ECLI:NL:RBROT:2024:7593

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
11071051 VZ VERZ 24-4374
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de gemeente Krimpenerwaard en [verweerder]. De gemeente heeft het verzoek ingediend op grond van disfunctioneren van [verweerder] en een verstoorde arbeidsverhouding. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 25 april 2024 ter griffie werd ontvangen, gevolgd door een mondelinge behandeling op 26 juli 2024. De gemeente heeft betoogd dat zij voldoende mogelijkheden tot verbetering heeft geboden, maar dat [verweerder] niet in staat is gebleken zijn functioneren te verbeteren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] ondanks diverse inspanningen van de gemeente gedurende een lange periode er niet in geslaagd is zijn functioneren te verbeteren. De gemeente heeft herhaaldelijk kritiek geuit op het functioneren van [verweerder] en heeft hem in de gelegenheid gesteld om aan zijn tekortkomingen te werken, maar zonder resultaat. De kantonrechter concludeert dat er sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van disfunctioneren, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub d BW. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 oktober 2024. De verzoeken van [verweerder] tot wedertewerkstelling en tot toekenning van een billijke vergoeding zijn afgewezen. De kantonrechter heeft bepaald dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11071051 VZ VERZ 24-4374
datum uitspraak: 16 augustus 2024 (bij vervroeging)
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
DE GEMEENTE KRIMPENERWAARD,
gevestigd te Stolwijk,
verzoekster,
verweerster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. W. van Wijngaarden, advocaat te Den Haag,
tegen
[verweerder],
woonplaats: [woonplaats],
verweerder,
verzoeker in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. drs. J.C.A. Ettema, advocaat te Wassenaar.
Partijen worden hierna “de gemeente” en “[verweerder]” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, met producties 1 tot en met 119, ter griffie ontvangen op 25 april 2024;
  • het verweerschrift, met daarin een tegenverzoek, met producties 1 tot en met 31;
  • de pleitaantekeningen van de gemachtigde van de gemeente;
  • de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [verweerder].
1.2.
Op 26 juli 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren namens de gemeente aanwezig [naam 1] (Manager VTH) en [naam 2] (HR-adviseur), bijgestaan door de gemachtigde mr. W. van Wijngaarden. [verweerder] is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door de gemachtigde mr. drs. J.C.A. Ettema.

2.De feiten

2.1.
[verweerder], geboren op [geboortedatum], is op 23 juli 1990 in dienst getreden bij de toenmalige gemeente Ouderkerk aan den IJssel. Na een gemeentelijke herindeling is [verweerder] vanaf
1 januari 2015 werkzaam bij de gemeente Krimpenerwaard. [verweerder] is werkzaam als Medewerker Ruimtelijke Ordening binnen het team Vergunningen, Toezicht en Handhaving.
2.2.
De gemeente heeft na de herindeling vanaf 2016 kritiek geuit op het functioneren van [verweerder]. In juli 2021 heeft de gemeente een verbetertraject voorgesteld. Het startpunt van het verbetertraject was een ontwikkelassessment. Nadat dit in eerste instantie door [verweerder] van de hand was gewezen, heeft hij in oktober 2021 meegewerkt aan een assessment.
2.3.
In het assessmentrapport van 11 oktober 2021 is - samengevat weergegeven - vermeld dat [verweerder] sterk ontwikkeld is op de competentie politieke bestuurlijke sensitiviteit en gemiddeld op de competenties klantgerichtheid, plannen en organiseren, initiatief en communiceren. De competenties besluitvaardigheid, adviseren, flexibiliteit, analytisch vermogen en zelfreflectie/leervermogen dienen te worden ontwikkeld. In de conclusie is voorts opgenomen dat de oorzaak van het valkuilgedrag van [verweerder] deels persoonsverankerd is en dat de verwachting is dat [verweerder] twee jaar nodig zal hebben om zich hierin verder te ontwikkelen. [verweerder] heeft verzocht de rapportage te wijzigen op het punt van analytisch vermogen en de tweejaarstermijn en heeft uitdrukkelijk verzocht in het rapport op te nemen dat hij niet op vrijwillige basis heeft deelgenomen aan het assessment.
2.4.
