ECLI:NL:RBROT:2024:8941

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
10-180693-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door coach in maatschappelijke zorg met cliënte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als coach werkzaam was in de maatschappelijke zorg. De verdachte heeft gedurende bijna twee jaar ontucht gepleegd met een veel jongere cliënte, die zich aan zijn zorg had toevertrouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk sprake was van een hulpverleningsrelatie, ondanks het verweer van de verdachte dat deze relatie ten tijde van de seksuele handelingen niet meer bestond. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld en vastgesteld dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen 1 februari 2021 en 30 december 2022. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die immateriële en materiële schade heeft geleden door de ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte in totaal € 5.183,04 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de aangeefster in haar overwegingen meegenomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-180693-23
Datum uitspraak: 12 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. N. Wijkman, advocaat te Almere.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, te weten het plegen van ontucht terwijl diegene aan in gezondheidszorg of aan de maatschappelijke zorg van verdachte was toevertrouwd;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is primair aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een hulpverleningsrelatie tussen de aangeefster en de verdachte.
Subsidiair is aangevoerd dat de hulpverleningsrelatie ten tijde van de verweten handelingen reeds beëindigd was. De aangeefster heeft het 12-stappenprogramma waarbij zij ondersteund werd door de verdachte namelijk al in november 2021 afgerond, terwijl de verweten seksuele handelingen pas in 2022 hebben plaatsgevonden. Meer subsidiair is aangevoerd dat de verweten seksuele handelingen geen ontuchtig karakter hadden, omdat er sprake was van een wederkerige en affectieve relatie tussen de verdachte en de aangeefster. Vanuit die affectieve relatie hebben seksuele handelingen plaatsgevonden, telkens met wederzijds goedvinden en instemming. De seksuele handelingen zijn niet op enige wijze beïnvloed door een eventuele hulpverlenersrelatie. De aangeefster was een sterke vrouw die wist wat zij wilde, hetgeen ook blijkt uit de opnames van haar verhoren. Indien de rechtbank daaraan twijfelt, heeft de verdediging voorwaardelijk verzocht een deel van deze opnames te beluisteren.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
In de ten laste gelegde periode heeft de verdachte werkzaamheden verricht voor en leiding gegeven aan [naam zelfhulpprogramma] , een 12-stappen zelfhulpprogramma gericht op herstel en gebaseerd op Bijbelse principes. De aangeefster heeft aan dit programma deelgenomen en de verdachte heeft haar hierbij als coach of ‘stappenmaatje’ ondersteund. Ook heeft de verdachte, toen de aangeefster op zoek was naar een woonruimte, een appartement op zijn erf aan haar aangeboden. Op enig moment is er een seksuele relatie ontstaan tussen de verdachte en de aangeefster. Zij zijn steeds intiemer met elkaar geworden en hebben uiteindelijk geslachtsgemeenschap gehad.
Beoordeeld moet worden of er ten tijde van de seksuele handelingen sprake was van een hulpverleningsrelatie tussen de verdachte en de aangeefster en of de seksuele handelingen een ontuchtig karakter hadden.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld in welke periode de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. De verdachte heeft verklaard dat de seksuele omgang met de aangeefster ergens in 2022 is begonnen. De aangeefster heeft verklaard dat de eerste seksuele handelingen in februari 2021 hebben plaatsgevonden en dat er vervolgens sprake is geweest van een glijdende schaal, waarbij steeds verdergaande seksuele handelingen plaatsvonden en er uiteindelijk vanaf ongeveer juni 2022 ook geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden. De verklaring van de aangeefster over welke seksuele handelingen op welke momenten hebben plaatsgevonden, is gedetailleerd en consistent en komt op de rechtbank betrouwbaar over. De rechtbank is van oordeel dat de wijze van vraagstelling ten tijde van het informatieve gesprek met de aangeefster hier niets aan af doet. De aangeefster heeft reeds op 30 december 2022 aan de getuige [getuige] verteld dat de seksuele relatie met de verdachte al anderhalf jaar duurde. De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring van de aangeefster dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden in de periode van 1 februari 2021 tot en met 30 december 2022.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de seksuele handelingen plaatsvonden tussen een persoon die werkzaam was in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg en een persoon die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd. Vooropgesteld wordt dat de Hoge Raad een ruime uitleg geeft aan de zinsnede ‘werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg’ en stelt dat die ertoe strekt om in alle gevallen waarin sprake is van misbruik van psychisch overwicht door hulpverleners bescherming te bieden. Er hoeft daarbij geen sprake te zijn van een behandelingsovereenkomst of van een erkende hulpverlener (ECLI:NL:HR:2011:BP2630).
