ECLI:NL:RBROT:2024:7688
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om veroordeling in de proceskosten na intrekking van verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam het verzoek van verzoeker om het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam te veroordelen in de proceskosten na de intrekking van zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 30 april 2024, waarin zijn bijstandsuitkering werd opgeschort. Op 28 mei 2024 heeft het college echter besloten de opschorting op te heffen, waarna verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening introk en om proceskostenveroordeling vroeg. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe, omdat het college met het besluit van 28 mei 2024 aan verzoeker tegemoet is gekomen. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat verzoeker pas geruime tijd na het opschortingsbesluit contact heeft opgenomen. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker een reden had om het verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regel rechtvaardigen.
De proceskosten worden vastgesteld op € 875,- voor de proceshandeling van de gemachtigde van verzoeker. Daarnaast kan het college het door verzoeker betaalde griffierecht van € 51,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.