ECLI:NL:RBROT:2024:8149

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 23/6550
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en bestuurlijke boete wegens onttrekken woonruimte door hennepkwekerij

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 26 augustus 2024, in de zaak tussen eiser zonder vaste woon- of verblijfplaats en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, wordt de rechtmatigheid van bestuursdwang en een bestuurlijke boete van € 8.000,- beoordeeld. Eiser had kosten van € 1.386,90 voor de ontmanteling van een hennepkwekerij in zijn huurwoning ontvangen. Het college had besloten om deze kosten in rekening te brengen, evenals de bestuurlijke boete, omdat eiser zonder vergunning zijn woonruimte had onttrokken aan de bestemming tot bewoning. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld. De inspectie had in de woning van eiser een Grow-tent, transformatoren, assimilatielampen en andere apparatuur aangetroffen, wat voldoende bewijs opleverde voor de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Eiser's argument dat hij Surinaamse groenten wilde kweken, werd niet geloofwaardig geacht, vooral omdat er geen bewijs van deze planten was aangetroffen. De rechtbank concludeert dat de situatie als spoedeisend kon worden aangemerkt vanwege de gevaren van de elektrische installatie en de onveilige situatie in de woning. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de opgelegde kosten en boete rechtmatig zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], zonder vaste woon- of verblijfplaats, eiser

(gemachtigde: mr. A. el Idrissi),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, het college
(gemachtigde: mr. drs. M.A.C. Kooij).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de zaak van eiser die gaat over de besluiten van het college om bij eiser de kosten van € 1.386,90 voor de ontmanteling van een hennepkwekerij in rekening te brengen, om eiser een bestuurlijke boete van € 8.000,- op te leggen en om deze boete in te vorderen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 22 augustus 2023 op de bezwaren van eiser is het college bij deze besluiten gebleven.
1.3.
Het college heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft op 30 juli 2024 het beroep op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht en op goede gronden heeft besloten om de ontmantelingskosten van de hennepkwekerij bij eiser in rekening te brengen, om hem een bestuurlijke boete op te leggen en om deze boete in te vorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is in de bijlage bij deze uitspraak te vinden.
Ontmantelingskosten
5. Het college heeft besloten om met spoedeisende bestuursdwang een hennepkwekerij in de huurwoning van eiser te ontmantelen en om de kosten daarvan bij eiser in rekening te brengen, omdat hij artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet heeft overtreden. Het college heeft tot deze ontmanteling besloten, nadat de inspecteur van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht (de inspecteur) in eisers huurwoning in de slaapkamer een Grow-tent, vier transformatoren, 22 assimilatielampen, koolstoffilters, ventilatoren en groeimiddel heeft aangetroffen. Ook zijn er open aansluitingen en een niet geaarde installatie aangetroffen en is diefstal van energie geconstateerd. Verder heeft de fraudespecialist van Stedin Netbeheer geconstateerd dat er door de elektrische installatie van de hennepkwekerij een ernstig gevaar op brand en elektrocutie aanwezig was. De situatie in de woning was zeer gevaarlijk en onveilig.
6. Eiser heeft niet ontkend dat hij huurder van de woning is waarin de door het college genoemde voorwerpen zijn aangetroffen en dat hij de eigenaar van deze voorwerpen is. Eiser is het echter oneens met de kwalificatie van deze voorwerpen als hennepkwekerij, de kwalificatie van de situatie als spoedeisend en de hoogte van de ontmantelingskosten die bij hem in rekening zijn gebracht.
Heeft het college terecht de gevonden voorwerpen als hennepkwekerij aangemerkt?
7.1.
Gelet op alle omstandigheden oordeelt de rechtbank dat het college terecht heeft geconcludeerd dat het in de huurwoning van eiser om een hennepkwekerij ging.
7.2.
Eiser heeft niet ontkend dat de tijdens de inspectie aangetroffen voorwerpen daadwerkelijk in zijn woning zijn gevonden. Dergelijke voorwerpen zijn bij een hennepkwekerij gangbare voorwerpen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2258. Eisers betoog dat de hennepkwekerij op het moment van de inspectie niet in werking was en dat er geen hennepplanten aanwezig waren, maakt dat niet anders. Het aantal en type aangetroffen voorwerpen is voldoende om de conclusie van het college te kunnen dragen dat het om een hennepkwekerij ging.
7.3.
Eisers algemene betoog dat hij geen hennep maar Surinaamse groenten in zijn slaapkamer wilde verbouwen, geeft geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van het college. Tijdens de zitting heeft eiser slechts in algemene zin uitgelegd dat hij de transformatoren en de lampen voor het kweken van Surinaamse groenten nodig had om zonlicht na te bootsen, de Grow-tent om aarde in te doen en de filters en de ventilatoren om verse lucht aan te voeren. Het college heeft dit betoog op de zitting ook voldoende ontkracht. Eiser heeft ook niet uitgelegd welke Surinaamse groenten hij precies wilde verbouwen en er zijn geen planten of zaden van Surinaamse groenten in eisers huurwoning aangetroffen.
Heeft het college terecht de situatie in eisers huurwoning als spoedeisend aangemerkt?