Bepalend is of er een feitelijke hulpverleningsrelatie bestond tussen de verdachte en de aangeefster (ECLI:NL:HR:2017:3059). Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de bescherming van afhankelijke personen tegen seksuele handelingen in artikel 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht centraal staat.
Uit de aangifte volgt dat de aangeefster deel heeft genomen aan het programma van [naam zelfhulpprogramma] omdat zij eenzaam was en hoopte op herstel en op de verwerking van haar verleden. De rechtbank is gelet daarop – anders dan de verdediging – van oordeel dat de aangeefster daar met een concrete hulpvraag kwam, waarbij zij behoefte had aan psychische ondersteuning.
De verdachte heeft na een persoonlijk gesprek met de aangeefster aangeboden om haar hierbij als coach, hij noemt dat zelf stappenmaatje, te ondersteunen. Uit de aangifte en de sms-berichten tussen de verdachte en de aangeefster volgt dat hierdoor een vertrouwensrelatie ontstond waarin de aangeefster onder meer met de verdachte gedeeld heeft dat zij worstelde met zelfbeschadiging en suïcidale gedachten. Ook blijkt hieruit dat de aangeefster de verdachte op een gegeven moment papa is gaan noemen. Zij verklaart hierover dat zij op zoek was naar een vaderfiguur, iemand die haar liefde en bescherming gaf. Hieruit, en uit bijvoorbeeld de sms-berichten die tussen verdachte en aangeefster zijn verstuurd, blijkt dat de verdachte er ook van op de hoogte was dat de aangeefster een zeer kwetsbaar persoon was.
Uit de aangifte blijkt eveneens dat de verdachte als coach gesprekken voerde met de aangeefster, dat zij scherpe spullen bij hem inleverde zodat ze zichzelf niet kon beschadigen, dat de verdachte meeging met gesprekken bij de psycholoog en dat hij daar zelfs haar contactpersoon was. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke relatie tussen de verdachte en de aangeefster er één was van hulpverlener (in de maatschappelijke zorg) en cliënt zoals bedoeld in artikel 249 (oud) Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank twijfelt gezien het voorgaande niet aan de kwetsbaarheid van aangeefster en ziet dan ook geen reden om de opnames van de verhoren te beluisteren zoals de verdediging heeft verzocht. De rechtbank acht zich ten aanzien van de mentale en psychische toestand van aangeefster voldoende geïnformeerd.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat deze hulpverleningsrelatie niet in november 2021 beëindigd is met het afleggen van de zogeheten getuigenis door de aangeefster. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar in de periode daarna op dezelfde manier bleef ondersteunen en dat haar klachten niet waren verdwenen. Deze verklaring wordt ondersteund door de e-mail en WhatsAppcorrespondentie die de verdachte en de aangeefster na november 2021 hebben gevoerd.
De rechtbank ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of de seksuele handelingen een ontuchtig karakter hadden. Vooropgesteld wordt dat in het geval van een hulpverlenersrelatie als bedoeld in artikel 249 (oud) Wetboek van Strafrecht, slechts bij uitzondering geen sprake is van ontucht, namelijk indien die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest (HR 18 februari 1997,
NJ1997/485).