Nadat [verweerder] en de gemeente de conclusies uit het assessmentrapport hadden geëvalueerd en het niet eens konden worden over de ontwikkelpunten en het verbetertraject heeft de gemeente [verweerder] eerst buitengewoon verlof verleend en vervolgens in december 2021 geschorst. Nadat [verweerder] een kort geding had gestart, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag bij vonnis van 17 januari 2022 de gemeente veroordeeld hem in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden op de gebruikelijke en overeengekomen wijze te verrichten.
2.5.
De gemeente heeft op 7 januari 2022 bij de kantonrechter te Gouda een ontbindingsverzoek ingediend. Bij beschikking van 15 maart 2022 heeft de kantonrechter het ontbindingsverzoek afgewezen, omdat - kort gezegd - de gemeente niet voldoende inspanningen had verricht om het functioneren van [verweerder] te verbeteren.
2.6.
De gemeente heeft in mei 2022 een verbeterplan opgesteld om het functioneren van [verweerder] naar het vereiste niveau te brengen. Het verbeterplan had op hoofdlijnen betrekking op de volgende competenties: zelfreflectie en lerend vermogen, communiceren, besluitvaardigheid, flexibiliteit en analytisch vermogen. Gedurende de looptijd van het verbetertraject zijn de werkzaamheden van [verweerder] teruggebracht tot het behandelen van flitsvergunningen, legalisatieonderzoeken en (eenvoudige) vergunningsaanvragen.
Op 25 januari 2023 heeft de eerste tussentijdse beoordeling plaatsgevonden, waarbij door de gemeente is aangegeven dat de resultaten minimaal waarneembaar waren en dat de gewenste resultaten op de ontwikkel/verbeterpunten niet waren behaald.
2.7.
De coach van [verweerder], [naam 3], heeft in het eindverslag van 4 april 2023 opgenomen dat, nadat [verweerder] eerder met kleine stapjes vorderingen maakte zij de coaching heeft stopgezet, omdat haar wijze van begeleiding geen effect heeft op zijn keuze van handelen.
2.8.
De toenmalige leidinggevende van [verweerder], [naam 4], heeft op 2 mei 2023 de eindbeoordeling opgesteld die vervolgens met [verweerder] is besproken. In haar optiek was het functioneren van [verweerder] (sinds de tussentijdse beoordeling) niet voldoende verbeterd, maar zelfs verslechterd.
2.9.
De gemeente heeft [verweerder] vanaf 3 mei 2023 niet meer in staat gesteld nieuwe vergunningsaanvragen te behandelen en te beoordelen. [verweerder] heeft zich vanaf dat moment nog enkel beziggehouden met vraagbaakwerkzaamheden en advisering van collega’s die wel vergunningsaanvragen behandelen.
2.10.
De gemeente heeft op 7 juni 2023 bij de kantonrechter in Rotterdam een ontbindingsverzoek ingediend. Bij (mondelinge) uitspraak van 31 augustus 2023 heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen, omdat de gemeente - kort gezegd - onvoldoende herplaatsingsinspanningen had verricht.
2.11.
De gemeente heeft vervolgens een nieuw herplaatsingsonderzoek gestart waarbij is gekeken naar een beschikbare functie die passend zou zijn bij de opleiding, ervaring en capaciteiten van [verweerder]. De gemeente heeft op 5 oktober 2023, 29 januari 2024, 24 april 2024 en 18 juli 2024 (geactualiseerde) herplaatsingsoverzichten aan [verweerder] toegezonden.
2.12.
Partijen hebben na langdurige onderhandelingen op 11 december 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van het dienstverband.
Nadat [verweerder] op 18 december 2023 heeft gesproken met de gemeentesecretaris (en voormalig leidinggevende) [naam 5], heeft [verweerder] binnen de wettelijke bedenktermijn de vaststellingsovereenkomst ontbonden, omdat volgens hem in het gesprek met [naam 5] geen argumenten naar voren zijn gekomen die een vertrek na drieëndertig jaar uit de organisatie ook maar enigszins zouden kunnen verklaren en rechtvaardigen.
2.13.
[naam 5] heeft op 21 december 2023 in een schriftelijke reactie zijn visie op het gesprek van 18 december 2023 gegeven. Daarin is door hem onder meer vermeld dat het teleurstellend is dat [verweerder] zijn woorden verdraait, geen enkele zelfreflectie
toont ten aanzien van zijn functioneren, dat nog steeds vanuit het eigen gelijk wordt geredeneerd en dat er geen aanknopingspunten zijn voor een eventueel hernieuwd vertrouwen.

