In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Gorinchem beoordeeld. Eiseres, huurder van een monumentaal pand, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 472.000,- per 1 januari 2021. De heffingsambtenaar had in bezwaar de waarde vastgesteld en de gebruikersaanslag voor 2022 opgelegd. Eiseres betoogde dat de heffingsambtenaar artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ had geschonden door niet alle opgevraagde gegevens te verstrekken die ten grondslag lagen aan de waarde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar inderdaad in gebreke was gebleven, omdat de onderbouwing van de kapitalisatiefactor niet tijdig was verstrekt. Hierdoor was het beroep gegrond en werd de uitspraak op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit werden in stand gelaten omdat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde correct was vastgesteld aan de hand van de HWK-methode, waarbij de huurwaarde en kapitalisatiefactor op basis van vergelijkingsobjecten waren bepaald. Eiseres kreeg een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht werd aan haar vergoed.