De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke uitzondering in dit geval geen sprake is. De verdachte had als coach een psychisch overwicht over de aangeefster en er bestond een afhankelijkheidsrelatie tussen de verdachte en de aangeefster. De verdachte was er van op de hoogte dat de aangeefster een zeer kwetsbare vrouw was die kampte met eenzaamheid en erg gehecht was aan het contact met de verdachte. Ook was de aangeefster voor haar woonruimte afhankelijk van de verdachte en was er een aanzienlijk leeftijdsverschil. De verdachte was immers toen 64 en de aangeefster was 24 jaar oud. Uit de aangifte blijkt dat de verdachte vanuit zijn positie als coach seksuele handelingen heeft geïnitieerd door te zeggen dat dit kon helpen bij de menstruatieklachten en de zelfbeschadiging waar de aangeefster mee worstelde. De aangeefster wilde hier graag vanaf en wilde bovendien de verdachte niet teleurstellen. Ook was zij bang dat zij haar woonruimte zou verliezen. De aangeefster heeft hierdoor telkens haar grenzen verlegd, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in geslachtsgemeenschap. Gelet hierop is de rechtbank – anders dan de verdediging – van oordeel dat de hulpverlenersrelatie tussen de verdachte en de aangeefster wel degelijk een rol heeft gespeeld bij de seksuele handelingen en dat er niet gesproken kan worden van vrijwilligheid aan de zijde van aangeefster.
4.1.3.
Conclusie
De verweren van de verdediging worden verworpen. De rechtbank vindt bewezen dat de verdachte in de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 december 2022, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met de aangeefster die zich als cliënt aan de hulp en zorg van de verdachte had toevertrouwd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
inde periode van 1 februari 2021 tot en met 30 december 2022 te Giessenburg, gemeente Molenlanden,
terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg,
ontucht heeft gepleegd
met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd,
door
-haar borsten te betasten en
-zijn stijve penis tegen haar aan te houden en
-haar clitoris en vagina te betasten en
-een vinger in haar anus te brengen en
-haar te tongzoenen en
-zich door haar te laten aftrekken en
-aan haar vagina te likken en
-zijn penis in haar mond te houden en
-zijn penis in haar vagina te brengen/houden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
werkzaam in de maatschappelijke zorg ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een persoon die zich als cliënt aan zijn zorg en hulp had toevertrouwd. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangeefster. De verdachte had als coach een bijzondere vertrouwensrelatie met de aangeefster, een jonge en kwetsbare vrouw met psychische problemen. Door in het kader van deze relatie seksuele handelingen te initiëren heeft de verdachte doelbewust misbruik gemaakt van haar afhankelijkheid en kwetsbaarheid. De verdachte heeft seksuele handelingen met de aangeefster verricht die zij eigenlijk met haar toekomstige man had willen ontdekken. Uit de verklaring die het slachtoffer ter zitting heeft afgelegd, blijkt dat het handelen van de verdachte een enorme impact op haar heeft gehad en dat zij hierdoor alleen nog maar meer beschadigd is geraakt. De verdachte heeft hier kennelijk niet bij stil gestaan en heeft zijn eigen behoeftes voorop gesteld. Ook op een later moment heeft de verdachte, gelet op zijn ontkennende houding, er geen blijk van gegeven verantwoordelijkheid te nemen voor wat hij de aangeefster heeft aangedaan. Hij lijkt de verwerpelijkheid van zijn eigen handelen nog steeds niet in te zien.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op een rapport van de Reclassering Nederland over de verdachte, gedateerd 14 augustus 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De privéomstandigheden van de verdachte zijn door het uitkomen van de relatie met de aangeefster drastisch veranderd. De partner van de verdachte heeft een scheiding in gang gezet, de kerkgemeenschap heeft besloten dat hij geen werkzaamheden meer kan verrichten ten behoeve van de kerk en het middelste kind van de verdachte heeft het contact met de verdachte verbroken. De verdachte is zich bewust geworden van de consequenties van de keuzes die hij gemaakt heeft en de reclassering schat het risico op recidive daarom in als laag. De reclassering adviseert bij een eventuele veroordeling tot een voorwaardelijke straf geen bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat zij geen meerwaarde ziet in een meldplicht of toezicht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. De rechtbank is echter van oordeel dat gezien de ernst van het feit en het taakstrafverbod niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal wel een deel van gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.246,64 aan materiële schade en een vergoeding van € 7.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
Materiële schade
De verdediging heeft zich met betrekking tot de gevorderde psychologische kosten, de kosten die verband houden met het bezichtigen van woningen en de kosten van het Tupperware bakje primair op het standpunt gesteld dat deze moeten worden afgewezen. Er is immers geen sprake van een causaal verband met het ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering ten aanzien hiervan onvoldoende onderbouwd is. Met betrekking tot de overige gevorderde materiële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Immateriële schade
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en dat daarom maar een beperkt bedrag kan worden toegewezen.
