvoudige kasopstelling wordt gekeken naar contante geldstromen en moet aan de hand daarvan duidelijk worden gemaakt dat de veroordeelde heeft beschikt over onverklaarbaar vermogen. De kasopstelling dient te zijn gebaseerd op nauwkeurig aangeduide bewijsmiddelen en de verdediging moet de gelegenheid worden geboden om aan te tonen dat de contante uitgaven niet zijn gedaan en/of lager zijn geweest en/of een legale oorsprong hebben.
Uit de eenvoudige kasopstelling in het ontnemingsrapport blijkt dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2012 tot en met 11 juli 2017 heeft beschikt over onverklaarbaar vermogen. Aan de hand van deze kasopstelling is het wederrechtelijk verkregen voordeel aanvankelijk berekend op een bedrag van € 453.316,38. De officier van justitie heeft naar aanleiding van het verweer enkele posten aangepast en het wederrechtelijk verkregen voordeel herrekend op een bedrag van € 339.622,99 en de betalingsverplichting op een bedrag van € 294.606,13.
Het enkele feit dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in het ontnemingsrapport op een hoger bedrag was berekend en de officier van justitie dit bedrag heeft herrekend, maakt niet dat onzorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden of dat de gehandhaafde posten ondeugdelijk zijn vastgesteld. Verder blijkt uit de stellingen van de verdediging dat de berekening voldoende inzichtelijk en controleerbaar was om gemotiveerd verweer te kunnen voeren tegen de gegrondheid en omvang van het gestelde wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting. Het verweer wordt dan ook verworpen.

6.Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de inhoud van de wettige bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen zullen niet worden uitgewerkt, maar volstaan wordt met een samenvatting van de voor de schatting redengevende feiten en omstandigheden. De vindplaatsen daarvan zullen hierna en in de bijlagen in voetnoten worden vermeld.
Bij de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, neemt de rechtbank als uitgangspunt het ontnemingsrapport, de conclusie van repliek en de aangepaste kasopstelling die de officier van justitie heeft overgelegd op de terechtzitting van 22 februari 2024. De rechtbank gaat hierna in op hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ten aanzien van de posten in de kasopstelling die de officier van justitie niet heeft aangepast.
Woninginrichting door [naam 1]
Deze post ziet op de inrichting van de woning van de veroordeelde en de medeveroordeelde. Tussen partijen staat vast dat de kosten hiervan (€ 139.858,83) in 2015 en 2016 door derden zijn betaald, te weten door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . [2]
Volgens de officier van justitie zijn met deze betaling crimineel verkregen winsten geherinvesteerd, waarbij de veroordeelde de [bedrijven] via een andere weg heeft gecompenseerd. Nu de veroordeelde geen inzicht hierin heeft gegeven en geen girale betaling van de veroordeelden aan [bedrijf 2] is aangetroffen, is het bedrag als feitelijke contante uitgave in de kasopstelling verwerkt.
De verdediging heeft dit standpunt betwist en heeft hiertoe bij conclusie van dupliek, samengevat, het volgende aangevoerd. [bedrijf 2] is een zakelijke bekende van de veroordeelde en heeft [naam 1] opdracht gegeven om zowel de inrichting van haar nieuwe vestiging in Turkije te verzorgen, als die van de woning van de veroordeelden. Op die wijze verkreeg [bedrijf 2] een projectkorting. [bedrijf 2] heeft alle kosten voldaan, maar is met de veroordeelde overeengekomen dat hij zijn deel zou terugbetalen. Dit heeft niet geleid tot een contante betaling door de veroordeelde. De betalingsverplichting rust nog steeds op de veroordeelde, maar is mogelijk per abuis niet deugdelijk geadministreerd.