3.Het geschil

In het verzoek
3.1.
De gemeente heeft - samengevat weergegeven - verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, primair op grond van disfunctioneren (artikel 7:669 lid 3 sub d BW), subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 sub g BW) en meer subsidiair wegens een combinatie van gronden (artikel 7:669 lid 3 sub i BW. De gemeente heeft daarnaast verzocht te bepalen, althans voor recht te verklaren dat zij geen andere vergoeding dan de transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 BW verschuldigd is, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2.
De gemeente heeft - samengevat weergegeven - het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
Aan de arbeidsovereenkomst van [verweerder] dient een einde te komen. De gemeente heeft talrijke maatregelen genomen en heeft [verweerder] ruimschoots in de gelegenheid gesteld zijn functioneren te verbeteren, maar dit heeft niet tot verbetering geleid. Alle achtereenvolgende leidinggevenden van [verweerder] hebben dezelfde tekortkomingen geconstateerd. [verweerder] ontkent structureel zijn tekortkomingen en stelt zich ten onrechte op het standpunt dat hij het verbetertraject heeft gehaald. De gemeente heeft er geen vertrouwen meer in dat het functioneren van [verweerder] verbeterd kan worden.
Het chronisch gebrek aan zelfreflectie van [verweerder] maakt een verdere samenwerking en terugkeer in zijn functie onwenselijk en onmogelijk. Het is voor de gemeente daarnaast evident dat inmiddels sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. In redelijkheid kan niet meer van de gemeente worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.3.
Herplaatsing ligt volgens de gemeente niet meer in de rede. Er is geen passende functie beschikbaar die aansluit bij de opleiding, ervaring en capaciteiten van [verweerder]. De competenties die het [verweerder] belemmeren in zijn huidige functie maken dat andere functies eveneens niet als passend zijn te beschouwen.
3.4.
[verweerder] is het niet eens met het ontbindingsverzoek en heeft daartoe - samengevat weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst ontbreekt en de gemeente blijft ten onrechte inzetten op beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [verweerder] is een naar behoren functionerende vergunningsverlener. Van een situatie dat [verweerder] ongeschikt zou zijn voor het verrichten van de bedongen werkzaamheden, laat staan zijn huidige vraagbaakwerkzaamheden is geen enkele sprake. De kwaliteiten van [verweerder] staan niet ter discussie en zijn werk is “om door een ringetje te halen”, terwijl hij een verbetertraject van een jaar met succes heeft afgerond en nooit is aangesproken op fouten of achterstanden. Van een verstoring van de arbeidsverhouding is volgens [verweerder] geen sprake. [verweerder] heeft een uitstekende relatie met zijn directe collega’s en zijn leidinggevenden. Evenmin is volgens [verweerder] sprake van een cumulatie van feiten en omstandigheden in de zin van de i-grond.
3.5.
[verweerder] stelt voorts dat de gemeente niet aan haar herplaatsingsverplichtingen heeft voldaan. De gemeente heeft geen enkele welwillendheid getoond en heeft hem ten onrechte op voorhand absoluut ongeschikt geacht voor welke functie dan ook door zijn vermeende disfunctioneren te betrekken op potentiële herplaatsingsfuncties.
In het tegenverzoek
3.6.
Het verzoek van [verweerder] strekt tot wedertewerkstelling in zijn functie op straffe van een dwangsom en de gemeente te gelasten hem in de gelegenheid te stellen zijn bedongen werkzaamheden weer in de volle omvang te kunnen uitvoeren door hem op de gebruikelijke wijze nieuwe vergunningsaanvragen ter behandeling en beoordeling toe te bedelen en de gemeente te verbieden gegeven vergunningsaanvragen terug te nemen.
In het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden verzoekt [verweerder] hem een billijke vergoeding toe te kennen, gelijk aan zijn salaris, inclusief alle emolumenten tot aan zijn AOW-gerechtigde leeftijd, een en ander met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.7.
Het verweer van de gemeente strekt tot afwijzing van de tegenverzoeken.

4.De beoordeling

De verzoeken van de gemeente
4.1.