8.1.
De rechtbank oordeelt dat het college tevens terecht de bij de inspectie aangetroffen situatie als spoedeisend heeft aangemerkt.
8.2.
Uit het rapport van de inspecteur blijkt dat in eisers huurwoning van gevaarzetting sprake was door open aansluitingen, diefstal van stroom en niet geaarde installaties. Alleen al de open en niet geaarde aansluitingen en installaties in combinatie met het grote aantal transformatoren, assimilatielampen en ventilatoren betekent dat er voor het college voldoende reden was om de situatie als spoedeisend aan te merken. Daardoor bestond er direct gevaar voor de gezondheid of veiligheid (brand- of elektrocutiegevaar), zodat het lastbesluit niet kon worden afgewacht en direct ingrijpen noodzakelijk was.
8.3.
Eisers eigen inschatting als elektricien van de staat van de stroomvoorziening is onvoldoende om aan de juistheid van het rapport van de inspecteur te twijfelen.
8.4.
Dat eisers huurwoning niet door de burgemeester is gesloten en dat er volgens eiser geen geluids- en stankoverlast en risico op waterschade aanwezig was, leidt niet tot een andere conclusie.
Kon het college in redelijkheid de ontmantelingskosten bij eiser in rekening brengen?
9.1.
Het college heeft voor de ontmanteling een bedrag van € 1.386,90 bij eiser in rekening gebracht, bestaande uit € 1.206,- aan ontmantelingskosten en € 180,90 aan beheerskosten. Deze bedragen zijn gebaseerd op de overeenkomst die het college met Domeinen Roerende Zaken (DRZ) heeft gesloten. Het bedrag dat bij eiser in rekening is gebracht, is het voor dat jaar met DRZ afgesproken kostprijsbedrag. De Afdeling heeft geoordeeld dat deze wijze van in rekening brengen van vaste kosten redelijk is, ook als de ontmantelde hennepkwekerij een beperkte omvang heeft. De rechtbank verwijst als bijvoorbeeld naar de uitspraken van de Afdeling van 18 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1283, en van 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3177.
9.2.
Eisers betoog dat de in rekening gebrachte kosten niet redelijk zijn en niet in verhouding staan tot de daadwerkelijk voor de ontmanteling gemaakte kosten, omdat er maar een aantal spullen en geen (in werking zijnde) hennepkwekerij is aangetroffen en omdat er geen hennepplanten zijn aangetroffen, slaagt niet.
9.3.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om bij het bedrag van
€ 1.206,- voor het jaar 2023 anders te oordelen. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt of onderbouwd dat dit bedrag verhoogd met 15% voor beheerskosten in geen verhouding staat tot de daadwerkelijk gemaakte kosten, wat van hem had mogen worden verwacht.
Bestuurlijke boete
10. Het college heeft besloten om eiser een bestuurlijke boete van € 8.000,- op te leggen. Zij verwijt eiser dat hij door hennepteelt zijn woonruimte aan de bestemming tot woonruimte heeft onttrokken zonder daarvoor een vergunning te hebben, waardoor een deel van de woonruimte niet langer voor bewoning geschikt was. Volgens het college heeft eiser hiermee artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 in combinatie met artikel 3.1.1 van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2021 (Verordening) overtreden. Het college heeft besloten om deze boete in te vorderen.
Heeft eiser de door het college verweten gedraging verricht?
11.1.
Eisers betoog dat hij de verweten gedraging niet heeft verricht, omdat er geen hennepkwekerij en geen brandgevaar was en omdat de woning nog steeds voor bewoning geschikt was omdat hij maar in een beperkt deel van de woonruimte Surinaamse groente wilde kweken, slaagt niet.
11.2.
Met de rapportage heeft het college voldoende aangetoond dat in de huurwoning van eiser een hennepkwekerij was. Hierdoor heeft eiser een deel van de woonruimte van de bestemming als woonruimte onttrokken. Eiser heeft niet ontkend dat hij daarvoor geen vergunning had. Het college heeft dan ook buiten redelijke twijfel aangetoond dat eiser de hem verweten gedraging heeft verricht.
11.3.
Voor eisers betoog dat er geen hennepkwekerij en brandgevaar was maar het kweken van Surinaamse groente in slechts een beperkt deel van de woonruimte, verwijst de rechtbank naar wat zij daarover onder 7.3. en 8.2. – 8.4. al heeft overwogen.
Heeft het college de bevoegdheid om een boete op te leggen en mocht zij daarvan gebruikmaken?
12. Het college is op basis van artikel 35 van de Huisvestingswet 2014 en artikel 4.4 van de Verordening bevoegd om voor de overtreding van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 een bestuurlijke boete op te leggen. Eiser heeft deze bevoegdheid niet betwist en heeft geen (bijzondere) omstandigheden aangevoerd op basis waarvan het college van het gebruikmaken van deze bevoegdheid had moeten afzien.
Heeft het college de boetehoogte juist en terecht vastgesteld?
13.1.