Op de terechtzitting heeft de raadsvrouw van de veroordeelde aangegeven dat zij niet beschikt over stukken ter onderbouwing van de terugbetalingsverplichting. De veroordeelden hebben evenmin enig inzicht hierin gegeven door, bijvoorbeeld, op de terechtzitting een verklaring hierover af te leggen. Dat betekent dat op geen enkele wijze kan worden geverifieerd dat, waarom en onder welke voorwaarden [bedrijf 2] de inrichting van de veroordeelden heeft voorgefinancierd, wat wel voor de hand ligt bij een afspraak met een terugbetalingsverplichting van dergelijke omvang. De rechtbank acht het standpunt van de officier van justitie dan ook onvoldoende gemotiveerd weersproken en zal deze post in de kasopstelling handhaven.
De sieraden
De verdediging stelt dat de vier horloges van het merk Patek Phillipe en de tennisarmband die op 12 juli 2017 in de woning van de veroordeelden zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen, toebehoorden aan kennissen van de veroordeelden, [naam 2] en [naam 3] . De kosten hiervan moeten daarom niet worden meegenomen in de kasopstelling. Alleen de teruggegeven sieraden, ten waarde van € 135,-, moeten worden opgenomen in de kasopstelling. Voor de andere sieraden geldt dat deze in beslag zijn genomen, niet zijn teruggegeven en deels verbeurd zijn verklaard. Opname daarvan in de kasopstelling zou betekenen dat de veroordeelde dubbel wordt belast en dat is in strijd met het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel. Meer subsidiair geldt dat niet moet worden gerekend met de handelswaarde van de sieraden, maar met een afschrijvingswaarde van een half jaar; de duur dat de veroordeelden de sieraden hebben gebruikt. Daarmee wordt voorkomen dat het te ontnemen bedrag onderhevig is aan marktbewegingen.
In het vonnis in de strafzaak, waaraan de rechtbank in de ontnemingsprocedure is gebonden, is reeds geoordeeld dat de vier Patek Phillipe horloges en de tennisarmband toebehoren aan de veroordeelde en/of de medeveroordeelde. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verweer op dit punt.
De rechtbank stelt vast dat voor de horloges en sieraden een bedrag van € 52.765,- als feitelijke contante uitgave in de kasopstelling is opgenomen. [3] Dit bedrag is als volgt opgebouwd. [4] De vier voormelde horloges en tennisarmband, plus een dameshorloge (Audemars Piquet), zijn opgenomen voor een bedrag van € 42.000,-. Negen overige sieraden zijn opgenomen voor een bedrag van € 10.650,- en de teruggegeven sieraden voor een bedrag van € 135,-. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, bij gebrek aan gegevens over de aanschafwaarde ervan, de goederen in de kasopstelling kunnen worden opgenomen voor het bedrag van de getaxeerde handelswaarde, zoals die gold ten tijde van het beslag. Het verweer dat hiervoor een lager bedrag moet worden opgenomen, is onvoldoende onderbouwd. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat hierna, bij het vaststellen van de betalingsverplichting, aan de orde komt of er grond is om deze waarde in mindering te brengen op de betalingsverplichting. Volgens vaste jurisprudentie is de waarde van verbeurdverklaarde voorwerpen echter niet van invloed op de hoogte van het wederrechtelijke verkregen voordeel. [5]
Huur [adres 2]
Deze post ziet op de huurbetalingen voor de woning van de veroordeelde en de medeveroordeelde. Tussen partijen staat vast dat een deel hiervan (€ 41.000,-) giraal is voldaan door derden, te weten [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), waarvan de veroordeelde enig aanhouder was, [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ) en [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ). [6]
Volgens de officier van justitie is het aannemelijk dat de veroordeelde de ondernemingen via een andere weg heeft gecompenseerd. Nu de veroordeelde geen inzicht hierin heeft gegeven en geen girale betaling van de veroordeelde aan de ondernemingen is aangetroffen, is het bedrag als feitelijke contante uitgave in de kasopstelling verwerkt.