In deze procedure gaat het om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen de gemeente en [verweerder] ontbonden moet worden, primair op grond van ongeschiktheid voor de functie, danwel subsidiair op grond van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, dan wel meer subsidiair op grond van een combinatie van deze twee ontslaggronden. Het verzoek zal in die volgorde worden beoordeeld. De kantonrechter stelt vast dat het verzoek geen verband houdt met bestaan van een opzegverbod.
Er is sprake van disfunctioneren van [verweerder]
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] ongeschikt is tot het verrichten van de bedongen arbeid, aangezien hij ondanks diverse inspanningen van de gemeente gedurende een lange periode er niet in geslaagd is zijn functioneren te verbeteren. Dit oordeel zal hierna worden toegelicht.
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ongeschiktheid voor de betreffende functie gaat het erom dat niet alleen vaststaat dat een werknemer ongeschikt is voor de functie, maar ook dat de werkgever de werknemer tijdig in kennis heeft gesteld van het onvoldoende functioneren en hem bovendien voldoende in de gelegenheid heeft gesteld het functioneren te verbeteren en de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg voor scholing of de arbeidsomstandigheden van de werknemer. Welke hulp, ondersteuning en begeleiding in een concreet geval van de werkgever mag worden verwacht ter verbetering van het functioneren van
de werknemer, alsmede op welke wijze een en ander moet worden vastgelegd, hangt af van de omstandigheden van het geval. [1]
4.4.
In dit geval moet worden uitgegaan van de oorspronkelijke functie van [verweerder], inclusief alle werkzaamheden met betrekking tot de vergunningsaanvragen. De kantonrechter volgt [verweerder] niet in zijn stelling dat het ontbindingsverzoek en het vermeende disfunctioneren enkel betrekking kunnen hebben op zijn huidige functie, in die zin dat de aangepaste functie de bedongen arbeid is geworden en dat hij al is gesanctioneerd doordat de gemeente zijn functie eenzijdig heeft gewijzigd. Duidelijk is immers dat de gemeente [verweerder] niet heeft beoordeeld op zijn aangepaste takenpakket, maar op zijn oorspronkelijke functie. Het standpunt van [verweerder] valt ook niet te rijmen met zijn tegenverzoek om de gemeente te veroordelen hem in de gelegenheid te stellen zijn bedongen werkzaamheden weer in volle omvang te kunnen uitvoeren.
4.5.
[verweerder] is als Medewerker Ruimtelijke Ordening onder meer verantwoordelijk voor de inhoudelijke toetsing van (complexe) aanvragen omgevingsvergunningen, het opstellen van gemotiveerde toekenningen of afwijzingen van vergunningsaanvragen en het onderhouden van contacten met interne en externe collega’s en inwoners van de gemeente. Uit de door de gemeente gegeven voorbeelden die met stukken zijn onderbouwd kan worden afgeleid dat opvolgende leidinggevenden van [verweerder] al vanaf 2016 substantiële kritiek op zijn functioneren hebben geuit en (dezelfde) tekortkomingen bij [verweerder] hebben geconstateerd. Deze kritiek had onder meer betrekking op de voortgang van de werkzaamheden van [verweerder], waardoor termijnen werden overschreden en vergunningen van rechtswege werden verleend. Een ander probleempunt voor de gemeente was de (manier van) communicatie van [verweerder] en het - tegen herhaalde instructie in - bemoeien met werkzaamheden van collega’s. In de afgelopen jaren is [verweerder] door zijn leidinggevenden diverse malen gewezen op lopende vergunningsaanvragen die met spoed aandacht behoefden en is door hen ingegrepen door zijn werkvoorraad aan te passen, in die zin dat [verweerder] tijdelijk geen nieuwe aanvragen kreeg zodat hij achterstanden kon inlopen. Ook is [verweerder] eind 2018 tijdelijk een rol op de achtergrond in de backoffice toebedeeld met de bedoeling dat hij aan zijn voortdurende achterstanden zou werken. Daarmee staat vast dat het functioneren van [verweerder] onvoldoende is (geweest).
4.6.