Op basis van artikel 35 van de Huisvestigingswet 2014 stelt de gemeenteraad in de Verordening het bedrag van de bestuurlijke boete vast die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. De gemeenteraad Rotterdam heeft dit voor het zonder vergunning onttrekken van een woonruimte in bijlage 4, tabel 2, van de Verordening gedaan. Daarin heeft zij de hoogte voor een eerste overtreding op € 8.000,- vastgesteld. Het college heeft in overeenstemming daarmee eiser een boete van € 8.000,- opgelegd. Volgens het college waren er geen bijzondere omstandigheden om deze boete te verlagen.
13.2.
De rechtbank overweegt dat een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht als boete verlagende bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voor zover de overtreder stelt dat een of meer van deze omstandigheden aan de orde zijn, moet hij dat aannemelijk maken. De rechtbank verwijst hiervoor bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2394.
13.3.
Eisers betoog dat de overtreding van geringe ernst is omdat er maar een (beperkt) aantal voorwerpen zijn aangetroffen, leidt niet tot de conclusie dat het college de boete had moeten verlagen. Ongeacht het aantal aangetroffen voorwerpen, is er namelijk wel van onttrekking van een woonruimte sprake. Uit de hiervoor onder 13.2 genoemde uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024 volgt dat het onttrekken van een woonruimte een ernstige overtreding is, omdat de woningvoorraad schaars is en de druk op de woningmarkt groot.
13.4.
Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt of met stukken onderbouwd dat vanwege zijn financiële draagkracht de boete moet worden verlaagd. De niet onderbouwde stelling dat zijn bijstandsuitkering per 26 juni 2023 is ingetrokken, dat hij alleen zorgtoeslag ontvangt, dat hij geen inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten en dat hij door het gebrek aan inkomen bij wisselende familieleden en kennissen verblijft, is daarvoor onvoldoende. Daarmee heeft hij zijn actuele financiële situatie niet inzichtelijk gemaakt.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het beroep van eiser zijn situatie niet heeft veranderd.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van
mr.P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
26 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:86
De verplichting tot betaling van een geldsom wordt bij beschikking vastgesteld.
De beschikking vermeldt in ieder geval:
a. de te betalen geldsom;
b. de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden.
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:25
De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
De last vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.
Tot de kosten van bestuursdwang behoren de kosten van voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze zijn gemaakt na het verstrijken van de termijn waarbinnen de last had moeten worden uitgevoerd.
De kosten van voorbereiding van bestuursdwang zijn ook verschuldigd, voor zover als gevolg van het alsnog uitvoeren van de last geen bestuursdwang is toegepast.
Tot de kosten van bestuursdwang behoren tevens de kosten van vergoeding van schade ingevolge artikel 5:27, zesde lid.
Het bestuursorgaan stelt de hoogte van de verschuldigde kosten vast binnen vijf jaar nadat de bestuursdwang is toegepast.
Artikel 5:31
Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Artikel 5:40
1. Onder bestuurlijke boete wordt verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
(…)
Artikel 5:46
De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Wetboek van Strafrecht
Artikel 1
(…)
2. Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast.
Artikel 23
(…)
4. Er zijn zes categorieën:
(…)
de vierde categorie, € 16 750 [Red: Per 1 januari 2024: € 25.750.] ;
(…)
Woningwet
Artikel 1a (geldend tot 1 januari 2024)
De eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
Een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, draagt er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
De eigenaar van een bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen onderzoekt, of laat onderzoek uitvoeren naar, de staat van dat bouwwerk, voor zover dat bouwwerk behoort tot bij ministeriële regeling vast te stellen categorieën bouwwerken waarvan is vast komen te staan dat die een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kunnen opleveren.
Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven omtrent het onderzoek.
Huisvestingswet 2014
Artikel 21
1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
(…)
(…)
Artikel 35
De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in (…) artikel 21, (…). Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste:
(…)
c. het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van de verboden, bedoeld in (…) artikel 21, (…)
(…)
3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2021
Artikel 3.1.1 Toepassingsgebied
Het verbod bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel a, van de Huisvestingswet 2014 is van toepassing op alle woonruimten gelegen in de gemeente Rotterdam.
Onder het onttrekken aan de bestemming tot bewoning als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel a, van de Huisvestingswet 2014, wordt niet verstaan het slopen of samenvoegen van woonruimten.
Artikel 4.4 Bestuurlijke boete
1. Het college kan een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van:
a. (…) artikel 21, eerste lid, onderdeel a, c en d, (…) van de Huisvestingswet 2014 en
(…)
2. De in het eerste lid bedoelde boete bedraagt:
a. voor de eerste overtreding van (…) de artikelen 21, eerste lid, onderdelen a, c en d, (…) van de Huisvestingswet 2014 de bedragen die in de tabellen 1 tot en met 11 en tabel 13 in bijlage 4 zijn opgenomen in de kolom ‘eerste overtreding’;
(…)
(…)
Bijlage 4. Bedragen bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.4
Tabel 2: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 21, eerste lid, onderdeel a, van de Huisvestingswet 2014.
Eerste overtreding
Tweede overtreding
Derde overtreding
Vierde overtreding en verder
Onvergund onttrekken van woonruimte
€ 8.000
€ 12.000
€ 18.500
€ 21.750