De verdediging heeft dit standpunt betwist en heeft hiertoe bij conclusie van dupliek, samengevat, het volgende aangevoerd. De huurbetalingen berusten op overeenkomsten tussen partijen. Hiervoor is geen contante compensatie geboden. De huurbetalingen maakten deel uit van de rekening-courantverhouding tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 5] en zijn bij de verkoop van de aandelen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] in de koopprijs verdisconteerd en daarmee verantwoord. Het bedrag van € 41.000,- dient daarom uit de kasopstelling te worden gehaald.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – onwaarschijnlijk is dat een professionele markpartij de aandelen van [bedrijf 3] , een vennootschap zonder bedrijfsactiviteiten, overneemt tegen ‘verdiscontering’ van de rekening-courantschuld van € 305.000,- en een verkoopprijs van € 1,-. De verdediging heeft het verweer voor het overige op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt, terwijl dit wel op haar weg ligt. De rechtbank acht het standpunt van de officier van justitie dan ook onvoldoende gemotiveerd weersproken en zal deze post in de kasopstelling handhaven.
De uitgavenpost brandstof
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van de extrapolatie in het ontnemingsrapport niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de veroordeelden in de jaren 2012 tot en met 2017 262.268 kilometers hebben gereden. Gelet hierop zal de rechtbank deze post, ten bedrage van € 17.417,62, buiten beschouwing laten.
De uitgavenpost kinderalimentatie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat ervan kan worden uitgegaan dat de veroordeelde in de jaren 2012 tot en met 2017 verplicht was om mee te delen in de kosten voor het levensonderhoud van zijn zoon. De verdediging heeft hiertegen ingebracht dat de veroordeelde een slechte relatie heeft met de moeder van zijn zoon. Hij heeft daarom nauwelijks contact met zijn zoon en diens moeder, waardoor het voor de veroordeelde niet mogelijk is geweest om kinderalimentatie te betalen.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het ontnemingsrapport, ook gelet op het gevoerde verweer, onvoldoende grond voor de vaststelling dat in voormelde periode op de veroordeelde een alimentatieplicht rustte en dat de betaling daarvan als feitelijke contante uitgave in die periode kan worden aangemerkt. De rechtbank zal om die reden deze post, ten bedrage van € 11.522,94, buiten beschouwing laten.
De kwitanties (Shoebaloe en Chanel tas)
De officier van justitie heeft de kasopstelling ten aanzien van de nota van Shoebaloe aangepast (overeenkomstig het bedrag van de aangetroffen nota; € 300,-). Dit onderdeel van het verweer behoeft om die reden geen verdere bespreking. Voor de Chanel tas geldt hetzelfde als hiervoor is overwogen ten aanzien van de sieraden; bij het vaststellen van de betalingsverplichting hierna komt aan de orde of er grond is om de waarde daarvan in mindering te brengen op de betalingsverplichting.
Tussenconclusie
De bedragen van € 17.417,62 (brandstof) en € 11.522,94 (alimentatie) komen in mindering op de contante uitgaven in de kasopstelling.
De feitelijke contante uitgaven in de periode van 1 januari 2012 tot en met 11 juli 2017 worden daarmee berekend op een bedrag van € 320.198,36 (€ 349.138,92 [7] - € 17.417,62 - € 11.522,94). Een overzicht van de feitelijke contante uitgaven en de verdere vindplaatsen is als bijlage B bij dit vonnis gevoegd.
Het beginsaldo contant geld wordt op nul gesteld, nu uit het ontnemingsrapport of het verweer niet is gebleken dat de veroordeelden op 1 januari 2012 over enig (ander) contant geldbedrag beschikten. De legale contante ontvangsten worden vastgesteld op een bedrag van € 22.644,60 en het eindsaldo contant geld op een bedrag van 13.128,67. [8] Een overzicht van de legale contante ontvangsten en een overzicht van het eindsaldo contant geld, met de verdere vindplaatsen, zijn als bijlage C bij dit vonnis gevoegd.