De gemeente heeft [verweerder] na een lange voorgeschiedenis inmiddels meer dan serieuze en reële mogelijkheden tot verbetering geboden, waarbij [verweerder] ruimschoots de tijd en begeleiding is gegeven om inzicht te krijgen in zijn verbeterpunten. De kantonrechter deelt niet de kritiek van [verweerder] op de inhoud en de formulering van het verbetertraject van mei 2022. Weliswaar is een (ontwikkel)assessment op zichzelf geen middel om vast te stellen of iemand wel of niet functioneert, maar het verbetertraject was slechts gedeeltelijk gebaseerd op een aantal te ontwikkelen competenties zoals genoemd in het assessmentrapport en ook niet enkel op persoonskenmerken van [verweerder]. De disclaimer dat het assessment een geldigheidsduur van een jaar heeft is daarbij van ondergeschikt belang. In het verbetertraject is bovendien expliciet opgenomen dat het is opgesteld op basis van de bevindingen van de achtereenvolgende leidinggevenden waarbij concrete verbeterpunten vanuit de eigen ervaring op de werkvloer zijn opgenomen, waaronder een gebrek aan tijdigheid, onvoldoende continuïteit, onvoldoende communicatie en een onjuiste werkwijze.
4.7.
Naast de intensieve training-on-the job door de toenmalige leidinggevende [naam 4] heeft [verweerder] diverse coachingssessies bij een externe coach gevolgd om te werken aan zelfreflectie, lerend vermogen en flexibiliteit en zijn door [verweerder] cursussen op het gebied van communicatie en time management gevolgd. Gedurende het verbetertraject is periodiek overleg gevoerd tussen [verweerder], [naam 4] en P&O om de werkvoorraad van [verweerder] en de voortgang van het traject te bespreken en te monitoren.
4.8.
De inspanningen van beide partijen hebben er niet toe geleid dat de bezwaren van de gemeente met betrekking tot het functioneren van [verweerder] zijn weggenomen. Dat het verbetertraject succesvol is doorlopen, zoals door [verweerder] uitdrukkelijk is betoogd, is ook niet gebleken. De eindbeoordeling van 2 mei 2023 wijst in een andere richting, namelijk dat [verweerder] geen verbetering heeft laten zien op het gebied van tijdigheid/voortgang in dossiers, voldoende continuïteit, besluitvaardigheid en flexibiliteit en de ontwikkelpunten communicatie en analytisch vermogen. In de eindbeoordeling zijn de resultaten van het coachingstraject meegenomen. De gemeente heeft als werkgeefster blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de Wwz een zekere mate van beoordelingsruimte als het gaat om de vraag of sprake is van geschiktheid of ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid. [2] Als eindconclusie is opgenomen dat het functioneren van [verweerder] weer op hetzelfde niveau (en dus niet op het gewenste niveau) was, dat de resultaten niet zijn behaald en dat het lerend vermogen van [verweerder] daarnaast enorm traag is vanwege het niet kunnen reflecteren op zijn eigen functioneren. Er kon bij [verweerder] dan ook geen misverstand bestaan over het gegeven dat het verbetertraject niet succesvol is afgerond.
4.9.
De gemeente mocht aan de eindbeoordeling gerechtvaardigd de conclusie verbinden dat [verweerder] op essentiële punten van zijn functie onvoldoende functioneert, zodanig dat dit kwalificeert dat hij ongeschikt is (geworden) voor zijn functie. De gemeente was dan ook alleszins gerechtigd om vervolgens de vergunningswerkzaamheden bij [verweerder] weg te nemen. Er bestaat ook geen aanleiding om te verwachten dat verbetering in het functioneren nog mogelijk is.
4.10.
Vaststaat dat sprake is van een lang dienstverband van vierendertig jaar en dat [verweerder] voor het grootste gedeelte daarvan zijn werkzaamheden met inzet en naar tevredenheid heeft uitgevoerd. Uit de stellingen en gedragingen van [verweerder] ontstaat bij de kantonrechter wel een beeld van een werknemer die overtuigd is van zijn eigen gelijk en wegens een gebrek aan zelfinzicht blijft vasthouden aan zijn standpunt dat zijn werk “om door een ringetje te halen is”. [verweerder] miskent daarmee de kritiek op zijn functioneren. Hoewel de gemeente uitdrukkelijk heeft aangevoerd dat de inhoudelijke kennis van [verweerder] voor haar niet ter discussie staat, omvat een goede invulling van de functie van [verweerder], zoals door de gemeente terecht is gesteld, meer dan dat. Daarbij is tijdigheid bijvoorbeeld ook een belangrijk gegeven. [verweerder] lijkt zich ook niet altijd even constructief op te stellen door de wijze waarop hij meent voor zijn rechten te moeten opkomen. Illustratief voor die handelwijze is het feit dat [verweerder] aan de burgemeester een brief stuurt waarin hij zich onder meer heeft beklaagd over het ontbreken van goede wil bij de gemeente om het verbetertraject te laten slagen en het feit dat hij, nadat partijen lang hebben onderhandeld de vaststellingsovereenkomst uiteindelijk heeft getekend, omdat hij een gesprek met de gemeentesecretaris wilde voeren, en vervolgens na het gesprek die vaststellingsovereenkomst binnen de bedenktermijn heeft ontbonden.
