ECLI:NL:RBROT:2024:8205
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Rotterdam
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam beoordeeld. Eiser, eigenaar van een benedenwoning in Kralingen West, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die op 1 januari 2021 op € 276.000,- was vastgesteld. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank heeft de zaak op 24 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de heffingsambtenaar en taxateurs aanwezig waren. Eiser betoogde dat de heffingsambtenaar artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ had geschonden door niet alle opgevraagde gegevens te verstrekken. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.
Daarnaast beperkte eiser zijn beroep tot de stelling dat de vergelijkingsobjecten de vastgestelde waarde niet onderbouwen. Eiser stelde dat de WOZ-waarde niet hoger kon zijn dan € 230.000,-. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, mede door de presentatie van matrixen in het taxatierapport die de waarde onderbouwden. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog waren vastgesteld, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.