Het voorgaande leidt tot de volgende schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Beginsaldo contant geld
€ 0
+
Legale contante ontvangsten
€ 22.644,60
-
Eindsaldo contant geld
€ 13.128,67
=
Beschikbaar contant geld
€ 9.515,93
-
Feitelijke contante uitgaven
€ 320.198,36
=
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 310.682,43
Toerekening
Bij de schatting van het te ontnemen voordeel is het uitgangspunt dat de veroordeelde in de vermogenspositie wordt gebracht waarin hij verkeerde voor het plegen van het strafbare feit waaruit dat voordeel is genoten. Gelet hierop dient bij de bepaling van dat voordeel te worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.
De veroordeelde heeft met de medeveroordeelde van het strafbare feit of de strafbare feiten geprofiteerd. Op basis van het dossier is het vermoeden gerechtvaardigd dat zij gezamenlijk de beschikking hebben of gedurende zekere tijd de beschikking hebben gehad over de gehele opbrengst van het strafbare feit of de strafbare feiten. De veroordeelde heeft geen gegevens verschaft die dat vermoeden ontzenuwen. Daarom zal het wederrechtelijk verkregen voordeel als gemeenschappelijk voordeel voor het geheel hoofdelijk - mede - aan de veroordeelde worden toegerekend. Dit betekent dat indien en voor zover de medeveroordeelde betaalt, de veroordeelde in zoverre van deze betalingsverplichting is bevrijd.
Conclusie
Gezien het voorgaande wordt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 310.682,43.

7.Vaststelling van de betalingsverplichting

Inleiding
Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Gelet op het volgende is er in deze zaak reden om van dat uitgangspunt af te wijken.
Verweer overschrijding van de redelijke termijn
De verdediging heeft bepleit dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
De officier van justitie heeft betwist dat de redelijke termijn is overschreden. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat op de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op 17 november 2022 is aangegeven dat de ontnemingsvordering nog niet aanhangig is gemaakt om een onderlinge schikking te verkennen. Daartoe zijn pogingen gedaan vanaf december 2022, maar die hebben niet tot overeenstemming geleid. Daarna is de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. Nu in deze zaak niet is gebleken van een specifiek op voordeelsontneming gericht beslag dat de positie van de veroordeelde in belangrijke mate heeft beïnvloed, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op de terechtzitting van 8 februari 2021. Toen heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aangekondigd. Tot aan dit vonnis is een periode van 38 maanden verstreken.
Omdat onvoldoende is gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak maximaal vierentwintig maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. Dit betekent dat de redelijke termijn is geschonden met een termijn van veertien maanden. In de regel wordt overschrijding gecompenseerd door vermindering van het vastgestelde ontnemingsbedrag dat de veroordeelde verplicht is aan de staat te betalen. De rechtbank acht redenen aanwezig om de betalingsverplichting te verminderen met een bedrag van € 5.000,-.
Beslag en verbeurdverklaring
Door verbeurdverklaring van voorwerpen die kunnen worden aangemerkt als opbrengst van een strafbaar feit, kan aan een veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen. Indien daarnaast de ontnemingsmaatregel wordt opgelegd dan moet, in verband met het karakter van die maatregel, de waarde van verbeurdverklaarde voorwerpen in mindering worden gebracht op de aan de veroordeelde op te leggen betalingsverplichting. [9]
Volgens de verdediging moet niet alleen de waarde van de verbeurdverklaarde voorwerpen, maar de waarde van alle inbeslaggenomen en niet teruggegeven goederen op de betalingsverplichting in mindering worden gebracht. Door de inbeslagname is het voordeel reeds ontnomen en anders krijgt de ontnemingsvordering een punitief karakter.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de waarde van de volgende verbeurdverklaarde goederen in mindering moet komen op de betalingsverplichting:
Omschrijving
Handelswaarde
Een horloge van het merk Patek Phillipe, Nautilus Travel Time
€ 10.000,-
Een horloge van het merk Patek Phillipe, Nautilus Chronograph
€ 10.000,-
Een horloge van het merk Patek Phillipe
€ 6.000,-
Een horloge van het merk Patek Phillipe, Nautilus
€ 7.000,-
Een witgouden tennisarmband
€ 2.000,-
Een horloge van het merk Audemars Piguet
€ 7.000,-
Een tas van het merk Chanel
€ 3.016,86
Totaal
€ 45.016,86
Bij de executie van het vastgestelde bedrag ter ontneming zal, zo begrijpt de rechtbank de officier van justitie, nog rekening worden gehouden met de waarde van de overige inbeslaggenomen voorwerpen.