8.3.
Beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Met betrekking tot het gedeelte van de vordering dat ziet op de reiskosten en parkeerkosten van de bezoeken van de benadeelde partij aan het Centrum Seksueel Geweld, de politie, haar advocaat en de officier van justitie (in totaal € 97,06) is de rechtbank van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. Dit gedeelte van de vordering is door de verdediging ook niet weersproken en zal daarom worden toegewezen.
Met betrekking tot het gedeelte van de vordering dat ziet op de kosten van het aanvragen van een urgentieverklaring en een BRP uittreksel en het aanschaffen van het Tupperware bakje (in totaal € 85,98) is de rechtbank eveneens van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Het aanvragen van de urgentieverklaring en het BRP uittreksel was noodzakelijk omdat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit met spoed een andere woning nodig had. Het Tupperware bakje is door de benadeelde partij aangeschaft om daarin bewijsmateriaal aan de politie te overhandigen. De vordering is ten aanzien van deze kosten voldoende onderbouwd en zal daarom, ondanks de betwisting door de verdediging, eveneens worden toegewezen.
Met betrekking tot het gedeelte van de vordering dat ziet op de reiskosten van het bezichtigen van woningen (in totaal € 56,93) is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat een rechtstreeks verband ontbreekt tussen de gevorderde schade en het bewezen verklaarde feit, omdat de benadeelde partij op enig moment toch een andere woning had moeten zoeken. Dit gedeelte van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Met betrekking tot het gedeelte van de vordering dat ziet op de psychologische kosten (in totaal € 1.006,66) is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan in hoeverre de gevorderde schade rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. Uit het dossier blijkt namelijk dat de benadeelde partij al eerder kampte met psychologische problematiek en de rechtbank kan niet vaststellen in hoeverre het bewezen verklaarde een aandeel heeft gehad in de noodzakelijke psychologische hulp. Verder is niet vast te stellen op welke wijze de inzet van de genoemde instellingen heeft bijgedragen aan de verwerking van het bewezen verklaarde feit of aan de om andere redenen noodzakelijke psychologische hulp. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafproces vormen. De benadeelde partij zal daarom met betrekking tot deze kosten niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 februari 2021.
Kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van in totaal € 5.183,04, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 5.183,04 (zegge: vijfduizend honderddrieëntachtig euro en vier cent),bestaande uit € 183,04 aan materiële schade en
€ 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de door de benadeelde partij gevorderde schade voor zover deze ziet op de gevorderde reiskosten met betrekking tot het bezichtigen van woningen;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 5.183,04 (hoofdsom, zegge: vijfduizend honderddrieëntachtig euro en vier cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Voorwinden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 december 2022 te Giessenburg, gemeente Molenlanden, in ieder geval in Nederland,
terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg,
ontucht heeft gepleegd
met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd,
door
-haar borsten te betasten en/of
-zijn stijve penis tegen haar aan te houden en/of
-haar clitoris en/of vagina, althans schaamstreek te betasten en/of
-een vinger in haar anus te brengen en/of
-haar te tongzoenen en/of
-zich door haar te laten aftrekken en/of
-aan haar vagina te likken en/of
-zijn penis in haar mond te houden en/of
-zijn penis in haar vagina te brengen/houden.