ECLI:NL:RBROT:2024:7688

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 24/5337
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in de proceskosten na intrekking van verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam het verzoek van verzoeker om het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam te veroordelen in de proceskosten na de intrekking van zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 30 april 2024, waarin zijn bijstandsuitkering werd opgeschort. Op 28 mei 2024 heeft het college echter besloten de opschorting op te heffen, waarna verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening introk en om proceskostenveroordeling vroeg. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe, omdat het college met het besluit van 28 mei 2024 aan verzoeker tegemoet is gekomen. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat verzoeker pas geruime tijd na het opschortingsbesluit contact heeft opgenomen. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker een reden had om het verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regel rechtvaardigen.

De proceskosten worden vastgesteld op € 875,- voor de proceshandeling van de gemachtigde van verzoeker. Daarnaast kan het college het door verzoeker betaalde griffierecht van € 51,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5337

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Oversluizen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 april 2024, waarin het college heeft bepaald dat verzoekers bijstandsuitkering wordt opgeschort vanaf 2 mei 2024.
1.1.
Op 28 mei 2024 heeft het college een nieuw besluit genomen en daarin bepaald dat de opschorting van verzoekers bijstandsuitkering vanaf 1 mei 2024 wordt opgeheven. Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en de voorzieningenrechter verzocht het college te veroordelen in de gemaakte proceskosten. Het college heeft daarop gereageerd op 14 juni 2024.
1.2.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om een proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. Het college is met het besluit van 28 mei 2024 aan verzoeker tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoeker tegemoetkomt reden is om het verzoek om een proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoeker heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen. [5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
5. Het college stelt zich op het standpunt dat niet aan verzoeker is tegemoetgekomen. Het college heeft in dat verband gesteld dat de bijstand is opgeschort in verband met het niet overleggen van de benodigde stukken en het verlenen van onvoldoende medewerking. Volgens het college heeft verzoeker pas geruime tijd na het opschortingsbesluit contact opgenomen met het college. In dat contact heeft het college aanleiding gezien om de opschorting op te heffen.
6. In wat het college heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een uitzondering te maken. In de brief van 17 april 2024 heeft het college verzoeker om stukken verzocht en daarin een termijn gegeven tot en met 1 mei 2024. Reeds op 30 april 2024 is het opschortingsbesluit genomen. In een rapportage “Administratief Onderzoek Herstel L.O” van 28 juni 2024 staat opgenomen: “Hierop (rechtbank: na het opschortingsbesluit) heeft blh een tbn achtergelaten met het verzoek te worden teruggebeld. TBN stond niet in RDD en er was geen wop voor aangemaakt.” Uit de rapportage blijkt dat de opsteller van het rapport op 28 juni 2024 contact met verzoeker heeft opgenomen. Uit die rapportage blijkt niet wanneer verzoeker contact met het college had opgenomen, dus of dit pas geruime tijd na het opschortingsbesluit is geweest, is voor de rechtbank niet kenbaar en kennelijk (“TBN stond niet in RDD en er was geen wop voor aangemaakt”) heeft het college dit ook niet geregistreerd. Gelet hierop wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het college te vergoeden?
7. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoeker heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 875,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het college moet vergoeden € 875,- bedragen.
8. De voorzieningenrechter wijst erop dat het college het door verzoeker betaalde griffierecht van € 51,- kan vergoeden. [6] Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot het college wenden.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt het college tot betaling van € 875,- aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.
6.Dat staat in artikel 8:82, zesde lid, van de Awb.