Conclusie
De slotsom is dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd om een bedrag van € 260.665,57 (€ 310.682,43 - € 50.016,86) aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

9.Maximale duur gijzeling

Op grond van artikel 6:6:25 Sv zal de duur van de gijzeling worden vastgesteld die ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.
Uitgaande van een maximum duur van de gijzeling van drie jaar (artikel 36e, elfde lid, Sr) hanteert de rechtbank de volgende verdeling:
- voor bedragen tot € 50.000,- geldt een maximum van 360 dagen;
- voor bedragen tot € 500.000 geldt een maximum van 720 dagen;
- voor bedragen van € 5.000.000 of meer geldt een maximum van 1080 dagen.
Het aantal dagen gijzeling in deze zaak zal daarom worden vastgesteld op 360 dagen (voor de eerste € 50.000,-) plus 168 dagen voor de resterende € 210.665,57 (€ 210.665,57/€ 450.000,- X 360 dagen) is
528dagen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
geschat, vast op
310.682,43 (zegge:
driehonderdtienduizend zeshonderdtweeëntachtig euro en drieënveertig eurocent);
legt aan de veroordeelde de hoofdelijke verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 260.665,57(zegge:
tweehonderdzestigduizend zeshonderdvijfenzestig euro en zevenenvijftig eurocent) ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel, met dien verstande dat indien en voor zover de medeveroordeelde betaalt, de veroordeelde in zoverre van deze betalingsverplichting zal zijn bevrijd;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd op 528 dagen (zegge:
vijfhonderdachtentwintig dagen);
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I. Tillema, voorzitter,
en mrs. K. Th Barneveld en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage B:
Overzicht van de feitelijke contante uitgaven
Nr
Omschrijving
Bedrag in euro
1
Aflossing lening 2015 [10]
9.384,00
2
Baby Tiener & Megastore (€ 533,95 + € 80,54) [11]
614,49
3
Beltegoed Dubai
51,17
4
Bijenkorf [12]
200,00
5
Chanel Hong Kong
3.016,86
6
Contante stortingen [13]
38.889,04
7
D-Reizen
6.249,76
8
[bedrijf 6] . [14]
139.858,83
9
Esso prepaid
40,00
10
Leen Bakker
263,22
11
HEMA
36,50
12
Huur van de woning [adres 2] [15]
41.000,00
13
Mango
108,94
14
Media Markt (€ 2.285,93 + € 2.459,91)
4.745,84
15
Monki
130,10
16
NIBUD [16]
20.885,41
17
Prénatal (€ 40,22 + € 151,72 + € 292,97)
484,91
18
Primark
137,00
19
Primavera Medical Center
124,26
20
Shoebaloe
300,00
21
Sieraden [17]
52.765,00
22
Syndic la Perle Bleu
644,23
23
Zara (€ 162,95 +105,85)
268,80
Totaal
320.198,36
Bijlage C
Overzicht legale contante ontvangsten
Omschrijving
Bedrag in euro
Legale contante ontvangsten [veroordeelde] : [18]
Contante opname [bedrijf 3] d.d. 10 april 2015
4.000,00
3 x ontvangsten Money Transfers
5.239,00
3x contante opnamen van € 1000 van rekening [veroordeelde] in 2014 en 2015
3.000,00
Retourbedrag op schoenen
110,00
Bijenkorf bon
31,60
Lening 2014
9.384,00
21.764,60
Legale contante ontvangsten [medeveroordeelde] : [19]
Opnamen: (2012: € 390,- + 2013: € 20,-, 2014: € 70,- en 2015: € 400,-)
880,00
Totaal
22.644,60
Overzicht eindsaldo contant geld
Omschrijving
Bedrag in euro
In de woning aangetroffen: (€ 505,- + € 3.722,11 + € 1.941,40) [20] :
6.168,51
Bij [medeveroordeelde] aangetroffen: (€ 10,95 + € 741,33 + € 578,85 [21]
1.331,13
Bij de veroordeelde aangetroffen: (€ 1.638,05 + € 2.230,98 + € 955,-) [22]
4.824,03
In de Range Rover aangetroffen [23]
805,00
Totaal
13.128,67

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de politie in het onderzoek Pandion, documentcode [nummer 1] , gedateerd 5 juli 2018.