Conclusie
4.11.
Gelet op het voorgaande luidt de conclusie dat sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub d BW. Van de gemeente kan niet langer gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De overige aangevoerde ontslaggronden behoeven daarmee geen bespreking meer.
Herplaatsing
4.12.
Voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is verder vereist dat [verweerder] niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in een andere passende functie (artikel 7:669 lid 1 BW). De kantonrechter is van oordeel dat de gemeente zich inmiddels voldoende heeft ingespannen om te komen tot herplaatsing van [verweerder] in een andere passende functie. In de door haar verstrekte (geactualiseerde) overzichten met openstaande en te verwachten vacatures is per vacature gedetailleerd uiteengezet waarom [verweerder] niet herplaatsbaar is op grond van opleidingseisen, capaciteiten en benodigde competenties. Daarmee is voldoende duidelijk geworden dat er geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn voor [verweerder] binnen de gemeente. Van de gemeente kan in redelijkheid niet gevergd worden dat zij [verweerder] plaatst in een functie waarvoor competenties vereist zijn die nu juist bij [verweerder] niet (goed genoeg) ontwikkeld zijn. Door [verweerder] zelf is met betrekking tot de herplaatsing ook weinig initiatief getoond. Hoewel [verweerder] daartoe ook door de gemeente is uitgenodigd heeft hij geen concrete functies genoemd die de gemeente hem onthouden zou hebben en waarop hij herplaatst zou kunnen en willen worden.
Ontbinding
4.13.
Rekening houdend met de tijd die inmiddels is verstreken sinds de indiening van het verzoekschrift en met inachtneming van een opzegtermijn van vier maanden zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden per 1 oktober 2024.
Verklaring voor recht
4.14.
Bij de gevorderde verklaring voor recht dat de gemeente geen andere vergoeding dan de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 lid 1 BW verschuldigd is, heeft de gemeente geen belang meer, nu het verzoek van [verweerder] tot toekenning van een billijke vergoeding hierna onder 4.16 wordt afgewezen.
De tegenverzoeken van [verweerder]
4.15.
De door [verweerder] primair verzochte wedertewerkstelling in zijn eigen functie wordt afgewezen. De arbeidsovereenkomst wordt immers ontbonden omdat de vereiste geschiktheid van [verweerder] voor de bedongen arbeid ontbreekt en het wordt ook niet meer opportuun geacht om [verweerder] voor korte tijd toe te laten tot zijn oorspronkelijke werkzaamheden.
De gemeente hoeft geen billijke vergoeding te betalen
4.16.
Ook het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding zal worden afgewezen. Voor het toekennen van een billijke vergoeding is vereist dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de zijde van de werkgever (artikel 7:671b lid 8 sub c BW).
Dat de gemeente het functioneren van [verweerder] ter discussie heeft gesteld en daarmee is omgegaan zoals hiervoor in deze beschikking is beschreven leidt naar het oordeel van de kantonrechter niet tot ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. De gemeente had daarvoor immers gegronde redenen. Uit de wetsgeschiedenis volgt bovendien dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen. Een dergelijke situatie doet zich hier in het geheel niet voor.
In beide verzoeken
4.17.
De kantonrechter ziet aanleiding om de kosten van het geding te compenseren in die zin dat elke partij de eigen (proces)kosten draagt.
4.18.
Hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden en behoeft daarom geen (nadere) bespreking.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In het verzoek
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst per
1 oktober 2024;
In het tegenverzoek
5.2.
wijst de verzoeken van [verweerder] (op alle onderdelen) af;
In beide verzoeken
5.3.
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen;
5.4.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
829

Voetnoten

1.HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:933
2.Hoge Raad 16 februari 2018, ECLI:HR:2018:182 (