2.Het ontnemingsrapport, p. 11-12, en het onderliggende proces-verbaal met documentcode [nummer 2] , p. 70 e.v. van het ontnemingsrapport.
3.Conclusie van repliek en het taxatierapport van [bedrijf 7] van 22 september 2017, p. 387 e.v. van het strafdossier.
4.Nu de kennelijke rekenfout van € 20,- in het voordeel is van de veroordeelde, zal de rechtbank daar verder geen acht op slaan.
6.Het ontnemingsrapport, p. 15 en 16, en het onderliggende proces-verbaal met documentcode [nummer 3] , p. 76-77 van het ontnemingsrapport.
7.De feitelijke contante uitgaven zoals gesteld in de herberekening van de officier van justitie die is overgelegd op de terechtzitting van 22 februari 2024.
8.Conform de herberekening van de officier van justitie die is overgelegd op de terechtzitting van 22 februari 2024.
10.Het ontnemingsrapport, p. 10-11.
11.Bijlage 1 bij de conclusie van repliek: het proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces-verbaalnummer] , ter onderbouwing van de feitelijke contante uitgaven onder nummers 2 t/m 5, 7, 9 t/m 11, 13 t/m 15, 17 t/m 20, 22 en 23.
12.Zie naast voormeld proces-verbaal ook het ontnemingsrapport, p. 9.
13.Het ontnemingsrapport, p. 11.
14.Het ontnemingsrapport, p. 11-12, en het onderliggende proces-verbaal met documentcode [nummer 2] , p. 70 e.v. van het ontnemingsrapport.
15.Het ontnemingsrapport, p. 15-16, en het onderliggende proces-verbaal met documentcode [nummer 3] , p. 76-77 van het ontnemingsrapport.
16.Het ontnemingsrapport, p. 16, en het onderliggende proces-verbaal met documentcode [nummer 4] , p. 78 van het ontnemingsrapport.
17.Het ontnemingsrapport, p. 14-15, de conclusie van repliek, en het taxatierapport van [bedrijf 7] van 22 september 2017, p. 387 e.v. van het strafdossier.
18.Het ontnemingsrapport, p. 7-9, en de herberekening van de officier van justitie die is overgelegd op de terechtzitting van 22 februari 2024.
19.Het proces-verbaal van bevindingen met documentcode [nummer 5] , p. 474 e.v. van het strafdossier, en de herberekening van de officier van justitie die is overgelegd op de terechtzitting van 22 februari 2024.
20.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 56, p. 151, p. 81, p. 144, p. 65 en p. 149 van het strafdossier.
21.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 214, p. 46, p. 87, p. 217 en p. 165 t/m p. 166 van het strafdossier.
22.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 110, p. 162 en p. 167 van het strafdossier
23.Het ontnemingsrapport, p. 9.